De slavernij

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 5781 woorden
  • 1 juni 2001
  • 438 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
438 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Onderwerpen

Het begin van de slavernij

Lang voor de komst van de Europeanen maakte West-Afrika deel uit van groot handelsnetwerk. Al in de oudheid waren er handels routes die dwars door de Sahara liepen en het noorden en westen van het werelddeel met elkaar verbonden. Na de opkomst van machtige islamitische staten in Noord-Afrika, aan het begin van de 8ste eeuw n.Chr., werd het islamitische geloof met de handelaren en handelsartikelen geleidelijk overgebracht naar het zuiden. Er ontstonden grote steden langs de handelsroutes door de Sahara. In de jaren na 1430 begonnen Portugese zeevaarders, naarmate de Europese scheepsbouw en navigatietechnieken verbeterden, zelf de West-Afrikaanse kust verkennen. Rond 1460 hadden de Portugezen de kust van Guinea bereikt. In 1481 stichten ze daar een handelsnederzetting onder de naam El Mina. Na de Portugezen volgden al snel gelukzoekers uit een heleboel verschillende Europese landen waaronder Nederland, Frankrijk, Engeland. In het begin plunderde deze mannen de Afrikaanse kustplaatsen, waarbij ze waardevolle goederen stolen. Daarna begonnen ze normalere handelsbetrekkingen. De ontwikkeling aan de andere kant van de wereld zouden deze situatie echter voor eens en altijd veranderen. De Europese verkenning van Noord- en Zuid-Amerika leidde tot een grote vraag naar slaven om te werken in de nieuwe koloniën. Europeanen wilden dergelijk werk niet zelf verrichten, dus begonnen ze Afrikaanse gevangenen per schip naar de overkant van de Atlantische Oceaan te sturen.

Noord- en Zuid-Amerika

Net als Afrika onder ging Amerika ingrijpende veranderingen door de komst van de Europeanen in de 15e eeuw. In die tijd woonde er 3 volken in het Caribische gebied: de Arawaks, de Cariben en de Tainos. Midden- en Zuid-Amerika werden beheerst door 2 grote rijken: het Azteekse rijk en het rijk van de Inca’s. In Noord-Amerika leefde vele indianen volken die allemaal hun eigen cultuur hadden. Christophorus Columbus voerde het bevel over de eerste Europese vloot die het Caribische gebied bereikte. Op 3 augustus 1492 vertrok Columbus uit Spanje. Door in westelijke richting te varen, hoopte hij een nieuwe handels route te vinden naar de rijkdommen van het Oosten. Hij wist echter niet dat Amerika er tussenin lag. Toen hij op 12 oktober op een klein eilandje aan land ging, dacht hij dan ook dat hij de hele wereld had rond gevaren en in Azië was aangekomen. Columbus eiste de landen die hij ontdekt had op voor Spanje. Al snel arriveerde Spaanse gelukzoekers in het Caribische gebied. De plaatselijke bevolking werd gedwongen voor hen in de mijnen te werken. Vele duizenden indianen vonden de dood als gevolg van brute mishandeling of onbekende Europese ziekten zoals de pokken, waar ze niet tegen bestand waren. In 1519 voer de Spaanse conquistador Hernán Cortéz het vasteland van Midden-Amerika binnen. Hij vernielde de Azteekse hoofdstad Tenochtitlán en maakte een eind aan de hele beschaving. Een andere Spanjaard, Fransisco Pizarro, veroverde het rijk van de Inca’s in de jaren na 1530. Ongeveer 10 jaar later voerden de Portugezen een invasie uit in het gebied van het huidige Brazilië, waar ze koloniën stichten. In Noord-Amerika was iets soortgelijks aan de hand. In 1565 namen de Spanjaarden Florida in bezit, terwijl de Fransen een deel van Canada koloniseerde en in 1682 een enorm gebied ten westen van de rivier de Mississippi opeisten, wat ze Louisiana noemden. De eerste Engelse kolonie op het vaste land werd in 1607 gevestigd in Jamestown, virginia. Rond 1732 waren er 13 Engelse koloniën langs de oostkust
Om te overleven moesten de Engelse kolonisten het land bebouwen. Sommige Indianen werkten als land arbeiders, maar men maakte over het algemeen gebruik van contractarbeiders. Het ging hierbij om arme Europeanen die een vrije overtocht naar Amerika kregen in ruil voor jaren van onbetaalde arbeid. In 1619 werden de eerste Afrikanen naar Noord-Amerika gebracht en vanaf ongeveer 1680 nam het gebruik van zwarte arbeiders gigantisch toe.

