Poldermodel

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 4258 woorden
  • 19 juni 2003
  • 58 keer beoordeeld
Cijfer 6
58 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Wat is het Poldermodel?

Nederland is een van de landen die voldoet aan de toelatingscriteria voor de Economische Monetaire Unie.
Nederland heeft een overlegeconomie, dat wordt ook wel het poldermodel genoemd. Maar wat houdt het poldermodel eigenlijk in?
Het poldermodel definiëren is niet zo eenvoudig. Er zijn meerdere stappen ondernomen om tot het resultaat te komen. Zoals het terugdringen van het overheidstekort, herstel van rendementen van bedrijven om zo investeringen te stimuleren en het stellen van werk boven inkomen.
De eerste beleidsverandering was het korten van de collectieve uitgaven (het geheel van subsidies en uitkeringen aan instellingen en personen in de maatschappij) om zo het overheidstekort en de lastendruk te verminderen. De overheid verlaagde de sociale lasten zoveel mogelijk om bedrijven te stimuleren extra personeel in dienst te nemen. Door de lastenverlichting houdt de werknemer netto meer over van het bruto loon dat de werkgever hem betaalt. Zo kan de werknemer meer uitgeven.
Ten tweede sloten werkgevers en werknemers in 1982 onder druk van de overheid het Akkoord van Wassenaar. Dit akkoord hield in dat werknemers en werkgevers afspraken maakten waarin de lonen werden gematigd, in ruil voor meer werkgelegenheid, onder meer via herverdeling van arbeid. Werk werd boven inkomen gesteld. De arbeidstijden zouden korter worden (deeltijdwerk) met als doel dat er meer mensen aan het werk konden. De lonen zouden gematigd blijven, zodat ze ver beneden het niveau van de buurlanden kwamen te liggen. Dat had als positief gevolg dat de werkgelegenheid gestimuleerd werd. Veel buitenlandse bedrijven investeerden in Nederland en de Nederlandse multinationals deden het ook goed. Nederland was immers goedkoop voor het buitenland. De regering hield zich afzijdig bij het maken van arbeidsafspraken en de lonen. Vakbonden en werkgeversorganisaties zouden samen aan een tafel gaan zitten en overleggen, door zo tot goede afspraken te komen.
Ten derde werd ook het sociale stelsel goedkoper gemaakt. De uitkeringstrekkers en werklozen werden langs fiscale en sociale weg gestimuleerd een desnoods minder goed betaalde baan te nemen. Uitkeringen werden minder aantrekkelijk gemaakt, de meeste uitkeringsniveaus werden verlaagd van 80% naar 70% van het laatst verdiende loon en het minimum loon werd jaar op jaar bevroren. Deze ingrepen waren pijnlijk maar leidden wel tot een sociaal zekerheidsstelsel dat meer prikkelt tot werken en ze leidden bovendien tot kostenbesparing.
Goede economische prestaties en een gunstige internationale concurrentiepositie van ons land zijn gevolgen van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid, zorgvoorzieningen en de regelingen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.

Waardoor is het poldermodel ontstaan?

In de jaren zeventig en begin tachtig presteerde de Nederlandse economie slechter dan de rest van Europa. Door twee oliecrises, grote loonstijgingen en een expansief beleid nam de inflatie toe, vertraagde de economische groei en de werkgelegenheidsgroei. Eerst werd dit betaald door groeiende aardgasbaten, maar vervolgens waren belastingverhogingen nodig, hierdoor ontstond een vicieuze cirkel; The Dutch Disease. Oftewel: lage groei, hoge werkloosheid, veel overheidsingrijpen en hoge belastingdruk, ondanks de gasbaten. In de jaren tachtig werd de Nederlandse economie gezien als het voorbeeld voor de eurosclerosis. Deze stroperigheid werd toen vooral toegeschreven aan de overlegsructuur. Zo schreef Therborn het dramatische werkgelegenheidsverlies in Nederland toe aan de verlammende werking van bepaalde overleginstituties, zoals de Stichting van de Arbeid en de Sociaal-Economische Raad, die niet in staat waren voldoende ‘commitment’ op te brengen voor het noodzakelijke crisismanagment. Maar de tijden zijn veranderd. De Stichting van de Arbeid wordt bejubeld omdat zij het Akkoord van Wassenaar mogelijk maakte.

