Frans-Duitse oorlog 1870-1871

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 1e klas wo | 5828 woorden
  • 28 februari 2005
  • 36 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
36 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Frans-Duitse oorlog 1870-1871
Inleiding.

Nadat de Franse keizer Napoleon Bonaparte in 1815 definitief was verslagen, volgde het Congres van Wenen, waarin bepaald werd, dat de Europese politiek gebaseerd zou worden op machts­evenwicht en het voorkomen van nieuwe revolutionaire avonturen (zie ook de bijdrage van onder andere H. Bijl.) Er ontstond derhalve een Pentarchie, een systeem van vijf Grootmachten, te weten Groot-Brittannië, Pruisen, Oostenrijk, Rusland en na enkele jaren Frankrijk. De Pentarchie stelde zich tot taak rust en orde te waarborgen in het Europa van na 1815. Met name de Oostenrijker Metternich speelde een belangrijke rol in het verwezenlijken van deze doelstelling. Hij zag het als zijn opdracht iedere revolutionaire en nationalistische opwelling de kop in te drukken, een opdracht, die hij ruim 30 jaar met succes uitvoerde.

Echter, vanaf 1848 is er een verandering te bespeuren in de Europese ontwikkelingen, een verandering, die tot gevolg had, dat het zwaartepunt van de Europese politiek geleidelijk verschoof van Wenen naar Berlijn en in zekere zin Parijs. Vanaf 1866 was het Pruisen, onder leiding van kanselier Otto von Bismarck, dat een steeds belangrijkere rol ging spelen, een rol, die uiteindelijk leidde tot de Duitse eenheid in 1871. Vanzelfsprekend vielen er slachtoffers in het grote spel. Ik zal aan de hand van de bestudeerde literatuur trach­ten de Frans-Duitse oorlog van 1870 te verklaren. Ik ga met name in op het voorspel, dat uiteindelijk zou leiden tot de oorlog, een oorlog, die het einde betekende van het Tweede Franse Keizerrijk en de door Bismarck en de nationalistische Duitsers de vurig gewenste eenheid zou verwezenlijken.

Vervolgens bespreek ik in het kort het eigenlijke conflict en de gevolgen ervan. Ik zal in mijn verhandeling ingaan op de meningen van de auteurs. Het betoog draagt een sterk historio­grafisch karakter, daar de meningen van de auteurs centraal zullen staan.
I. EUROPA AAN DE VOORAVOND VAN DE CRISIS

Van de mooie beloften, om doormiddel van overleg allerlei potentiële conflicten tussen de grootmachten op te lossen, bleek in het Europa van de jaren vijftig en zestig van de 19e eeuw niet veel meer over dan een wensdroom. Groot-Brittannië, Rusland en Oostenrijk waren bezig hun interesses buiten hun eigenlijke invloedssfeer te verleggen. Dit leidde onder andere tot de Krim-oorlog van 1854-1856, waarbij Russische aspiraties om een definitieve toegang te verwerven tot de Zwarte Zee, door vooral de Britten en de Fransen werden geblokkeerd. Ook Ruslands erfvijand Oostenrijk profiteerde van de oorlog, door Walachije en Moldavië te veroveren.[1] Rusland zou de houding van Frankrijk niet vergeten en dat bleek belangrijk.