Slavernij

In veel Afrikaanse samenlevingen was een tijdelijke slavenleven als huisknecht of landarbeider een veel voorkomende straf voor een misdaad of schuld. Deze slaven werden meestal goed behandeld en behielden zekere rechten, zoals bijvoorbeeld het recht om te trouwen of het recht op eigen bezit. Afrikanen hadden ook al honderden jaren lang de islamitische wereld voorzien van lijfeigenen door krijgsgevangenen te verkopen als slaven. Vanaf de 15e eeuw veranderde het patroon van de Afrikaanse slavernij volledig. De eerste Europese avonturiers ontvoerden slaven door dorpen langs de kust aan te overvallen. Vanwege zulke rooftochten voelden de Afrikanen er natuurlijk niet veel voor om handel te drijven met de Europeanen. Geleidelijk aan werd er dus een meer georganiseerde handel opgezet. De Europeanen gaven geweren, alcohol en metalen goederen aan de Afrikaanse stamhoofden en koningen in ruil voor misdadigers en krijgsgevangenen. Al snel bedachten sommige leiders nieuwe ‘misdaden’ die werden bestraft met slavernij. Anderen lieten diep in het binnenland overvallen plegen om mensen te ontvoeren. Na zo’n overval vormde de mars van uit het binnenland naar de kust de 2e fase van een verschrikkelijke nachtmerrie voor de gevangen Afrikanen. Bij het bereiken van de kust werden ze opgesloten in Europese forten. Naarmate de handel groeide, werden er gevangenissen zogeheten barakken gebouwd waar de Afrikanen wachten op de komst van slaven schepen. De Europese handelaren kochten niet alle mensen die men uit het binnenland had gehaald. Ze gaven de voorkeur aan mannen en vrouwen tot 25 jaar en weigerde de gewonden, ouderen, zwakken en zieken. Volgens de nauwkeurigste schattingen van de hedendaagse geschiedkundigen, werden ten minste 24 miljoen Afrikanen gevangen om aan de Europese vraag stelling te voldoen. Miljoenen van hen stierven door honger en ziekten voordat ze zelfs de kust bereikten, maar miljoenen andere moesten de vreselijke zeetocht naar
Amerika doorstaan.

De grote oversteek

De slaven handel tussen Afrika en Amerika wordt vaak de driehoekshandel genoemd, omdat de meeste slavenreizen uit 3 trajecten bestonden. De 1e tocht was de buitenwaartse Passage, waarbij goederen, zoals geweren, alcohol en ijzer staven, per schip vanuit Europese havens naar de kust van West-Afrika werden gebracht. De 2e tocht was de Midden- Passage, waarbij Afrikaanse
slaven, die voor Europese goederen waren geruild, over de Atlantische werden versleept naar Amerika. De 3e tocht was de Binnen- waartse Passage, de terug reis naar Europa met landingen suiker, rum, tabak en andere
producten die waren gekocht met de opbrengst van de slaven
verkoop. De Midden-Passage vormde een haast ondraaglijke beproeving voor de Afrikaanse gevangen. Mannen werden benedendeks gestouwd met handboeien om hun polsen en voetboeien rond hun enkels. Op veel schepen veel schepen waren tussendekse speciale platformen aangebracht om een extra laag met slaven te kunnen herbergen. Elke laag was minder dan een meter hoog, waardoor het niet mogelijk was om recht op te staan. Vrouwen en kinderen werden ongeboeid in overvolle vertrekken geborgen. Een gemiddelde tocht over de Atlantische Oceaan duurde 7 weken, maar met slecht weer duurde dat aanzienlijk langer. Naar mate de reis vorderde werden de omstandig heden voor de mensen benedendeks steeds slechter. Velen waren zeeziek en hadden ook veel ernstige ziekten zoals dysenterie en de pokken. Vaak konden ze niet anders dan overgeven of hun behoeftes doen waar ze lagen, zodat de scheepsruimte vies werden en stonken. Veel Afrikanen waren zo overmand door angst en wanhoop dat ze zichzelf overboord wierpen. Als ze gered werden, kregen ze een pak slaag omdat ze geprobeerd hadden te ontsnappen.

Slaven handel

Tijdens de Midden-Passage besteedden handelaren weinig aandacht aan de gezondheid en het wel zijn van hun slaven. Veel Afrikaanse slaven waren ziek zwak en volkomen ongelukkig tegen de tijd dat ze Amerika bereikten. Maar slaven die er ziek uitzagen, brachten geen geld op. Wanner de schepen de kust naderden, werden de slaven bijzonder goed gewassen en geschoren om ze toonbaarder te maken, en daarmee ook waardevoller. Handelaren verfden zelfs het haar van oudere mannen om ze er jonger uit te laten zien. De 2 voornaamste soorten slaven waren de veiling en de slavenmarkt. Bij de een veiling moesten slaven één voor één voor de kopers heen en weer lopen of op een verhoogd plafond staan zodat men hen duidelijk kon zien. Slavenmarkten waren daarentegen niets minder dan publieke gevechten. Ze werden gehouden aan boord van een schip of op een omheind stuk land. Op een tevoren afgesproken tijdstip mochten toekomstige slavenhouders zich midden in de menigte storten en gewoon degenen pakken die ze wilde kopen. Voordat Afrikaanse slaven werden verkocht, moesten ze eerst vernederde lichaamsonderzoeken ondergaan. Ze werden als dieren behandeld; mensen trokken aan hun lippen om naar hun tanden te kijken, tuurden in hun ogen, porden hen in hun rug en buik en onderzochten zelfs hun geslachtsorganen. Zodra de veilingen voorbij waren, stond de slaven nog veel meer ellende en vernedering te wachten. Vele werden gescheiden van familieleden of vrienden aan boord van het schip, omdat deze aan andere eigenaren waren verkocht. Sommigen werden voorzien van het brandmerk van hun eigenaren en de meeste werden gedwongen een nieuwe Engelse namen te nemen. Een groot aantal van de nieuw in gevoerde slaven stierf een paar jaar na aankomst op hun bestemming. Hier zie je een veiling meester die mensen oproept een bod op deze slaven uit te brengen, Charleston Virginia 1861