Akkoord van Wassenaar ;
In 1982 is het Akkoord van Wassenaar gesloten. Dit was vooral gericht op rendementsherstel om meer werkgelegenheid te creeeren, dit was een grote doorbraak voor de Nederlandse economie. Vooral belangrijk was de vrije loononderhandeling; de markt zorgt voor matiging, waarbij goed gelet moet worden op het rendementsherstel en de herverdeling van arbeid. Ook werd de rol van de overheid minder belangrijk. De sociale partners streven er zoveel mogelijk naar om kwestie rond werkgelegenheid, arbeidsvoorwaarden en loonmatiging zoveel mogelijk onderling op te lossen. De overheid grijpt zo min mogelijk in bij het overleg en probeert een beleid te voeren waarin de discipline van de sociale partners wordt beloond in de vorm van lastenverlichting.
Het aanhoudende beleid van loonmatiging wordt als essentieel onderdeel van het poldermodel beschouwd. Het Akkoord van Wassenaar speelde daar echter maar een kleine rol in, het werd ook al voor 1982 toegepast.
Verleden.

In het laatste decennia was de economische groei in Nederland groter dan het Europese gemiddelde. De schijnbare tegenstelling is dat Nederland zo goed presteert juist door de slechte situatie aan het begin van de jaren ’80.
Twee oliecrises hadden de structureel labiele Nederlandse economie keihard aan het licht gebracht. Nederland was het voorbeeld van een land, waarin door alsmaar toenemende overheidsuitgaven en loonkosten de economie zijn kracht verloor en de werkloosheid fors deden oplopen.
Begin jaren ’80 waren de overheidsfinanciën sterk uit de hand gelopen en gingen er jaarlijks 100.000 banen verloren. Deze situatie was ontstaan door de jaren ‘70 toen de Nederlandse economie ontspoord raakte. De collectieve uitgaven waren gestegen, de lastendruk was fors toegenomen en de overheidstekorten waren opgelopen. Ook de arbeidskosten liepen uit de hand, mede door de sterk stijgende lastendruk en de automatische stijging van de lonen met de inflatie. Zo steeg de arbeidsinkomensquote in de bedrijven van 81% naar 93% in 1983. De werkgelegenheid kwam onder druk te staan. Nederland bevond zich toen in een economisch onhoudbare situatie. Er waren drastische veranderingen nodig. De veranderingen toen waren; de beheersing van de collectieve uitgaven, de loonkostenmatiging en de herziening van de sociale zekerheid. Deze hebben de Nederlandse economie sindsdien significant gewijzigd.
Vooral het Akkoord van Wassenaar wordt gezien als het echte begin van ‘het Nederlandse model’. Van toen af aan ontstond een traditie om in CAO-onderhandelingen oplossingen te vinden waarbij werd afgezien van loonsverhoging in ruil voor deeltijdwerk, vervroegde uittredingsregelingen, arbeidstijdverkorting enz.
De kostenbesparing in de sociale zekerheid wordt nog steeds doorgezet. Zonder de uitkeringsniveaus aan te tasten probeert de overheid de sociale zekerheid efficiënter te maken. Zo is de ziektewet geprivatiseerd. Op die manier worden werkgevers gestimuleerd tot verbetering van de arbeidsomstandigheden om ziekteverzuim tegen te gaan. Ook de lastenverlichting wordt voortgezet.
In de jaren ‘90 zijn er ook nog drie nieuwe beleidslijnen bijgekomen.
Ten eerste moet er aandacht besteed worden aan een betere
marktwerking. In de toekomst moet het mogelijk zijn tijdelijke contracten van werknemers tweemaal te verlengen in een periode van 3 jaar (voorheen was de werknemer dan in vaste dienst) en wil het kabinet de duur van de ontslagprocedure bekorten. Daarnaast wil de regering de vestigingswet vereenvoudigen zodat er minder eisen zijn voor het starten van een nieuw bedrijf. Ook is er een nieuwe winkeltijdenwet: ondernemers kunnen nu, binnen zekere grenzen, vaker en langer open zijn.
Ten tweede wil de overheid de mededingingswet laten aansluiten op de Europese praktijk. In plaats van een misbruikstelsel (dit betekend dat samenwerking is geoorloofd tenzij bewezen is, dat dit ten koste gaat van het algemeen belang) wil het kabinet een verbodstelsel (dit betekend dat samenwerking is verboden tenzij bewezen kan worden, dat dit ten goede komt aan het algemeen belang). Onder samenwerking kan onder andere fusies en overnames worden verstaan.
Een andere beleidsverandering is de verschuiving in overheidsuitgaven van consumptie naar investeringen. Er wordt nu veel geïnvesteerd in de infrastructuur. De twee mainports, de luchthaven Schiphol en de haven van Rotterdam, zijn belangrijke knooppunten, maar moeten wel goed bereikbaar blijven. Er zijn besluiten genomen over de aanleg van de Betuwelijn en de hogesnelheidslijn (HSL) naar Brussel en Parijs.