De Fransen steunden de Italianen in de Oostenrijks-Italiaanse oorlog van 1859, waarin de Italianen hun nationale aspiraties uiteindelijk dichterbij zagen komen. Volgens A.J.P. Taylor was deze oorlog uniek in zijn soort: niemand hoefde werkelijk te vrezen voor een Oostenrijkse aanval. Bij de meeste oorlogen is er wel sprake van wederzijdse vrees.[2] Deze oorlog zou mede de houding van Oostenrijk bepalen in 1870.
Pruisen speelde toen geen rol van grote betekenis. De Fransen, Russen, Oostenrijkers en Engelsen speelden min of meer de eerste viool, de Pruisen moesten nog genoegen nemen met een plaats op de tweede rij, een rol, die een tijd vol te houden was, maar op den duur den duur ging knellen. De kans om zich werkelijk met de Europese grootmachten te meten, werd gescha­pen in 1864. Sleeswijk-Holstein was bezit van de Deense koning, die echter volgens het protocol van 1852 verplicht was de Duitse gebieden hun eigen wetten te laten behouden en gescheiden te houden van de hoofdstaat. De nieuwe koning trok zich van die verplichting niets aan, wilde de beide delen inlijven en dat resulteerde in een gezamenlijk ingrijpen van Pruisen en Oostenrijk en een Deense nederlaag.[3]
Nu Pruisen bewezen had een geoefend leger te hebben, dat snel en effectief opereerde was de vraag: wat te doen met haar concurrent op Duitse bodem? Oostenrijk was nog steeds de leider van de Duitse Bond, een creatie uit 1815, bedoeld om Duitse eenwording voor immer te blokkeren. Pruisen voelde zich steeds minder thuis in de nu 50 jaar durende constellatie en weigerde nog langer Oostenrijk als leider van de Bond te accepteren.
Uiteindelijk leidde het conflict om Sleeswijk-Holstein tussen de beide Duitse staten tot de Pruisisch-Oostenrijkse oorlog van 1866. Pruisen kwam als overwinnaar uit de slag bij Königratz te voorschijn. Volgens A.Hillgüber werd de Europese constellatie van 1815 definitief begraven en G.Mann gelooft, dat de oorlog om het leiderschap in Duitsland ging.[4]
Pruisen kon werken aan de Duitse eenheid en de solidariteit, aldus Hillgrüber tussen de grootmachten verdween, wat resul­teerde tot het toevlucht nemen in de opbouw van het militaire apparaat. Door het uitschakelen van Oostenrijk als concurrent, kon Pruisen, onder leiding van Bismarck werken aan haar doelstelling: het verenigen van de afzonderlijke Duitse staten en dat vond een eerste bekroning met de oprichting van de Noordduitse Bond, een samenwerkingsverband van Duitse staten ten noorden van de Main. Volgens Palmer was de Noordduitse Bond een voortzetting en versterking van de Douaneunie van 1818 (Zollverein).[5] Oostenrijk werd buiten de nieuwe Bond gehouden; haar rol op Duitse bodem was uitgespeeld, wel behield Oosten­rijk nog enige tijd invloed in de nog onafhankelijke Zuidduitse staten, maar dit was slechts tijdelijk. Pruisen speelde vanaf 1866 de eerste viool en zou tot en met de Eerste Wereld­oorlog de melodie bepalen.
Bismarck
Alvorens de Europese landkaart verder te vervolgen, is het wellicht aardig een korte beschrijving te geven van wellicht de belangrijkste Europese staatsman in de periode 1862-1890.
Wie was Bismarck, wat waren zijn karaktereigenschappen en hoe wist hij zijn doelstellingen te realiseren?
Mann beschrijft de kanselier op ironische wijze, zoals hij toch de Duitse geschiedenis op een ironische en prettig lees­bare wijze beschrijft.
Otto von Bismarck was afkomstig uit een oud adellijk Pruisisch geslacht, dat deel uitmaakte van de Pruisische Landjunker. Bismarck werd in 1815 geboren. Hij was spitsvondig, had een grote talenkennis (sprak Frans, Grieks, Latijn, Engels en leerde later ook Russisch).[6], maar kon ook erg grof zijn.
Bismarck was na een tijdelijke zoektocht, teruggekeerd tot het lutheranisme. Mann beschrijft Bismarck als een "sluwe, slimme en uitgekookte persoon", terwijl ook de kwalifikaties als "moed, eerzucht en doorzettingsvermogen" Bismarck worden toegedicht.
Maar terzelfder tijd was Bismarck "harteloos, een pure aanhanger van de wet; eigendom en gehoorzaamheid waren vanzelfsprekend, alsmede het door God gewenste verschil tussen rijk en arm."[7]
Een voorbeeld was de executie van een zekere Robert Blum, niet omdat de persoon een crimineel was, maar, aldus Bismarck, omdat hij zich tegen de wet verzet had en dus moest hij "vernichtet" worden. Mann noemt Bismarck in dergelijke zaken een barbaar.