Het leven van de slaven

de meeste Afrikaanse slaven die naar Amerika werden gebracht, kwamen uiteindelijk te werken op boerderijen en plantages. De slaven die pas uit Afrika waren aangekomen, moesten worden voorbereid op zware veldwerk. Boeren en planters (dat zijn de plantage eigenaren) gaven hen eerst vrij eenvoudige klusjes, zoals wieden, het verzamelen van stenen en verzorgen van dieren. Dit proces stond bekend als 'gewenning'. In het Noorden van Amerika was het merendeel van de boerderijen klein. Gemiddeld werkten er maar 3 tot 4 slaven op elke boerderij. Het was hierbij niet ongebruikelijk dat blanke meesters samen met hun slaven het land bewerkten. In de staten van het Hoge Zuiden, waar tabak en tarwe werden verbouwd, waren de meeste boerderijen niet veel groter dan in het Noorden. Maar de slaven maakten een veel groter deel uit van de bevolking dan in het Noorden, waar veel mensen in de steden woonden. In het Diepe Zuiden werden enorme rijstplantages bewerkt door slaven. Rond 1720 waren er zo veel zwarte slaven in South Carolina dat er tweemaal zo veel slaven waren als blanke inwoners. De rijstboeren werkten met een 'takensysteem', waarbij slaven elke dag een bepaald karwei moesten uitvoeren. Ze mochten pas stoppen met werken als ze hun taak hadden volbracht. Meesters brachten zelden een bezoek aan hun velden en lieten slavendrijvers toezicht houden op het werk van de slaven. Op de suikerplantages in het Caribische gebied waren slaven bijna overal in de meerderheid.

Slaven werk

Hoewel de meeste slaven landarbeider waren, werkten velen als huisbediende of vakman op de plantages en in de steden. Op alle plantages werkten vrouwelijke slaven als gewonen dienstbode; ze maakte schoon, poetsten en deed de was. Andere vrouwen hadden meer specifieke taken zoals naaister, kokkin of kinderjuffrouw. Ze moesten biet alleen hun meester op zijn wenken bedienen, maar ook de vrouw van hun meester, die vaak wreder was dan haar echtgenoot. Het was bovendien lastig om aan de seksuele verlangens van de blanke meesters te ontkomen; voor veel vrouwelijke slaven, zowel in het huishouden als op de velden , was dit wel het ergste aspect van het samenleven. Mannelijke slaven konden buiten het veld een grotere verscheidenheid aan baantjes op zich nemen dan de vrouwen. En hoe groter de plantages, hoe mee mogelijkheden hun werd geboden. Schilder, timmerman, stalknecht, smid en schoenmaker waren enkelen van de mogelijke beroepen. Sommige slaven combineerde een aantal van deze taken. Mannen met een vak genoten meer vrijheid dan meeste andere slaven. Ze konden zich vrij over de plantage bewegen om hun taken uit te voeren en mochten haar soms zelfs verlaten. Dit gebeurde hoofdzakelijk wanneer eigenaren hen tegen betaling aan een naburige planter verhuurden. De meeste van de Noord-Amerikaanse planters woonde op hun plantages en beschouwden deze als hun thuis. De rijkste planters woonden in een hoofdwoning op een eigen landgoed, terwijl ze diverse andere kleine boerderijen in de buurt bezaten. Hoofdgebouw van T. Jeffersons 13e president van de VS. En hij hield slaven, ook al was hij van mening dat de slavernij verkeerd was.

Slavengezinnen

het arbeidersleven van slaven stond in het teken van de eisen van hun eigenaren. Maar in hun vrije tijd deden de meeste hun best om een gezinsleven op te bouwen, zodat ze de ongemakken van hun dagelijkse bestaan beter konden dragen. In Noord-Amerika moesten slaven meestal toestemming vragen aan hun meester om te mogen trouwen. Sommige slaven trouwden met naburige met partners uit naburige plantages, wat bekend stond als ‘trouwen in het buitenland’. Planters gingen dit tegen, aangezien dit betekende dat mannelijke slaven hun weinige vrije tijd doorbrachten met het bezoeken van hun vrouw en familieleden. Slaven konden hun plantage echter niet zonder een vrijgeleide verlaten, zodat hun meester zijn macht over hen behield. Zo lang het goedkoop en gemakkelijk was om slaven uit Afrika te importeren, wilden planters in het Caribische gebied niet dat slaven trouwden en kinderen kregen. Op de plantages konden ze geen jonge kinderen gebruiken. Bovendien stierven enorm veel kinderen van slaven binnen enkele weken na de geboorte door ziekte of gebrek aan voedsel. Aan het eind van de 18e eeuw werden de planters echter bang dat de aanvoer van slaven uit Afrika bijna ten einde liep. Ze begonnen mannen daarom aan te moedigen om op hun eigen plantage te trouwen en de volgende generatie slaven te verwekken. In Noord-Amerika en het Britse deel van het Caribische gebied waren huwelijken tussen slaven niet geldig voor de wet. Slaven gezinnen werden dus niet officieel erkend
Niettemin leverde slaven een haast hopeloze strijd om de familieband te bewaren. De meeste planters haalden leden van een slavengezin zomaar uit elkaar. Mannelijke slaven werden dikwijls verkocht of verhuurd aan een andere plantage, zodat da vrouwen achterbleven en hun kinderen alleen moesten opvoeden. De positie van de slaaf werd overgedragen van de moeder op het kind. Sommige kinderen van slaven werden al vanaf hun 4e jaar aan het werk gezet; ze moesten karweitjes doen zoals het oprapen van rommel of het uitrekken van onkruid. Van oudere kinderen werd verwacht dat ze overdag op jongere kinderen pasten, terwijl hun moeder op het land werkte. Kinderen die tussen de 10 en 14 jaar oud waren, moesten de hele dag als huisslaven of landarbeiders gaan werken. Vele werden aan andere plantages verkocht en zagen hun moeder nooit meer.