Poldermodel & Europa.

Het poldermodel heeft het in het buitenland helemaal gemaakt. Vanuit Canada tot Zuid-Korea komen politici, ambtenaren, journalisten en vakbondsdelegaties uitleg vragen over dit Nederlandse model.
Het belangrijkste verschil tussen Nederland en het buitenland is de loonmatiging-in-ruil-voor-arbeidstijdverkorting. Dat het tot zo’n deal kon komen heeft alles te maken met de Nederlandse instituties, met het contact tussen werkgevers en werknemers. Lodewijk de Waal, voorzitter van het FNV zag het als volgt; “Het ging slecht met de neerlandse economie en de vakbewegingen hadden de keus tussen radicaliseren of een deal sluiten, doordat je in Nederland altijd met elkaar om de tafel zit en als werkgevers en werknemers gezamelijk de economie analyseert, kom je eerder tot zo’n deal.” In landen waar overheid en sociale partners in goede harmonie reageren op economische schokken, gaat het beter met de economie en de werkgelegenheid.
Vanuit vele landen komen er dus afgevaardigden naar Nederland. Maar is het Nederlandse model, voor zover dat al echt bestaat, wel navolgbaar voor de rest van Europa? In meerdere landen in Europa wordt Nederland als voorbeeld gesteld. De vakbonden krijgen van de werkgevers en de regeringen te horen dat ze moeten doen als de Hollanders, oftewel hun looneisen matigen. Maar in Nederland viel de loonmatiging samen met een sterke toename van het aantal werkende vrouwen. Mannen van wie de partner ook gaat werken kiezen sneller meer vrije tijd, in plaats van meer geld. Bovendien doet de Nederlandse regring aan lastenverlichting, terwijl de Duitseres juist te maken hebben met een belastingverhoging. Andere landen kunnen dus niet zo snel het Nederlande model ovrenemen.
Hoogleraar Jos de Beus waarschuwde enkele jaren geleden tegen het overnemen van het Nederlandse model voor Europa: “Nederland was juist zo succesvol bij de loonmatiging door het feit dat de rest van Europa het voorbeeld niet volgde. Loonmatiging betekent het matigen van de binnenlandse bestedingen. Dat dit geen economische terugggang tot gevolg had, kwam doordat Nederland flink kon blijven exporteren. Als heel Europa gaat bezuinigen stort het allemaal in.”
De Europese landen kunnen natuurlijk wl gedeeltes overnemen. Zoals ervoor zorgen dat de werkgevers, de werknemers en de regering in gesprek komen om samen tot een oplossing te komen. Velen zijn er van overtuigd dat dat één van de belangrijkste sleutels is tot het Nederlandse succes. De strijd die veel landen voeren om te voldoen aan de criteria van Maastricht, leidt tot een verscherping van tegenstellingen tussen werkgevers en werknemers en tussen de liberale en de sociale ideologie. Om dat tegen te gaan moeten ze met elkaar overleggen.
Als Europa één wordt krijgen we te maken met nieuwe problemen. De nationalisering van de economie is fantastisch voor de economie, maar mensen met een lage opleiding en een lage productiviteit dreigen de boot te missen. De overheid moet hier dus bijsturen, door bijvoorbeeld via specifieke lastenverlichting laagproductieve arbeid goedkoper te maken. De overheid moet ook extra banen voor de onderklasse creëren. Vooral in de diesntverlening. Voormalig minister Melkert heeft zich daarmee bezig gehouden, met zijn zogenoemde Melkertbanen. Langdurig werklozen kwamen in aanmerking om een volledig door de overheid gesubsidieerde baan te krijgen. Zij mochten maximaal 120& van het minimumloon verdienen met bijvoorbeeld schoonmaakwerk, als veiligheidsassistent of concierge.