Bismarck wist lastige vragen te omzeilen, door plotseling ziek te worden. Hij "leed" dan aan galaanvallen, aderontstekingen, krampen e.d.
Bismarck wist uitstekend de verdeel- en heerstaktiek te hanteren. Zo zaaide hij tweespalt tussen zijn potentiële vijanden. De socialisten werden verdeeld door hen te gebruiken tegen de liberalen. De liberalen hadden in 1849 ingestemd met een kiesrecht, bestaande uit de drie standen, iets wat de socia­listen de gordijnen in joeg. Lassalle weigerde derhalve met de liberalen samen te werken contra Bismarck, wat Karl Marx de zin ontlokte: " Der Kerl arbeitet rein im Dienste von Bis­marck".[8] Andere Duitse socialisten, onder wie August Bebel, veroordeelden Lassalle's handelswijze; tweespalt dus.
Een dergelijke verdeeldheid werd eveneens aangetroffen bij de liberalen en de conservatieven over de vraag, hoe het toekom­stige Duitsland eruit moest zien en wie er de leiding zou hebben; zo was er de beweging van de Grootduitsers (pro-Oos­tenrijk) en die van de Kleinduitsers (pro-Pruisen). De verdeeldheid liep dwars door alle partijen en groepen heen. Bismarck profiteerde van de situatie en kreeg op alle fronten zijn zin. Anders gezegd: Bismarck paste het "divide et impera" een berucht gebruik in het Romeinse Rijk zeer nauwgezet toe. Wellicht heeft hij zich laten leiden door de Florentijn N. Macchiavelli, die leefde rond 1500 en wiens boek "Il Principe" voor menig staatsman van niveau een uitstekende leidraad bood om hoe dan ook de gestelde doelen ook werkelijk te verwezenlijken.
De Luxemburgse kwestie.
Wat maakte de "Luxemburgse kwestie" zo interessant, om er een korte bespreking aan te wijden?
Uit de literatuur wordt duidelijk, dat het nationalistische element in de besluitvorming een doorslaggevende rol heeft gespeeld. Luxemburg maakt deel uit van de Duitse Bond, maar was bezit van het Nederlandse koningshuis, waardoor het moei­lijk werd zaken te doen met Frankrijk zonder het andere land, Pruisen, voor het hoofd te stoten. Het is koning
Willem III, die onderhandelde met keizer Napoleon III om Luxemburg aan Frankrijk over te doen. Wat Willem III niet wist was het feit, dat Bismarck en Napoleon in het geheim hadden afgesproken, dat Frankrijk Luxemburg en een deel van België zou verwerven. Pruisen zou de nog steeds zelfstandige Zuid­duitse staten onder zijn hoede nemen. Beide leiders prefereer­den geheimhouding om nationalistische sentimenten te voorko­men.[9] Willem III wist niets van de onderlinge diplomatie en meende dan ook, dat hij Pruisen moest inlichten om van de Pruisische koning Willem I toestemming te krijgen. De wereld bleek veel te klein, de nationalisten riepen moord en brand, dit tot groot ongenoegen van Bismarck en Napoleon en de vraag was, hoe het netelige probleem te verhelpen.
Het was Engeland, dat de reddende hand uitsteek. Engeland, dat al lang garant stond voor de Belgische neutraliteit, kwam met het voorstel het Groothertogdom eveneens neutraal te verkla­ren. Pruisen diende zijn bezettingsmacht terug te trekken, maar het mocht wel deel blijven uitmaken van de Duitse douaneunie. Bismarck en Napoleon gingen akkoord met het voorstel, waardoor de ergste kou uit de lucht was. De nationalisten waren ontevreden, wat bleek uit een uitlating van de Pruisi­sche militair en later bevelhebber Moltke, die toen al sprak over een mogelijke oorlog tegen Frankrijk.[10]
De invloed van het nationalisme.
Het werd duidelijk, dat het nationalistische element zowel in Frankrijk als in naar de eenheid groeiende Duitse staten een steeds grotere faktor zou worden in de binnen- en buitenlandse poltiek, een faktor, dat medebepalend werd in het konflikt tussen Frankrijk en Pruisen-Duitsland. Ik bespreek met name het nationalisme in Duitsland, dit in verband met de bestu­deerde literatuur van veelal Duitse auteurs.
Tot 1848 was er volgens L.Gall sprake van een "normale" situatie in de betrekkingen, gegrondvest in de 18e eeuw, dat wil zeggen; er was niet een specifiek onderscheid tussen binnen- en buitenlandse politiek. Het nationalisme had nog geen bete­kenis tot 1848.[11] Dat verandert in de jaren '50 en '60. Gall geeft daar een mooi voorbeeld van als tijdens de Krim-oorlog van 1854-1856 de Pruisische koning
Frederik Willem IV niet kon kiezen tussen Engeland en Rusland.
Gall citeert de verbitterde tsaar:
"Friedrich Wilhelm IV ging jeden Abend als Russe ins Bett und stand jeden Morgen als Engl@nder wieder auf".[12]
Intern speelde zich een heftige strijd af tussen de liberaal-aristocratische "Wochenblattpartei" en de linksliberalen aan de ene kant en de "Spreekosaken"-de hoogkonservatieven- aan de andere kant. De "Spreekosaken" waren pro-Russisch.
Wat betreft Frankrijk, was men verenigd in zijn oordeel: Frankrijk was min of meer de erfvijand. Volgens Gall zijn er drie hoofdkenmerken te onderscheiden in de anti-Franse hou­ding:
a) De vrijheidsoorlogen, die zowel de conservatieven als de liberalen verenigden. Beiden noemden Frankrijk de grote be­dreiger van de "Duitse vrijheid". De conservatieven hekelden de revolutionaire gebeurtenissen van 1848; de liberalen het autoritaire systeem van Napoleon III.
b) De invloed van de Franse revolte in 1848 in de Duitse staten, waardoor de politiek ideologisch geladen werd.
c) Het toenemende economische belang in de politieke vraag­stukken en de positie, die ieder land daarin moest nemen. Volgens Gall wreekt hierin het feit, dat publieke opinie, parlement en politieke partijen nauwelijks een stem hadden in Pruisens buitenlandse politiek in de vijftiger en zestiger jaren. Hierdoor kon vanaf 1866 het oude vijandbeeld tegen Frankrijk omgezet worden in een nationalisme, waardoor een band ontstond tussen de heersers en haar onderdanen.[13]
Bespreekt Gall de theoretische zijde van het nationalisme weer, H. Fenske geeft duidelijke voorbeelden van het Duitse denken in de vijtiger en zestiger jaren.
Vooral het onderwijs speelde een grote rol in het kweken van een patriottische geestdrift. Een belangrijke ideoloog was Adolf Diesterweg, die meende dat geschiedenis en godsdienst de mens moesten vormen. Het nationale element was een wezenlijk kenmerk in het kweken van "vaderlandsliefde". Het grote verle­den van het Duitse volk moest benadrukt worden en het jaartal 1813 stond centraal, toen de Duitsers de Fransen versloegen bij Leipzig in de veelvolkerenslag. Een grootse prestatie, aldus de nationalisten en liberalen als conservatieven waren het eens met de nationalistische opvoeding.
Onderdeel van het patriottische etos was de kwestie Elzas-Lotharingen, die volgens de Duitsers Duits gebied was, door de Fransen in 1681 veroverd en bij de vrede van Rijswijk in 1697 definitief bij Frankrijk gevoegd. De gymnasiumdocent Friedrich Kohlrausch schreef een boek, de "Deutsche Geschichte fhr Schhle en Haus", waarin Elzas-Lotharingen als onvervreemdbaar Duits gebied werd genoemd. Hij wekte de Duitsers op niet langer genoegen te nemen met Frankrijks dwingelandij. Een citaat uit zijn boek:
"leider besitzt der Feind noch immer an demselben-am Rhein- die wichtige Festung Strassburg und das Elzass"
Het boek verscheen in 1851, dus nog voor het ontstaan van het Tweede Franse Keizerrijk.[14]
De Duitse historicus Heinrich von Treitschke deed eveneens een flinke duit in het zakje in het Elzas-Lotharingen debat. H. Holborn citeert Treitschke:
"The domination of a German tribe by Frenchmen has always been an unhealthy condition; today it is a crime against
the reason of history, a subjugation of free and by half- educated barbarians" en:
"We Germans who know Germany better what is good for the
Alsatians than these unfortunate people themselves, who,
warped by their French life, have remained without honest
knowledge of the new Germany. We want to give them back
their own self against their will".[15]
Holborn merkt op, dat hier sprake was van een gevulgariseerd Hegelianisme en een slechte vertaling van het Darwinisme. Bovendien, aldus Holborn, waren de Elzassers economisch veel verder dan de Duitsers en hun cultuur lag op een belangrijk hoger niveau.
Ook Bismarck werd volgens Fenske begeesterd door patriottische gevoelens. Uit 1866 stamt een uitspraak, die aan duidelijkheid niets te wensen overliet: "Wir werden euch Elsass abnehmen".[16]
Volgens Fenske was de Duitse meerderheid van mening, dat Frankrijk de grote vijand was en dat de grens aan de bovenloop van de Rijn een open en gevaarlijke wond was.[17]
Sommige Duitsers gingen nog verder, door Nederland als onder­deel van de Duitse natie te beschouwen. De journalist en volkshistoricus Wolfgang Menzel was die mening toegedaan. Duitse historici, aldus Fenske, speelden zonder meer een grote rol in het kweken van nationalistische gevoelens.[18]
II. HET FRANS-DUITSE CONFLICT