Slaven en godsdienst

Slaven werden niet alleen door hun godsdienst op de been gehouden, maar ook door hun geloof. De eerste Afrikaanse slaven kwamen uit een heleboel verschillende delen van West-Afrika met verschillende godsdiensten. Meestal hadden deze godsdiensten echter gemeenschappelijke elementen. Een groot aantal leerde dat de wereld werd bevolkt door goede en kwade geesten en dat overleden voorouders over het leven van hun nakomelingen waakte. Eén oppergod heerste zowel de geesten als de mensen. Deze godsdiensten vonden samen met de slaven hun weg naar Amerika. In de Amerikaanse koloniën die in handen waren van katholieke mogendheden- de Portugezen, Spanjaarden en Fransen- werden, vanaf het eerste begin van de slavernij, Afrikaanse slaven gedoopt tot christenen. In het protestantse deel van Amerika, dat door Britten werd bestuurd, toonden planters echt weinig belangstelling voor het bekeren van hun slaven. ]vele waren bang dat het aanvaarden van slaven als christenen overeenkwam met het erkennen dat zwarte slaven gelijk waren aan hun blanke meesters- een gevaarlijke boodschap, zo vonden de planters. In Noord-Amerika begon deze opvatting te veranderen toen een christelijke beweging, de grote ontwaking, vanaf 1750 als een storm door de koloniën in het noordoosten trok. Deze beweging was gebaseerd op preken van doopgezinde, methodistische en presbyteriaanse predikanten. Zij benadrukten dat alle mensen, zowel blank als zwart, zondaars waren, maar alleen gered konden worden door het christendom. Slaven hoorden een boodschap van vrijheid en gelijkheid in deze nieuwe manier van prediken, zodat vele zich bekeerde. Aan het eind van de 18e en begin van de 19e eeuw bouwden zwarten hun eigen kerken, waarin in zingen, dansen en preken veel voor kwam

Slavenwetten en straffen

Slavenhouders probeerden hun slaven in toom te houden door regels en wetten in te voeren, die bijna alle aspecten van het leven van de slaven beheersten. Op het overtreden van deze wetten kwamen zware straffen te staan. Tegen het midden van de 17e eeuw waren er een heleboel zwarte mensen in Noord-Amerika sommigen hadden hun vrijheid weten te kopen met geld of arbeid, maar het merendeel was slaaf. Elke kolonie kende haar eigen wetten, maar de grondregels waren overal hetzelfde. Zwarte slaven waren het 'eigendom' van hun meester en moesten alles doen wat hun eigenaren van hun verlangden. Ze werden niet betaald, mochten geen bezittingen hebben en niet tegen blanken mensen getuigen of voor de wet trouwen. In het Britse deel van het Caribische gebied, waar slaven totaal geen rechten hadden, waren soortgelijke wetten van kracht. Deze wetten werden op elk eiland door de koloniale machthebbers, die onder invloed van de planters stonden, opgesteld. Op de meeste eilanden mochten slaven ook geen christenen worden of zelfs niet leren, lezen of schrijven. In het andere deel van het Caribische gebied werden aparte wetten voor het bedwingen van slaven ingevoerd. Het overtreden van de wet werd zwaar bestraft. Slaven werden gegeseld voor de kleinste vergrijpen. Soms werd er zelfs een oor of hand van de slaaf af gesneden. In het ergste geval werden slaven levend begraven of op gehangen. Vanaf het einde van de 18e eeuw dwong een anti slavernij beweging in Groot-Brittannië de regering om te proberen het onmenselijke geweld van sommige planters onder controle te houden. Als gevolg hiervan werden veel koloniën beperkingen ingevoerd op de straffen voor de slaven. Toen Groot-Brittannië een wet werd aangenomen die de slaven handel verbood, werden in 1807 nieuwe slavenwetten ingevoerd om de behandeling van slaven nog verder te regelen, althans in de theorie. Tot aan de uiteindelijke afschaffing van slavernij zelf, bleven veel planters hun slaven echter meedogenloos afranselen.