Het poldermodel in de jaren negentig van de vorige eeuw.

In de jaren negentig is het hervormingsbeleid aangevuld met maatregelen gericht op versterking van de economische structuur. Doelstelling hierbij is de markten voor goederen, diensten, kapitaal en arbeid beter te laten functioneren. Soepeler werkende markten stimuleren ondernemers tot prijsverlagingen en tot het maken van nieuwe en betere producten en diensten. Een grote stap in de verbetering van het functioneren van productmarkten is gezet met de inwerkingtreding van de Mededingingswet per 1 januari 1998. Hiermee sluiten de Nederlandse mededingingsregels aan bij die van de Europese Commissie. Bedrijven mogen de concurrentie niet meer beperken door onderlinge afspraken of misbruik van een machtige marktpositie. Consumenten kunnen profiteren van de druk op de prijzen die hierdoor ontstaat. Bovendien krijgen kleine en nieuwe bedrijven meer kans zich te ontwikkelen.
Ook via andere regels geeft de overheid ondernemers meer speelruimte. De administratieve lasten die de overheid aan bedrijven oplegt, zijn verminderd. Regelgeving die onnodig remmend werkt, wordt herzien. Zo worden momenteel minder eisen gesteld aan startende ondernemers en mogen winkels, binnen zekere grenzen, ook 's avonds en 's zondags hun deuren openen. In een groot aantal sectoren, zoals de makelaardij, de advocatuur en het wegvervoer, is meer ruimte geschapen voor concurrentie door het vrijlaten van bijvoorbeeld tarieven. Dat dit beleid van deregulering vruchten oplevert voor de consument en de werkgelegenheid blijkt bijvoorbeeld op de markt voor telecommunicatie. Sinds deze markt acht jaar geleden werd opengesteld voor nieuwe toetreders, zijn er veel nieuwe telecommunicatieproducten op de markt gekomen, zijn prijzen sterk gedaald (10 tot 35%) en is de werkgelegenheid met 120% gegroeid.
Tenslotte stimuleert de overheid de ontwikkeling van innovaties, met name op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie. Niet alleen door subsidies te verstrekken, maar steeds vaker ook door onderzoekers, bedrijven en risico kapitaal bij elkaar te brengen. In het Twinning Concept bijvoorbeeld worden jonge bedrijven samengebracht met ervaren managers en risico kapitaal.
Ruimte voor ondernemerschap vereist ook investeringen in fysieke ruimte. Binnen de beperkingen van een klein en dichtbevolkt land als Nederland moet er voldoende ruimte zijn voor bedrijfsterreinen. De infrastructuur dient te voorzien in de groeiende behoefte aan mobiliteit. Om de functie die Nederland heeft als 'gateway' van Europa te behouden, investeert de overheid in de vernieuwing van de luchthaven Schiphol, de haven van Rotterdam en de verbindingen met het achterland.