E. Kolb probeert de schuldvraag te beantwoorden, ofwel: wie is verantwoordelijk voor het conflict, dat uiteindelijk tot de oorlog van 1870 leidde?

Kolb gaat terug naar 1867, wanneer er sprake leek te zijn van een verbond van Frankrijk en Oostenrijk enerzijds en Pruisen en Rusland anderzijds. Tussen de wederzijdse allianties was een groot gevoel van wantrouwen. Nog in 1866 beschouwde Frank­rijk Oostenrijk als de grootste bedreiging en verwelkomde het de Pruisische overwinning.[19]
Volgens Taylor werd het Russisch-Oostenrijkse conflict veroorzaakt vanwege de Balkan. Beide staten beconcurreerden elkaar in deze regio. Pruisen en Frankrijk hadden eveneens weinig met elkaar op, terwijl de Brits-Russische verhoudingen slecht waren in verband met de Russische aspiraties rond de Zwarte Zee.
Verder bemoeiden de Engelsen zich nauwelijks met de Europese politiek, hun interesse gold de kolonisatie van een deel van de wereld.
De Spaanse troonkwestie.
In 1868 werd in Spanje huize Bourbon van de troon gejaagd dankzij een militaire- en volksopstand. Het gevolg was, dat er na een nieuwe monarch moest worden gezocht en de vraag was, wie de Spaanse troon zou bezetten. Vooral Frankrijk en Pruisen waren zeer benieuwd naar de uitkomst, want een pro-Franse koning of een pro-Pruisische koning kon het machtsevenwicht ten gunste of ten nadele van de beide grootmachten doen om­slaan.
Zowel Pruisen als Frankrijk vreesden een omsingeling, in het Duits heet dat fraai "eine Einkreisung". Al gauw doen geruch­ten de ronde en later meer dan geruchten, dat prins Leopold von Hohenzollern, lid van de katholieke tak van het Huis von Hohenzollern en neef van de Pruisische koning Willem I, die op zijn beurt hoofd was het hele Huis von Hohenzollern, ondanks het feit, dat hij tot de protestante tak behoorde.
Frankrijk steigerde bij de gedachte dat een Duitser de Spaanse troon zou bezetten en noemt een eventuele kandidatuur onaan­vaardbaar. Voor Bismarck is de Franse bemoeizucht onverteer­baar en in een brief aan de Brit Clarendon schrijft hij:
"eine Nation, welche seit 200 Jahren Unabhängigkeit nur für Frankreich, seinen Nachbarn gegenhber aber die Existenz einer aber die Hegemonie franzözischen Einflhsses erstrebt, deren Eifersucht die Existenz
einer ebenbhrtigen kontinentalen Macht nur mühsam
erträgt, deren traditionelle Gewöhnungen noch lange
Zeit bedürfen werden, um richtigeren Anschauungen
Platz zu machen".[20]
Bismarck weigerde zich naar de Franse eisen te conformeren.
Volgens Kolb bleek uit de gezamenlijke correspondentie dat er van een oorlogsdreiging geen sprake en niemand, ook Bismarck niet, had het idee, dat deze kwestie spoedig tot een oorlog zou leiden. Zijn mening wordt gedeeld door W.A. Fletcher, want daarin lezen we, dat de Franse ambassadeur Benedetti zijn vakantie wilde verlengen, terwijl de hoofdrolspeler van het komende drama, Leopold von Hohenzollern een Alpentocht maakte en tot 10 juli onbereikbaar bleef. Het conflict bereikte op dat moment bijna zijn hoogtepunt.[21]
Wat was de reden, dat het conlict zo hoog kon oplopen? Kolb citeert de Belgische volkenrechtdeskundige Rolin-Jaeguemyns:
"wenn Frankreich etwas unangenehm sei, sei dies Grund genug, dass es nicht geschehen dürfe"[22],
dus als het Frankrijk niet bevalt, gaat het niet door. Voor Kolb is duidelijk, dat niet Pruisen, maar Frankrijk de schul­dige is van het conflict.
Op 3 juli 1870 "plofte de Spaanse bom",[23] toen een gerucht, dat sinds 1 juli de mare deed, Frankrijk bereikte, waarin stond, dat Leopold von Hohenzollern de Spaanse kroon zou zijn aangeboden. Aanvankelijk ging men ervan uit, dat ondanks Frans verzet, het niet tot een serieus conflict zou komen. De Engel­se "Daily Mail" schreef op 6 juli "Even if it should cause a civil war in Spain, it will not be permitted to disturb the peace of Europe"[24]. Ook andere Britse bladen schreven in ongeveer gelijke termen. Het buitenland nam een neutrale houding aan, maar in Frankrijk raakten de gemoederen zo ver­hit, dat op 5 juli officieel verklaard werd, dat de kandida­tuur van Leopold von Hohenzollern voor Frankrijk onaanvaard­baar is.
Kolb meent, dat de Franse houding te verklaren is uit de periode 1866/67, waardoor er een dwangvoorstelling tegenover Pruisen ontstond.[25]
Fletcher bespreekt de handelwijze van de Franse ambassadeur Vincent Benedetti, gestationeerd in Berlijn van 1864-1870.
Volgens Fletcher was tot aan het conlict van juli 1870 sprake
van vriendschappelijke betrekkingen tussen Frankrijk en Prui­sen, maar heerste in Frankrijk een toenemend wantrouwen tegen de groeiende Pruisische macht, al deed Bismarck er van alles aan , dat wantrouwen te dempen. Zo werd een verzoek van Baden, om opgenomen te worden in de Duitse Bond in 1867 door Bismarck verworpen, want, aldus Bismarck:
"Le courant de notre eau nous y porte fatalement".[26]
Bismarck wilde het rustig aan doen om aanstoot te voorkomen.
De onderhandelingen over de Spaanse troonkwestie speelden zich in het geheim af en dat verklaarde wellicht de onwetendheid van Benedetti, maar aldus Fletcher, aan geruchten geen gebrek en het feit, dat Benedetti er geen aandacht aan besteedde, noemt Fletcher "a regrettable lack of concern about the ru­mours which circulated in Berlin and elsewhere".[27]