Vluchtelingen

De omstandigheden van de slaven waren zo wreed dat sommige Afrikaanse slaven weg liepen, om de bedoeling nooit meer terug te komen. Anderen verlieten regelmatig korte tijd hun thuis plantages zonder toestemming om hun familieleden op te zoeken of aan de voortdurende eisen van hun meesters te ontsnappen. Jonge, alleenstaande mannen zonder familie liepen het meest weg. Het merendeel vluchtte alleen of met z’n tweeën, omdat slavenhouders grootte groepen makkelijk konden opsporen. Slaven die niet van plan waren lang weg te blijven, verbleven bij familie of verscholen zich in de bossen of de gebouwen op een boerderij, totdat ze weer bereid waren om terug te gaan. Slaven die ook werkelijk teruggingen, werden doorgaans zwaar gestraft. Soms gebruikte planters honden voor de jacht op de gevluchte slaven. Wilde honden bleken zeer goed in het pakken, en soms doden van weggelopen slaven. Na de Amerikaanse Revolutie begonnen de staten in het Noorden van de VS de slavernij af te schaffen. Duizenden slaven uit het Zuiden probeerde daarom het Noorden te bereiken. Deze moedige zwarten gebruikte een groot aantal verschillende methoden om te ontsnappen. Vele verborgen zich aan boord van schepen die koers zette naar Noordelijke havens. Andere liepen ’s nachts en verscholen zich overdag in de bossen en moerassen tot ze bij de grens aan kwamen. De Amerikaanse overheid nam 2 wetten aan in een poging deze vluchtelingenstroom te stoppen:

1: De Fugitive Slave Law (de voortvluchtige slaven wet) Deze wet uit 1793 maakte het strafbaar om onderdak te verlenen aan vluchtelingen. 2: Deze wet gaf slaveneigenaren het recht om jacht te maken op
gevluchte slaven en deze terug te halen uit het Noorden. Gevluchte slaven vestigde zich in de 16e eeuw op de bergtoppen van het Spaanse eiland Hispaniola, de slaven vormde een Marron-gemeenschap.

In Brazilië en Suriname vormde zich ook Marron-gemeenschappen. (marron komt van het Spaanse cimarrón, wat betekent; wonend op bergtoppen). In Noord-Amerika hielden Marrons zich op in het grote moerasland bij de grens tussen Virginia en North Carolina. De Marrons wisten in leven te blijven door zelf gewassen te kweken en plantages te beroven van voedsel en wapens.

Noord en Zuid na de Amerikaanse Revolutie

De Amerikaanse Revolutie was de oorlog tussen Groot-Brittannië en kolonisten van Noord-Amerika deze oorlog werd uit gevochten tussen 1775 en 1783. Deze oorlog eindigde in september 1783, toen Groot-Brittannië de onafhankelijkheid van Amerika officieel erkende. De Amerikanen moesten nu een nieuwe regeringssysteem vormen. Ze deden dit door een reeks wetten, de zo genaamde grondwet, op te stellen. Deze werd in 1789 van kracht. Maar ook al werd in de Onafhankelijkheidsverklaring gesproken over de vrijheid en gelijkheid van alle mensen, de nieuwe wet schafte de slavernij niet af. Sterker nog, er stond in dat de slavenhandel pas in 1808 zou worden stopgezet. (dus niet de slavernij zelf) De onscheidbare idealen van vrijheid en gelijkheid, die tot de Amerikaanse Revolutie hadden geleid, brachten veel mensen toen in de VS er ook toe om mee te strijden voor de afschaffing van de slavernij. Een heleboel verschillende groepen begonnen zich hiervoor in te zetten. Zwarte activisten hielden een krachtig pleidooi voor hun zaak in geschriften en toespraken. Blanke politici richten organisaties op tegen de slavernij en christelijke groeperingen, verzette zich tegen de slavernij uit godsdienstige overweging. Al deze activiteiten leverde resultaat op. Rond 1827 had elke Noordelijke staat de slavernij afgeschaft. In sommige staten werden alle slaven meteen vrij gelaten. In andere staten werden huidige slaven niet meteen vrijgelaten, maar kregen hun kinderen het recht op vrijheid zodra ze een zekere leeftijd bereikten. De argumenten voor het afschaffen in het Noorden waren gebaseerd op het principe dat slavernij verkeerd was. Maar in het Noorden was de slavernij ook veel minder belangrijk dan in het zuiden. In het Noorden woonde veel mensen in steden en werkten steeds meer mensen in de industrie. Er bestond daardoor geen grote behoefte aan grote groepen om op plantages te werken. Bovendien waren er veel blanke emigranten in het gebied, die het vroegere slavenwerk graag wilden aanpakken. In de Staten van het diepe Zuiden lag de situatie heel anders. Het aantal slaven na zelfs toe in de jaren na de onafhankelijkheid. Dit kwam omdat men slaven nodig had om op de nieuwe katoenplantages te werken. Aangezien het ernaar uit zag dat de slavernij in 1808 zou worden afgeschaft, werden voor die tijd nog snel duizenden nieuwe slaven direct vanuit Afrika ingevoerd. Zelfs na de afschaffing van de slavernij bleef er een illegale handel in slaven bestaan. Na 1808 werden de meeste slaven echter gekocht van eigenaren in het Noorden en Hoge Zuiden, die ze niet langer nodig hadden. Tegelijkertijd maakte de samenvoeging van de Zuidelijke staten het moeilijker voor de slaven om vrij te komen. In het begin van de 19e eeuw nam de slavernij in de plattelandsstaten van het Diepe Zuiden toe, maar af in de Noordelijke stadstaten.

