1. Op zoek naar handelswegen
Tijdens de regering van de Han-dynastie (206 v Chr. ) breidden de grenzen van het Chinese Rijk zich steeds verder uit. De keizers sloten bondgenootschappen met andere volkeren. De handel tussen de verschillende rijken bloeide op. En van de voornaamste handelsproducten van het Chinese Rijk was zijde. De bruikbaarheid van zijde werd ontdekt door Hsi-ling-shi, de 14 jarige bruid van de keizer Huang Ti, in de 27e eeuw v Chr., zij kwam erachter dat de cocon van de zijderups afwindbaar was en dat de draad daarna sterk genoeg was om verweven te worden. Zijde was kostbaar en bovendien gemakkelijk te vervoeren.
De zijde-industrie had zich al heel vroeg in China ontwikkeld en de Chinese zijde was van een kwaliteit zoals die nergens anders ter wereld werd gevonden. Om de handelsbetrekkingen uit te breiden zocht Keizer Lioe Tji (141 v.Chr. - 87 v.Chr.) naar nieuwe mogelijkheden. Hij zond een van zijn officieren, Sjan Sjien, naar het westen om nieuwe handelsroutes te ontdekken. Maar Sjan Sjien was nauwelijks de grens over of hij werd door nomadenstammen gevangen genomen. Pas tien jaar later wist hij te ontsnappen en zijn tocht voort te zetten. Hij zwierf door vele landen. En toen hij eindelijk weer in China terug was, had hij een schat aan gegevens bij zich. Hij kon zijn keizer vertellen dat hij een veilige handelsroute naar Klein-Azië en Europa had gevonden. Zo legde de expeditie van Sjan Sjien de grondslag voor de beroemde zijderoute. Zie volgende pagina, de kaard van China.
2. De zijde was geen goedkoop grapje
Enkele jaren later zouden lange karavanen van Noordwest-China tot aan de Middellandse Zee trekken. Die route was meer dan 10.000 kilometer lang en liep door een groot aantal landen. De route liep ook nog een stuk door naar Japan. De karavanen vervoerden hoofdzakelijk zijde, vandaar de naam Zijderoute.
De tocht was niet alleen lang, maar ook een zeer dure route. Elk land waar de karavaan doorheen reisde, eiste betaling voor de doortocht. Sommige landen, zoals dat van de Parthen, waren zelfs bijzonder inhalig. Als de zijde in Rome - de grootste afnemer - aankwam, was de prijs meestal verhonderdvoudigd.
De Romeinse keizer Gaius Julius Caesar beperkte de zijde tot zijn exclusief gebruik en voor zijn paarse strepen op de toga's van zijn favoriete officieren. De Romeinen lieten zich echter niet door die hoge prijs afschrikken. Zijde was een van de meest begeerde producten in het oude Rome. Het was Julius Caesar toch niet gelukt de zijde exclusief te houden en uiteindelijk moest elke Romein en vooral alle Romeinse vrouwen zijde dragen, wilde ze in de hogere kringen meetellen. Zijde betekende welstand. Zelfs de meest onaantrekkelijke vrouw voelde zich een schoonheid als ze zich in dunne, doorzichtige zijde hulde. Maar niet alle Romeinen deelden die voorliefde voor zijde. Zo konden de zijden gewaden in de ogen van strenge zedenmeesters geen genade vinden. De wijsgeer Seneca merkte nukkig op: 'ik zie vaak zijden kleren die in geen enkel opzicht bescherming bieden aan het lichaam of de ingetogenheid van de draagster. Geen vrouw die dergelijke kleren draagt, zou met de hand op het hart kunnen verklaren dat zij niet naakt is.'
3. De gevaarlijke weg over zee
De Romeinen gaven dus zoveel geld uit aan zijde, dat zelfs de Romeinse schatkist in gevaar kwam. De Romeinse keizers trachtten de invoer van zijde te beperken en maximumprijzen vast te stellen. Toen er oorlog uitbrak met de Perthen en een belangrijk stuk van de zijderoute onbruikbaar was geworden, probeerden de Romeinen zelf de zijde uit China te gaan halen. Zij maakten daarvoor een schip klaar dat inderdaad, na vele avonturen te hebben meegemaakt, in het jaar 166 na Chr. China bereikte. Daarmee was het eerste contact tussen de twee grote rijken in het Oosten en het Westen over zee gelegd. Toch zou deze zeeweg niet direct een groot succes worden. De tocht was lang en gevaarlijk. Men vreesde niet alleen de stormen, maar vooral ook de piraten, die overal op de loer lagen. Er waren maar weinig zeevaarders die de gevaarlijke reis aandurfden. Het was meer iets voor avonturiers, die zich met goud lieten betalen. Zo bleef de handel onregelmatig en de prijs van zijde hoog.
4. De eerste bedrijfsspionnen
Het probleem zou voor de Romeinen geheel zijn opgelost, als ze zelf een zijdecultuur konden beginnen. Maar ze hadden geen idee hoe ze zijde moesten maken. En de Chinezen hielden de kennis over hun belangrijkste exportproduct vanzelfsprekend streng geheim. Het winnen van de zijdedraad is ook minder eenvoudig dan vaak wordt gedacht. Daar is in de eerste plaats de zijderups voor nodig. Een rups, die zich bij voorkeur voedt met de bladeren van de moerbeiboom. Voordat een moerbeiboom als voedsel voor de zijderups kan dienen moet hij minstens vijf jaar oud zijn. Een volwassen moerbeiboom brengt ongeveer 36 kilo bladeren per seizoen op. Die 36 kilo is nauwelijks voldoende voor een aantel rupsen om gezamenlijk zo'n 300 gram zijde te produceren. In 550 na Chr. stuurde de Romeinse keizer Justinian I twee Nestoriaanse monniken naar China. Het lukte beide monniken in de zwaar beveiligde Chinese zijden-industrie door te dringen en terug re keren naar Byzantium met een aantal eitjes van zijderupsen in hun holle bamboe wandelstokken. Met die eitjes en de kennis van de monniken lukte het de Romeinen om ook zijderupsen te kweken. Daardoor werden ze onafhankelijk van de zijde-import uit China. Na 3000 jaar was zijde geen Chinees geheim meer.
REACTIES
1 seconde geleden