Vanaf 6 juli werd Benedetti een van de hoofdrolspelers in het conflict. Benedetti moest op verzoek van de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Gramont koning Willem I overtuigen, dat "His Majesty advise [conseille] the prince of Hohenzollern to reverse his acceptance".[28] Benedetti meende, dat Willem I die bevoegdheid als zijnde het hoofd van het Huis von Hohen­zollern en omdat Leopold in het Pruisische leger diende. Willem I beloofd bereid te zijn tot advies, maar wenste niet als hoofd van het Huis voor zijn neef te beslissen. De Cortes, het Spaanse parlement, moest beslissen, aldus de koning. Willem I voldeed niet aan de Franse wens, waardoor het con­flict in dieper vaarwater geraakte. Op 11 juli kwamen berich­ten binnen over Franse militaire voorbereidingen, wat de spanning snel deed oplopen.

Op 12 juli leek de crisis alsnog beeindigd te worden, want Willem I liet aan Benedetti weten, dat de kandidatuur ingetrokken werd.[29]
Zowel Benedetti als de vader van Leopold, vorst Karel-Anton von Hohenzollern-Sigmaringen waren opgelucht. Vorst Karel-Anton:
"a stone is removed from my heart".[30]
Helaas, de opluchting bij de diplomaten, waaronder Benedetti, duurde slechts een korte wijle, want bij zijn terugkeer in zijn hotel, trof Benedetti een brief aan van Gramont, die aan duidelijkheid niets te wensen over liet en Benedetti's opti­misme als sneeuw voor de zon deed verdwijnen. De
instructie luidde:
" We have received, as of now, from the ambassador of Spain the renunciation of Prince Anton, in the name of his son Leopold, of his candidacy to the throne of Spain. In order that this renunciation of Prince anton have its full effect, it seems necessary that the king
of Prussia associate himself with it, and give us the assurance that he shall not again authorize this candidacy. Will you please go immediately to the
king to ask this declaration of him, which he could not refuse to give if he is really not animated by
ulterior motives". Brief van Gramont aan Benedetti
op 12 juli 1870 .[31]
Benedetti bezocht de koning, maar Willem I was dermate verstoord door dit bericht, dat de ontmoeting op de Brunnenproma­nade plotseling beeindigd werd. De koning weigerde aan de nieuwe eis te voldoen, ondanks Benedetti's smeekbeden.[32] Benedetti vreesde nu, dat een oorlog wel eens onomkoombaar zou wezen en besloot, na zijn mislukte missie naar Parijs terug te keren. Op 14 juli namen Benedetti en de koning afscheid van elkaar op het station te Coblenz, waar de koning zei: "Nous deux, nous reterons amis!". Brief van Benedetti aan Gramont op 14 juli 1870).[33]
Bismarck liet op 13 juli het "Emscher Depesche" het licht zien, waarin drie elementen werden genoemd:
a) Het formuleren van de Franse eisen, die door Benedetti gebracht werden.
b) Het weigeren om aan die eisen te voldoen.
c) Het in het openbaar maken door Bismarck, dat de Franse eisen werden verworpen. Bismarck antwoordde de pers en de diplomaten.[34]
Volgens Kolb staken de Fransen de lont aan, waardoor het kruit tot ontploffing moest komen. Want het inwilligen van de Franse eis, om voor altijd af te zien van de Spaanse kandidatuur, was onaanvaardbaar voor Pruisen; het werd beschouwd als een capi­tulatie.
Napoleon en de zijnen manoevreerde zich in een onwrikbare positie, want het terugnemen van de laatste eis, zou door de publieke opinie niet geaccepteerd worden.
De Fransen waren teveel opgehitst, het patriottisme bereikte ongekende hoogten. Vergelijk de bewering van Kolb met die van Taylor, die echter stelt, dat het Franse volk geheel passief was in het conflict.[35]
De term "publieke opinie" moet dan ook vertaald worden met de pers en de Nationale Vergadering (de Assemblee Nationale) en inderdaad, daar was de stemming rijp voor een oorlog, voor een genuanceerd standpunt was geen ruimte. Zowel Taylor als Kolb menen, dat slechts doormiddel van wapengekletter het conflict tot een oplossing kon worden gebracht.
Bondgenoten?
Voor het voeren van een oorlog is het noodzakelijk de krachts­verhoudingen te analyseren, voordat het avontuur ondernomen wordt en een eventuele roemrijke zege een feit zijn. In 1869 werd een vaag verdrag gesloten, waarbij Oostenrijk een leger­corps in Bohemen zou plaatsen in geval.van een Frans-Pruisisch conflict, dit om Russische hulp ten gunste van Pruisen te verhinderen. Italië zou 200.000 man leveren op voorwaarde, dat het Zuid-Tirol kon verwerven.[36] Het woordje "zou" zegt ge­noeg; het kwam er niet van. Niemand wilde zich aan iemand binden.
Toen het conflict dan ook een feit werd, stond Frankrijk er alleen voor. De Russen en Britten blameerden de Fransen, bovendien meenden de Britten geen specifieke belangen op het Europese vasteland te hebben en hielden zich afzijdig. Oosten­rijk en Rusland hadden het te druk met de Balkan en bleven eveneens neutraal. Kortom, op het moment suprLme stond Frank­rijk er alleen voor. Bovendien meende men in Europa, dat Frankrijk de oorlog zou winnen.
Volgens E. Engelberg was het Franse isolement onder ander te wijten aan:
a) Rusland wilde verlost worden van het verdrag uit 1856, dat Rusland verbood de Zwarte Zee te militariseren. Frankrijk was een van Ruslands tegenstanders tijdens de Krim-oorlog.
b) Oostenrijk hield zich neutraal uit angst voor reacties van de Duitstalige bevolking.
c) Engeland hoopte op een verzwakt Frankrijk. Beide landen waren verwikkeld in een koloniale wedloop.
d) ItaliN tenslotte eiste de terugtrekking van het Franse leger uit de Kerkelijke Staat. Italië wilde het gebied annexe­ren. Kortom, droefenis alom voor de Fransen.[37]
De Zuidduitse staten kozen eieren voor hun geld en steunden Pruisen, dit ondanks anti-Pruisische sentimenten en de neiging tot particularisme. Maar een Franse bezettingsleger leek hen een nog ernstiger toekomstperspectief.
Oorlog en vrede.
De oorlogsverklaring van 19 juli door Frankrijk werd twee weken later gevolgd door een korte, maar hevige veldslag tussen het Franse Keizerrijk en het Pruisisch-Duitse leger. De strijd begon op 4 augustus en eindigde op 2 september met de Duitse zege te Sedan. Al op 2 augustus trokken de Fransen het Duitse Saarland en zijn hoofdstad Saarbrhcken binnen in de hoop daar de Pruisische hoofdmacht aan te treffen, wat echter een misrekening bleek. Volgens F. Hellwig was het heroveren van het Saargebied het grote doel van de Fransen en was de Spaanse troonkwestie niet meer dan een afleidingsmanoeuvre. Hellwig spreekt van een "Eroberungskrieg".[38]
Het bewijs, aldus Hellwig was een uitspraak van de Franse minister Ollivier, die sprak van een hernieuwde revolutionaire oorlog:
"Dans quinze jours, nous aurons 400.000 hommes sur la Saar et cette fois-ci nous ferons la guerre comme en 93, nous armerons le peuple qui courra aux frontières".[39]
Ook de journalist Girardin was vol etos met zijn uitspraak:
"Ou un congres ou un guerre".
Hellwigs boek moet echter geplaatst worden tegen de achter­grond van uitgave, namelijk 1934, toen de nationaal-socialis­ten al een jaar aan de macht waren en de nationalistische retoriek vrij spel hadden.

Hoe het ook zij, de Fransen bleken slecht voorbereid op de oorlog. Volgens Engelberg was er een gebrek aan voldoende wapentuig, waren de levensmiddelen bedorven en faalde de organisatie, dit door bijvoorbeeld corruptie in de Franse legertop, waar men slechts uit was op eigen belang.