Vrije zwarten

Niet alle zwarten mensen in Amerika bleven slaaf tot aan da afschaffing van de slavernij. Vele werden door hun eigenaren vrijgelaten. Hierdoor ontstonden door het hele gebied grote gemeenschappen van vrije zwarten. Planters stelden slaven om diverse redenen in vrijheid. Sommige slaven werden te oud of te ziek om te werken en meesters wilden niet langer betalen voor hun eten en onderdak. Anderen werden vrij gelaten als teken van hun dankbaarheid. Veel planters bevrijdden de kinderen die ze bij vrouwelijke slaven hadden verwekt. Zo nu en dan liet een planter al zijn slaven vrij; als hij nou bijvoorbeeld christen was geworden en meende dat zijn nieuwe geloof slavernij niet toe stond. Sommige slaven wisten hun eigen vrijheid te kopen. Ze brachten geld bijeen door hun vaardigheden in timmerwerk of kleermakerij. Of door het verkopen van extra voedsel dat ze in hun tuintjes hadden gekweekt. Maar in veel koloniën, met name die in het Britse deel van het Caribische gebied, maakten planters het erg moeilijk voor de slaven om hun vrijheid te kopen. Ze vroegen vaak mee geld dan de slaven konden betalen. Voor de meeste slaven bleef deze vorm van vrijlating buiten bereik. Tegen 1860 waren er ongeveer 500.000 vrije zwarten in de VS, die bij elkaar 11% van de totale zwarte bevolking van het land vormden. Vrij zijn betekende echter niet gelijk zijn. In een groot deel van het Caribische gebied mochten vrije zwarten alleen de laagstbetaalde baantjes aannemen en werd hun toegang tot het onderwijs ontzegd. Dezelfde beperkingen golden ook in een grootdeel van de VS, zwarten niet mochten stemmen of in dienst gaan bij de strijdkrachten. Rassen scheiding van zwarten en blanken kwam overal voor; in de steden, in de scholen maar ook in de kerken. Daarom gingen vrije zwarten hun eigen scholen, kerken, die vaak doopgezind of methodistisch waren, maakte overal een bloeitijd door. De Afrikaanse methodistische Anglicaanse kerk, opgericht door Richard Allen in de VS in 1816, was een van de invloedrijkste kerken. Er werden ook tal van buurtverenigingen op gericht. Deze verenigingen speelden een grote rol in de samenleving van de slaven.

Opstanden in de VS

De eerste slavenopstand van enige omvang in Noord-Amerika vond plaats in september 1739. Ongeveer 20 Afrikaanse slaven in Stono, South Carolina gaven de aanzet tot deze opstand. De slaven marcheerden naar het door Spanje bestuurde Florida, in de hoop in Spanje hun vrijheid te kunnen verkrijgen. Tijdens hun tocht brachten ze een heleboel andere slaven op de been, zodat hun aantal groeide tot z’n 150. Tegelijkertijd vermoordden de slaven enkele planters en vernielde onderweg huizen en boerderijen van planters. Deze opstand was echter van korte duur. Blanke soldaten van het plaatselijke leger haalden de slaven weldra in en velen werden zonder waarschuwing doodgeschoten. Later werden er, nadat ze eenmaal waren ondervraagd, nog meer slaven gedood. In 1800 probeerde Gabriel Prosser, een slaaf in Virgina, een veel grotere opstand te organiseren. Hij bracht meer dan 1000 slaven bijeen om naar de stad Richmond te marcheren. Hij werd echter verraden door een verklikker en, samen met meer dan 30 anderen, ter dood gebracht. De opstand die Denmark Vesey, een vrije zwarte, in 1822 beraamde, werd de kop ingedrukt voordat hij zelfs begon. Vesey wilde de stad Charleston platbranden en vervolgens alle slaven in dat gebied aansporen op ook in opstand te komen. Hij had zich zorgvuldig en uitvoerig voorbereid. Duizenden slaven werden van tevoren in kennis gesteld van de opstand en menige maakte stiekem wapens, zoals dolken en bajonetten. Maar juist omdat er zoveel slaven op de hoogte waren van Verey’s plan, was de kans op ontdekking groot. Zodra de plaatselijke blanken over de samenzwering hoorden, werden Verey en 35 andere opgehangen. De opstand op het vaste land, die door Nat Turner werd geleid, baarde de blanke bevolking de meeste zorgen. Turner was een huisslaaf en predikant in Southampton County, Virgina. In augustus 1831 zag hij een zonsverduistering die een religieus visioen teweegbracht. Turner, die geloofde dat god hiermee een teken gaf dat hij met de opstand moest beginnen, ging op roverspad. In slechts 2 dagen tijd vermoorde hij en zo’n 70 andere slaven minsten 60 blanken. Maar de kleine groep slaven werd uiteindelijk onvermijdelijk overmeesterd door de planters en soldaten met geweren. Turner wist ongeveer 2 maanden aan zijn achtervolgers te ontkomen, maar werd ten slotte gepakt en op gehangen. Bijna 55 andere rebellen werden eveneens ter dood gebracht. De opstand van Nat Turner beangstigde de blanke inwoners van Virginia. In een poging om ervoor te zorgen dat zoiets nooit meer zou gebeuren, nam men wraak op de gehele zwarte bevolking. Als direct gevolg van de opstand werden ongeveer 200 zwarte slaven door de blanke menigten vermoordt.