Problemen die eind jaren negentig ontstonden in het poldermodel.

De beleidswijzigingen die Nederland in begin jaren ’80 heeft ingezet, hebben de basis gelegd voor een gunstig perspectief voor de economische ontwikkeling in de komende jaren. Als het beleid van loonkostenmatiging, lastenverlichting, betere marktwerking en investering in de infrastructuur wordt voortgezet, kan Nederland de toekomst met vertrouwen tegemoet zien en kan men spreken van een goed Nederlands model.
Er schuilt nog een groot gevaar voor het poldermodel. De gewone Nederlander merkt niet zoveel van die enorme winsten die er nu gemaakt worden. Zij horen ook dat het zo goed gaat, maar het welvaartspeil van Nederland is nog steeds maar het zevende van Europa (ter vergelijking: de Belgen met hun niet voortmakende economie en failliete overheid staan derde, na de Luxemburgers en de Denen). De Nederlandse werknemers willen er ook een graantje van mee pikken. Bij de onderhandelingen voor een nieuw sociaal akkoord pleiten vooral de werknemers (o.a. uit de banksector) daarom resoluut voor loonsverhoging. De grootste vakbond FNV probeert haar leden te sussen. Want een forse algemene loonsverhoging kan binnen de kortste keren tot reorganisaties en ontslagen leiden. Dan wordt het poldermodel opgedoekt.
Het poldermodel gaat vaak echte keuzes uit de weg, of verdoezelt ze. De democratische dekking van de besluitvorming komt in het nauw, doordat de aanloop naar beslissing steeds sterker wordt bepaald door mensen die daar niet voor gekozen zijn. Bovendien voelen steeds minder burgers zich betrokken bij de politiek doordat belangrijke discussies niet meer in de openbaarheid worden uitgevochten, maar worden gladgestreken door overleg en compromis.

Verschillende economische modellen.

Werkgevers hebben vanaf 1973 constant propaganda gevoerd voor een politiek van loonmatiging en overheidsbezuinigingen. Hun lobby werd beloond met de instelling van de commissie Wagner in 1981, die vrijwel geheel bestond uit topmensen van het bedrijfsleven. De aanbevelingen van deze commissie vormden de basis van de politiek, die de achtereenvolgende kabinetten Lubbers hebben gevoerd.