De Duitsers daarentegen hadden zich wel goed voorbereid. Men wist 500.000 man op de been te brengen, de Fransen slechts 240.000 man plus 50.000 reservisten. De Duitsers openden het offensief; het Franse weerwoord bleek onvoldoende.[40]
De Franse nederlaag op 2 september te Sedan betekende volgens Taylor het einde van "la grande nation", die in Europa zo lang de dienst uitmaakte.[41] Ook Kolb sprak van de Franse dominan­tie tot de zomer van 1870.
Werd het keizerlijke leger na een maand definitief verslagen en Napoleon krijgsgevangen gemaakt, de oorlog werd voortgezet en wel door de Franse republikeinen, die op 4 september 1870 te Parijs de republiek uitriepen. Volgens Mann werd de stijl van oorlog voeren veranderd: in plaats van een ridderlijke krijg met cavaleristen, een traditie van eeuwen her was er na
"Sedan" sprake van een volksoorlog, waarbij burgers direkt betrokken raakten, zoals bleek bij de Duitse omsingeling van Parijs en het uithongeren van de bevolking. K.J. Holsti wijst eveneens op een veranderende manier van de strijd. Hij spreekt over " a struggle of societies".[42]
De oorlog eindigde uiteindelijk in januari 1871. Elzas-Lotha­ringen werd geannexeerd en de Fransen moesten vijf miljard frank aan schadevergoeding betalen. De verovering van de Elzas was een van de wensen van de Duitse nationalisten, aldus Mann. Hij gelooft niet, dat Bismarck dit als zijn einddoel zag, maar hij moest gehoor geven aan de wens van de machtige nationalis­tische beweging. Mann heeft het over een "eigen dynamiek van de oorlog", waardoor rationale overwegingen ondergesneeuwd raakten in retoriek en Hillgrüber haalt Kolb aan, die ver­klaart, dat door het opkomend nationalisme, het sluiten van vredesverdragen rond 1870 onmogelijk werd.[43]
Tijdens de oorlog probeerde de Britten doormiddel van enkele voorstellen de strijd te stoppen. Zo stelde ze voor een gordel van neutrale staten, een "cordon sanitaire" in het leven te roepen. BelgiN, Luxemburg, Elzas-Lotharingen en het gebied tot aan de Zwitserse grens moesten als buffer tussen Frankrijk en Duitsland dienen. Pruisen verwierp het voorstel, want het heette een "aantasting van zijn soevereiniteit".[44]
Bismarck op zijn beurt wilde de oorlog snel tot een einde te brengen en onderhandelde in eerste instantie met de officiële
regering en de Franse republikeinen, want het was allerminst zeker, welke regering aan het langste eind zou trekken. Hij slaagde in zijn tactiek, al bleef onduidelijk, welk bewind bij hem de voorkeur had.[45]
Engelberg noemt de Parijse Commune, de eerste arbeidersrege­ring te Parijs, die tussen half maart en half mei de stad bestuurde. Met grof geweld werd de Commune vernietigd, onder toeziend oog van de Duitse troepen. Duizenden communaards werden geNxecuteerd tussen 21 en 28 mei 1871. Het werd bekend onder de term "Bloedweek".[46]
Op 18 januari 1871 werd koning Willem I tot de eerste keizer van het Duitse Keizerrijk gekroond in de Spiegelzaal van Versailles. Een kroning, waarin Willem met weemoed afscheid nam van zijn geliefde Pruisen. Willem weende luidkeels en had een gevoel van grote twijfel.
Karl Marx en Friedrich Engels juichten de eenheid toe, want Bismarck voldeed aan de marxistische theorie; door verbinding van de staat met de bourgeoisie, zou de arbeidersklasse van­zelf aan de macht komen. Marx noemde Bismarck "een ezel".[47]
Engelberg meent, dat met de vereniging een versmelting plaats­vond tussen het industriële grootkapitaal en de oude Junkersa­del, ondanks verzet van vooral de oerconservatieven.
Bismarck's regime wordt door Engelberg een Pruisisch-Duits Bonapartisme met "drie hoofden", te weten de koning als onver­mijdelijke representant van het rijk, generaal Moltke als de gevormde legeraanvoerderen Bismarck als de "moderne Riche­lieu".[48]
Op 10 mei 1871 werd in Frankfurt de vrede getekend, een vrede, die aldus Hillgrhber noch een verzoening inhield, noch een catharsis, zoals generaal Moltke wenste. Moltke wilde de totale vernedering van Frankrijk, maar vergat, aldus Holborn, een kenmerk van Clausewitz's theorie, waarin de militaire doelen onderworpen dienen te zijn aan de politieke besluitvor­ming. Bismarck besefte dit wel, want complete vernedering leidde alleen maar tot wraakgevoelens.[49]
Volgens Holborn was dit het kenmerk van Bismarck's staat;
het conflict tussen miltairen en burgers, dat een structurele zwakte uitdrukte, die uiteindelijk tot de val van Pruisen zou leiden.
Nederland ten tijde van de oorlog
A. Doedens publiceerde in 1973 zijn promotieonderzoek, waarin hij de positie van Nederland in 1870 heeft onderzocht. In zijn Inleiding geeft Doedens een voorbeschouwing over de rest van het boek en geeft aan, hoe Nederland zich opstelde.
Duidelijk in de Inleiding was de neutraliteit van Nederland, bang als het was vooral Pruisen voor het hoofd te stoten. Er was het gevoel, dat met name bij de oosterbuur het idee leef­de, dat voor kleine staten geen plaats was. De Oostenrijkse geleerde Von Inama-Sternegg sprak over het "Naturgesetz" en hij rekende de groei van grote staten tot de natuurwetten, maar zag voor de kleine staten geen toekomst.
Von Inama-Sternegg was een aanhanger van de "naturalistisch-realistischen Auffassung vom Staate". Volgens Doedens was dit een stap naar het Darwinisme met zijn "leer van de sterk­ste"[50]
Neutraliteit uit angst derhalve, niet uit overtuiging.
Vooral na 1866 nam de angst toe, toen onder andere in Pruisen vooraanstaande liberalen en conservatieven zich tot het "poli­tieke realisme" bekeerden en dus aanhangers waren van het "Naturgesetz". Groen van Prinsterer en Vreede hingen tegenover dit "politiek realisme" het idee van "staatkundig idealisme" aan. Nederland was beducht voor het machtiger wordende Pruisen en dat was de reden voor een behoedzame politiek.
Aan de andere kant bleek Nederland arrogant genoeg, om samen­werking met de Belgen af te wijzen, want Nederland beschouwde zich als een mogendheid van de tweede rang dankzij de koloni­n. De angst om eventueel door Pruisen opgeslokt zou worden werd versterkt door geruchten van annexatie door Pruisen.
Conclusie

Het is niet mogelijk de vraag te beantwoorden, wie de hoofd­schuldige was van de oorlog van 1870. Duidelijk is wel, dat de Fransen en Duitsers elkaar al vanaf 1815 wantrouwden.