Het einde van de slavenhandel

Aan het einde van de 18e eeuw begon de campagne in Groot-Brittannië voor de afschaffing van de slavenhandel meer steun te krijgen. Veel mensen waren tegen de handel in Afrikaanse slaven uit morele overwegingen, met name de leden van religieuze groeperingen. Een aantal van deze campagne voerders stichtte in 1787 de Verenigde ter verwezenlijking van de afschaffing van de slavenhandel. Een heleboel zwarte mensen die in Groot-Brittannië woonden, zetten zich eveneens actief in voor abolitie. Hieronder bevonden zich Ottobah Cuggoano, die een aanklacht schreef tegen de slavernij, en Olaudah Equiano, wiens autobiografie en lezingen tournees hielp om het streven naar abolitie onder de aandacht te brengen. De abolitionisten waren op dat ogenblik voornamelijk gericht op het beëindigen van de vangst van slaven in Afrika en hun verkoop in Amerika. Door een eind te maken aan de slavenhandel, hoopten abolitisten slaveneigenaren te dwingen hun arbeiders beter te behandelen. Als planters niet langer konden reken op een vaste aanvoer van nieuwe arbeiders uit Afrika, zo redeneren de campagnevoerders, moesten ze hun slaven wel genoeg eten, onderdak en medische zorg geven om ze gezond te houden en in staat te stellen om kinderen te krijgen. Onder de voorstanders van de handel in Afrikaanse slaven bevonden zich Britse planters, scheepseigenaren, kooplui en bankiers. Zij beweerde dat de slavernij noodzakelijk was voor het economisch welzijn van zowel Groot-Brittannië als het Britse deel van het Caribische gebied. Politici uit Britse steden zoals Liverpool stelden dat het beëindigen van de slavernij zou leiden tot de financiële ondergang van een heleboel bedrijven. In het Britse parlement werd de anti-slavernij-campagne geleid door William Wilberforce. Na de oprichting van de Abolitie-vereniging, werkte hij nauw samen met Thomas Clarkson, een van de campagnevoerders van de vereniging. Clarkson bezocht de havens van Bristol en Liverpool om bewijs te verzamelen over de slavenhandel, en met name over de omstandigheden voor de slaven aan boord van slavenschepen. Vervolgens speelde hij deze informatie door aan Wilberforce, zodat het openbaar kon worden gemaakt in het parlement. Wilberforce ondernam talloze pogingen een wetsvoorstel in te dienen om de slavenhandel te verbieden, maar te vergeefs. In 1807 werd uiteindelijk de abolitiewet aangenomen en de Britse slavenhandel afgeschaft.

De weg naar oorlog

In de loop van de 19e eeuw werd de tweedeling tussen het Noorden en Zuiden van de VS steeds groter. De voornaamste discussie ging over de aanvraag van de pas bevolkte territoria om onderdeel te worden van de VS. Moesten ze slavernij toestaan, zoals de Zuidelijke staten, of verbieden, zoals in de Noordelijke staten? In 1820 ging het congres ermee akkoord om Missouri toe te laten als een slavenstaat en Maine als een vrije staat. Tegelijkertijd stemde de politici voor het compromis van Missouri dat een denkbeeldige lijn trok door de VS. In nieuwe staten onder deze lijn zou slavernij legaal zijn, en in de nieuwe staten erboven strafbaar. Dit compromis werkte een paar jaar. Maar er ontstonden problemen over New Mexico, Californie en Utah, en later over de gebieden Kansas en Nebraska, tot de Kansas-Nebreska-wet van 1854 een einde maakte aan het compromis van Missouri. De onenigheid tussen de abolitionisten in het Noorden en de voorstanders van de slavernij in het Zuiden leidde ten slotte tot de oprichting van de Republikeinse partij, die zich tegen de slavernij keerde. Tijdens de 19e eeuw werd veel actie ondernomen tegen de slavernij. Blanke tegenstanders van de slavernij vormden in 1817 de Amerikaanse Koloniale Vereniging. Deze vereniging vestigde in 1821 een kolonie in Liberia, West-Afrika, en stuurde daar enkele duizenden bevrijde zwarten naartoe. Weldra klonken er andere protesten tegen de slavernij. David Walker, een vrij zwarte man, schreef in 1829 een oproep aan de niet-blanke wereldburgers, waarin hij opriep tot de omverwerping van de slavernij. In 1831 ging de blanke abolitionist Wiliam Lloyd Garrison, geïnspireerd door de emancipatiecampagne in Groot-Brittannië, van start met The Liberator, een weekblad tegen de slavernij. Veel ex-slaven voerden ook langdurig en intensief campagne voor abolitie in de VS. Onder deze Abolitionisten bevonden zich zwarte vrouwen De Amerikaanse Burgeroorlog
Abraham Lincoln werd in de herfst van 1860 gekozen tot de eerste Republikeinse president van de VS. De zuidelijke staten wilden zijn leiderschap niet erkennen en 7 zuidelijke staten scheidden zich van de Verenigde Staten af. Op 4 februari 1861 stichtten afgevaardigden van deze 7 staten de Geconfedereerde Staten van Amerika die bekend stonden als de confederatie, onder het gezag van Jefferson Davis. Dat de Amerikaanse burgeroorlog begon op in April van dat zelfde jaar, toen geconfedereerde soldaten het fort Sumter in South Carolina aanvielen. In mei sloten nog 4 staten zich aan bij de Confederatie. Gedurende de burgeroorlog brak er chaos uit op de plantages in het Zuiden. In afwezigheid van hun meesters begonnen duizenden slaven bevelen te negeren en het 'langzaam aan' te doen. Duizenden anderen, verlieten de plantages voorgoed en gingen naar het leger van de Noordelijke staten (Unie), waar ze zich aanboden te vechten tegen de geconfedereerde vijand. Aangezien de Unie te kampen had met tekort aan soldaten, nam de president en besluit dat het karakter van de oorlog zou veranderen. Op 1 januari 1863 kondigde Lincoln de emancipatieproclamatie af. Hierin stond dat alle slaven in de geconfedereerde staten vanaf die dag vrij waren en dat ze zich konden aansluiten bij het unionistische leger. Zo’n 90.000 bevrijde slaven uit de Zuidelijke staten vochten aan de zijde van een vergelijkbaar aantal uit het Noorden. In de herfst van 1864 werd Lincoln gekozen voor een 2e ambtstermijn als president. Als onderdeel van zijn campagne had hij beloofd een amendement bij de grondwet in te dienen, dat de slavernij door heel de VS zou verbieden. Op 31 januari werd dit 13e amendement onder luid gejuich aangenomen. Rond maart 1865 stond de confederatie op de rand van een nederlaag. Jefferson Davis besloot, in een wanhopige poging het tij te keren, dat slaven voor het eerst in het Zuidelijke leger mochten meevechten. Maar dat was te laat op 9 april geven de Zuidelijke legers zich over. 5 dagen later werd Lincoln vermoord door John Wilkes Bootn.