Neo-klassieken:
Het neoklassieke model hanteert de volgende verklaring voor het ontstaan van werkloosheid en recessie. De oorzaak van een onevenwichtigheid op de markt is volgens dit model gelegen in een te laag prijspeil van de produkten of een te hoog prijspeil van de faktor arbeid, waardoor bedrijven hun produkten niet rendabel kunnen verkopen, laat staan dat zij hun produktie zouden kunnen uitbreiden. Wanneer de prijzen niet flexibel genoeg reageren op de gewijzigde vraag en aanbod verhoudingen gaan bedrijven over op neerwaartse aanpassingen van hun produktie-omvang met als gevolg werkloosheid. De neoklassieken gaan niet uit van een analyse van de machtsverhoudingen op de markt. Zij trachten te analyseren, hoe prijzen van goederen en ook van arbeid tot stand komen.
Deze uitgangspunten hebben grote gevolgen voor het overheidsbeleid. De overheid moet meer overlaten aan het evenwichtsherstellende marktmechanisme. Zij moet bezuinigen, de collectieve lasten mogen niet te hoog worden. Verder is loonmatiging noodzakelijk, zodat er winsten kunnen worden gemaakt die tot investeringen leiden. Deze investeringen leiden dan weer tot een grotere produktie en dit zal weer leiden tot inkomenscompenserende prijsdalingen.
In het algemeen kan men in het arbeidsmarktbeleid een onderscheid maken tussen werkgelegenheidsbeleid en arbeidsvoorzieningenbeleid. Werkgelegenheidsbeleid is beleid dat gericht is op beheersing van de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Men richt zich dan op het behoud en de creatie van voldoende en volwaardige arbeidsplaatsen. De overheid kent zichzelf een aktieve rol toe in de bestrijding van de werkloosheid.
Arbeidsvoorzieningenbeleid is gericht op beheersing van de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Men richt zich dan op het zoeken van de juiste werkzoekende voor een vacature. Dit beleid is indirect en passief. Door bemiddeling, scholing, werkverruimende maatregelen en loonkostensubsidies worden werklozen begeleid naar de arbeidsmarkt. De neo-klassieken richten zich op een passief werkgelegenheidsbeleid en op het arbeidsvoorzieningenbeleid. Zij zoeken de oorzaak van de werkloosheid bij de werkloze. Die moet door omscholing e.d. klaargestoomd worden voor de arbeidsmarkt.
In een situatie van volledige concurrentie is werkloosheid slechts tijdelijk en als zij een hardnekkig karakter draagt is dit toe te schrijven aan "starheden" in de aanpassing van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zoals "starre" lonen of sociale zekerheidsuitkeringen waardoor mensen niet meer geprikkeld worden om snel een baan te accepteren of waardoor mensen zich op de arbeidsmarkt begeven met als enige doel om een uitkering te kunnen claimen.
Keynesiaans beleid:
Vanuit de sociaal-democratie heeft men getracht hier het model van een keynesiaans stimuleringsbeleid tegenover te plaatsen. Indien in een tijd van recessie een vermindering van de reële koopkracht optreedt, of zelfs een nominale vermindering van lonen en salarissen, dan kan dit leiden tot een verminderde effectieve vraag. In het klassieke evenwichtsmodel wordt dan veronderstelt, dat er daardoor ook een daling van de prijzen optreedt, en daardoor een inkomenscompenserende prijsdaling. Keynes veronderstelde echter, dat in een situatie van onvolledige concurrentie, dus bij monopolies, deze inkomenscompense-rende prijsdaling niet hoeft op te treden. De effectieve vraag daalt, en dat leidt weer tot verminderde prikkels om investeringen te doen die nodig zijn om de gehele beroepsbevolking in het produktieproces op te nemen. Werkloosheid is dan een gevolg van een te hoog niveau van de goederenprijs ten opzichte van de loonvoet. Otewel: de werkloosheid is een gevolg van een te lage reële loonvoet, de koopkracht is te gering. Ondernemersinkomens worden dan niet aangewend op een wijze die leidt tot een uitbreiding van de vraag naar arbeid. Deze uitgangspunten hebben grote gevolgen voor het overheidsbeleid.
De overheid moet dan ingrijpen hetzij door het aanmoedigen van de consumptie, hetzij door het scheppen van nieuwe investe-ringsmogelijkheden. (programmas van openbare werken) De keynesianen richten zich minder op het arbeidsvoorzieningsbeleid en meer op een aktief werkgelegenheidsbeleid. Zij zoeken de oorzaken van de werkloosheid niet in de werkloze zelf, maar in macro-economische faktoren.
Essentieel in Keynes’ model is de veronderstelling, dat besparingen (hogere winsten) niet automatisch leiden tot nieuwe investeringen. Indien het gespaarde niet volledig wordt omgezet in investeringen, veroorzaakt dit een vermindering van de bestedingen die leidt tot economische stagnatie, werkloosheid en deflatie. De vakbeweging heeft deze uitgangspunten overge-nomen.
Voortdurend is de kritiek van de vakbeweging in de zeventiger jaren geweest, dat gevraagd werd loon in te leveren zonder dat daar enigerlei garantie tegenover stond dat er ook nieuwe werkgelegenheid zou worden geschapen. Meer winsten leiden niet automatisch tot een hogere produktie en meer werk.
Negatieve aspecten van het poldermodel.