Belangrijker is denk ik het feit, dat het Europees Concert, dat sinds 1815 functioneerde, door de gebeurtenissen tussen 1866-1870 ophield te bestaan. Pruisen wist haar beide idealen te realiseren: erkenning als Grootmacht naast en niet onder de andere Grootmachten en de vereniging van het tot dan toe verdeelde Duitsland. Daarmee was een doelstelling van de andere machten; het verdeeld houden van Duitsland uiteindelijk mislukt. Frankrijk, dat zolang de eerste viool speelde, werd voor een tijd verbannen naar het tweede echelon. Bovendien werd duidelijk, dat er geleidelijk sprake kwam van de volkeren in de politiek, eerst aarzelend, maar geleidelijk steeds meer een factor van betekenis. De Duitse zege loste uiteindelijk niets op. Frankrijk accepteerde het verlies van Elzas-Lotharingen niet en in 1914 barste wederom de bom, met alle gevolgen van dien.
INHOUDSOPGAVE

Inleiding

I. EUROPA AAN DE VOORAVOND VAN DE CRISIS
Bismarck
De Luxemburgse kwestie
De invloed van het nationalisme
II. HET FRANSE-DUITSE CONFLICT
De Spaanse troonkwestie
Bondgenoten?
Oorlog en vrede
Nederland ten tijde van de oorlog
Conclusie
Literatuurlijst

1. R. Palmer, J. Colton, A. History of the Modern World, New York 1984

2. A.J.P. Taylor, The Struggle for Mastery in Europe, Londen 1954

3. G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts, Frankfurt am Main 1958

4. A. Hillgruhber, Bismarcks Aussenpolitik, Freiburg 1972

[1] R. Palmer, J.Colton, A History of the Modern World(New York 1984,6th ed.)512

[2] A.J.P. Taylor, The Struggle for Mastery in Europe(Lon­den 1954, reprinted 1957) 112. Palmer,Colton, A History..,515

[3] G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhun­derts (Frankfurt am Main 1958) 341-343

[4] A. Hillgrhber, Bismarcks Aussenpolitik (Freiburg 1972)­84.Mann,Deutsche Geschicht.., 345

[5] Palmer, Colton, A History..., 484

[6] Mann, Deutsche Geschichte..,313

[7] Ibidem, 315

[8] Ibidem, 331

[9] Hillgrhber, Bismarcks Aussenpolitik, 88-89. Mann, Deutsche Geschichte...,371-372

[10] Hillgrhber, Bismarcks Aussenpolitik, 92-93

[11] L. Gall, Preussen und Frankreich in der Zeit des Second Empire, Aspects des relations franco-allemandes B l'Jpoque de Second Empire 1851-1866. ed. R. Poidevin,

H.O. Sieburg. (Metz 1982) 2

[12] Ibidem, 5

[13] Ibidem, 10

[14] H. Fenske, Eine westliche Grenzfrage? Das Rheinland, Elsass und Lothringen in der deutschen `ffentlichen Meinung 1851 bis 1866. Aspects des relations franco-allemandes B l'Jpoque du Second Empire 1851-1866 (Metz 1982) 139-140

[15] H.Holborn, A History of Modern Germany, 1840-1945

(New York 1969) 221-222

[16] Fenske, Eine westliche Grenzfrage?...,159

[17] Ibidem, 160

[18] Ibidem, 141

[19] E. Kolb, Der Kriegsausbruch (Göttingen 1970) 37.

A.J.P. Taylor, The struggle for mastery in Europe (Oxford 1954, herdruk 1957) 170-171

[20] E. Kolb, Der Kriegsausbruch, 41

[21] Ibidem, 47. W.A. Fletcher, The mission of Vincent Benedetti to Berlin 1864-1870 (Den Haag 1965), 246

[22] Kolb, Der Kriegsausbruhch, 69

[23] Ibidem, 74

[24] Ibidem, 77

[25] Ibidem, 85

[26] Fletcher, The mission of..., 228

[27] Ibidem, 238

[28] Ibidem, 243

[29] Ibidem, 251

[30] Taylor, The struggle.., 204

[31] Fletcher, The mission of..., 253

[32] Ibidem, 255

[33] Ibidem, 259

[34] Kolb, Der Kriegsausbruch, 138

[35] Taylor, The struggle.., 205

[36] Taylor, The struggle..., 194

[37] E. Engelberg, Bismarck. Urpreusse und Reichsgruhnder (Berlin 1985) 727

[38] F. Hellwig, Der Kampf um die Saar 1860-1870. Beitr@ge zur Rheinpolitik Napoleons III. (Leipzig 1934) 213

[39] Ibidem, 212

[40] Engelberg, Bismarck. Urpreusse und Reichsgrhnder, 731

[41] Taylor,The struggle..., 210

[42] K.J. Holsti, Peace and war: armed conflicts and inter­national order 1648-1989, (Cambridge 1991, herdruk 1992) 159

[43] Mann, Deutsche Geschichte..., 374. Hillgruhber, Bis­smarcks Aussenpolik, 128

[44] Ibidem, 126

[45] E. Kolb,Der Weg aus dem Krieg. Bismarcks Politik im Krieg und die Friedensanbahnung 1870/1871. (Mhnchen 1989) 216

[46] Engelberg, Urpreusse und Reichsgrhndung, 750-751

[47] Mann,Deutsche Geschichte..., 377

[48] Engelberg,Bismarck. Urpreusse und Reichsgrhnder, 760

[49] Holborn, A history of modern Germany,1840-1945, 219

[50] A. Doedens, Nederland en de Frans-Duitse oorlog,

(Zeist 1973) V

REACTIES

H.

H.

Evenals bij de ederlands-Duitse alliantie heb ik dezelfde fout gemaakt bij het niet noemen van mijn naam. Niet expres, maar toch. Werkstuk gemaakt in 1993

19 jaar geleden

D.

D.

http://rprewards.com/?ref=SP0GoBrne

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.