Zwarten mensen na de burgeroorlog

Veel zwarten in de slavenkoloniën van Amerika hadden na de afschaffing van de slavernij een gevoel van hoop, maar dit verdween geleidelijk aan. Het maakte plaats voor het besef dat er nog lang geen sprake was van gelijkheid en een eerlijke behandeling. In de VS was de situatie slecht. Zodra de troepen het Zuiden in 1877 verlieten, begonnen veel van de oude levenswijze weer op de kop te steken. Blanke politici kregen het voor het zeggen in de staatsregering. De Amerikaanse overheid gaf de blanke plantage eigenaren enorme boerderijen terug, maar deed weinig om da zwarten te helpen. Hierdoor moesten uiteindelijk een heleboel slaven weer gaan werken op velden van rijke blanken. Tegelijkertijd nam het geweld door blanken tegen de pas bevrijde zwarte toe. Plaatselijke knokploegen en geheimen racistische organisaties zoals de Ku Klux Klan, sloegen regelmatig zwarten in elkaar, staken huizen in brand en vermoorden zelfs mensen. Aan het begin van de 20ste eeuw hadden staatsregering door heel VS de rechten van de zwarten beperkt en in bijna alle openbare gelegenheden van speeltuin tot school en ziekenhuizen aan toe rassenscheiding ingevoerd. Heel Amerika was bevrijd van de slavernij, maar de gelijkheid was nog lang niet in zicht. In de jaren 60 trad de grote Amerikaanse activist Martin Luther King op als woordvoerder in de aanhoudende strijd voor de burgerrechten van zwarten. Op 28 augustus 1963, honderd jaar nadat Abraham Lincoln de emancipatie had afgekondigd, leidde Martin Luther King een mars van 210.000 Zwarte maar ook witte Amerikanen naar het Lincoln monument in Washington D.C. Het pleidooi voor de rechten van de zwarten in Amerika is nooit beter of ontroerender verwoord dan in zijn toespraak die dag (vonden vele mensen).

REACTIES

M.

M.

dankje wel voor je werkstuk ik heb er een 8 voor :)

21 jaar geleden

K.

K.

Goed werkstuk. Bedankt voor de info.

21 jaar geleden

M.

M.

Ik vind het echt super cool
dat je dit doet!!!!!
we hebben er echt super veel aan!!!

-XXX- my
marscha

21 jaar geleden

M.

M.

Je hebt een mooi werkstuk gemaakt...!
Mogen wij dat lenen...?
ThnQ...!
Whe Love You 4-Life...!
kusjes josseline witkamp

20 jaar geleden

M.

M.

Hallo loran
Ik vind je werkstuk heel goed.
Weet je toevallig hoe de eerste boot, die slaven naar Suriname hebben vervoerd.
Bijvoorbaat dank

20 jaar geleden

L.

L.

Hier heb ik heel veel aan. Goed gedaan.

19 jaar geleden

K.

K.

Uitsteked werk

18 jaar geleden

A.

A.

Dankuwel! We hebben er heeeel veel aan gehad. (:

12 jaar geleden

S.

S.

Erg goed werkstuk, er staan alleen veel spelfouten in en/of je bent woorden vergeten. Dat is jammer.

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.