Na jaren als het internationale visitekaartje van de Nederlandse economie te hebben gefungeerd, wordt het poldermodel nu door velen naar de prullenbak verwezen. Voormalig minister Hans Wijers waarschuwde in zijn Joop den Uyl-lezing: "De op consensus gerichte centrale intermediaire structuren van het poldermodel gaan een zware toekomst tegemoet. Ze zijn te veel naar binnen gericht, te traag, dienen vooral hun eigen belang en slagen er steeds minder in te spreken namens de individuen die ze zeggen te vertegenwoordigen." Vervolgens kwam de econoom Michael Porter naar Nederland om vast te stellen dat onze economie en kennisinstellingen een gebrek aan innovativiteit ten toon spreiden. President van de Nederlandse Bank Nout Wellink schaarde zich bij het koor der critici door zich af te vragen of het poldermodel haar houdbaarheidsdatum niet had overschreden.
Het poldermodel wordt gekenmerkt door overleg tussen alle betrokken partijen. Overleg betekent dat besluiten niet worden genomen op basis van vooraf ingenomen, principiële standpunten of belangen. De voorwaarde dat alle betrokken partijen bij het overleg moeten worden betrokken, leidt ertoe dat besluiten pas worden genomen bij consensus, als iedereen is overtuigd of tenminste haar verzet heeft opgegeven.

We kunnen de verwijten tegen het poldermodel samenvatten in drie punten:
1) het poldermodel werkt vertragend (stroperigheid)
2) het poldermodel ondergraaft het politieke primaat
3) het poldermodel is naar binnengekeerd en niet representatief.
De werkwijze van het poldermodel kost vanzelfsprekend tijd. De veronderstelling is echter dat het dat waard is omdat eenmaal bereikte afspraken met medewerking van allen kunnen worden uitgevoerd. Het verwijt van stroperigheid leent zich ook voor relatief simpele en concrete oplossingen. Een kolfje naar de hand voor D66-ers Hans Wijers en Thom de Graaf: “De oplossing ligt niet in het torpederen van elke vorm van overleg, maar wel het stellen van duidelijke doelen daarvan, van termijnen en van momenten van besluitvorming.”
Indien het poldermodel al het politieke primaat ondergraaft is dat de schuld van de politiek en niet van het poldermodel. De politiek schuift de problemen maar al te graag van zich af naar de overlegcarrousel van het poldermodel. Geconfronteerd met moeilijke vraagstukken roept de politiek een commissie van experts en belangengroepen in het leven om met een gezamenlijke oplossing te komen.
Voor de angst dat het poldermodel het politieke primaat ondergraaft, is dus een heldere oplossing. De politiek moet haar verantwoordelijkheden waarmaken en haar primaat herstellen
De meest steekhoudende kritiek op het poldermodel richt zich waarschijnlijk op het feit dat haar inrichting is achterhaald en niet meer correspondeert met de huidige maatschappelijke verhoudingen. Slechts een deel van werkend Nederland identificeert zich nog met de vakbonden. Ook de werkgeversorganisaties worden geconfronteerd met een achterban die het deels (multinationals) net zo goed op eigen houtje denkt te kunnen klaren. Het polderoverleg dreigt daarmee een in zichzelf gekeerd circuit te worden waarvan het maar de vraag of wel alle relevante belangen worden vertegenwoordigd.
Uiteindelijk leidt dit ons weer terug naar de oorsprong van het poldermodel: het overleg van de sociale partners over de arbeidsverhoudingen. Die functie staat niet ter discussie. Ook in haar adviesrol over sociaal-economische kwesties vervult het poldermodel een nuttige functie. Hier is het aan de politiek om deze rol in de juiste verhoudingen te stellen: bij haar ligt de eindverantwoordelijkheid.
Het poldermodel en de inflatie
Het poldermodel kent een aantal voordelen. Het maken van centrale afspraken is effectiever dan wanneer zaken afzonderlijk moeten worden geregeld. Een vecht-economie kost meer, met andere woorden: elkaar bevechten richt aan beide zijden meer schade aan dan overleggen. Verder is er ruimte voor het nemen van maatschappelijke verantwoordelijkheid en lange termijndenken en zijn de beperkingen van het marktdenken makkelijker te zien. Er zijn ook nadelen. Het poldermodel kan worden ervaren als stroperig en niet creatief genoeg.
Ook is het niet geheel effectief, vanaf 1990 zijn de eerste levensbehoeften al drie keer zo duur geworden voor de gewone mens. Op geen enkel moment heeft de rijksoverheid de burgers gewaarschuwd voor de te verwachten nadelen van haar beleid. Veel huishoudens waar twee ruime inkomens binnenkomen voelen het misschien niet zo, maar de realiteit voor anderen die deze polder-inflatie niet voorzien hadden of er zich niet tegen konden wapenen, is slecht.
De glanzende medaille van de Nederlandse economie heeft dus ook een keerzijde: de hoge inflatie. Ook op dat onderdeel is Nederland sinds januari van dit jaar de ranglijst gaan aanvoeren. De eerste vier maanden van 2001 bedroeg de gemiddelde inflatie 4,9%, waarbij april de kroon spande met een gemiddelde prijsstijging van 5,3% ten opzichte van een jaar geleden. Daarmee werd het hoogste inflatietempo sinds 1982 genoteerd
Nederland loopt een groot risico dat de economische recessie heel het jaar aanhoudt. Sinds het eerste kwartaal van 2001 is de groei in ons land bij elkaar opgeteld slechts 0,5 procent geweest. Nout Wellink, president van De Nederlandsche Bank (DNB), voorspelt dat de economische groei in 2003 'rond 0 procent' ligt, met een redelijke kans dat deze 'aan de verkeerde kant van 0 procent' uitkomt. Dat laatste betekent een krimp van de economie.
De Nederlandse economische voorsprong in Europa slaat dus om in een achterstand. De oorzaak is de sterke loonstijging. Gevolg van de vertraagde groei is dat het aantal werklozen in twee jaar met honderdduizend oploopt en dat het begrotingsoverschot dit jaar wegsmelt en volgend jaar weer omslaat in een tekort van twee à 2,5 miljard euro.
Stonden vorig jaar gemiddeld 248.000 personen officiëel als werkloos geregistreerd (3,3 procent van de beroepsbevolking), in 2003 zal dat aantal oplopen tot gemiddeld 340.000 personen (4,5 procent).
Nawoord.

Ik heb er best wel wat van geleerd, hoe het poldermodel nu precies in elkaar zit, hoe het werkt, en ook waarom het nu niet meer werkt.
In het begin dacht ik dat het wel makkelijk zou zijn om goede informatie te vinden over zo’n beroemd iets. Maar dat viel dus vies tegen. Informatie over wat het precies was, vormde niet echt een probleem. Maar actuele informatie over de inflatie, die ook nog een beetje begrijpelijk was, en in verband stond met het poldermodel was een heel stuk moeilijker dan ik dacht.

Aan de ene kant kun je zeker zeggen dat het poldermodel een groot succes is geweest. Het heeft de Nederlandse economie ontzettend geholpen toen het niet zo goed ging. Ook zit het eigenlijk wel in de aard van Nederlanders om te overleggen om zo tot een betere oplossing te komen, het poldermodel heeft er alleen wat meer structuur aangegeven.
Het is jammer dat het nu veel slechter gaat met Nederland, het poldermodel is een goed initiatief geweest. Maar nu blijkbaar een beetje uit de tijd. Het gaat slechter dan ooit met Nederland, de inflatie is hoog en ook het aantal werklozen loopt op, het poldermodel helpt dus niet meer.

REACTIES

T.

T.

Hoi Annika, ik ben bezig met een werkstuk en daar moet ik ook iets schrijven over het Poldermodel. Zou jij mij misschien ff je bronnen kunnen sturen die je hebt gebruikt voor je werkstuk op scholieren.com?
ps goed werkstuk!
Thnx Gr Tim

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.