De invoering van de Euro
Inleiding
De euro, de nieuwe Europese munt die vanaf 1 januari 2002 in 11 landen in Europa wordt ingevoerd. Op 1 januari 1999 is de definitieve waarde van de euro vastgesteld en is de euro ingevoerd op de beurs en in het bank- en giroverkeer. In juli 2001 is de start van de dubbele prijzen. Dus prijzen worden vermeld in euro’s en guldens. Op 1 januari 2002 is dus de invoering van alle euromunten en eurobankbiljetten en vanaf 28 januari 2002 is de gulden geen wettig betaalmiddel meer. Ik heb voor dit onderwerp gekozen omdat ik het zelf ook wel interessant vind en eigenlijk heb ik me er nooit echt in verdiept. Ik wist wel dat de nieuwe munt er kwam, maar het fijne wist ik er niet van. Dit is dan ook een mooie gelegenheid om daar achter te komen. De hoofdvraag in dit verslag is: Wat brengt de invoering van de euro allemaal met zich mee?
Voor- en nadelen van de euro
De invoering van een nieuwe munt brengt natuurlijk veel met zich mee. De euro biedt een aantal voordelen:
- In de landen die deel uitmaken van de EMU (Europese Monetaire Unie) bestaat geen onderling wisselkoersrisico meer. Hierdoor is de handel tussen deze landen eenvoudiger geworden. - De lidstaten van de Europese Unie hebben in het Verdrag van Maastricht afspraken gemaakt over het voeren van een duurzaam economisch beleid. De EMU zorgt voor financiële discipline en voor goed werkende markten in de eurozone. Dat komt uiteindelijk de Europese economie ten goede. Daarnaast heeft de Europese Centrale Bank (ECB) als voornaamste taak het streven naar prijsstabiliteit. - Door de vaste onderlinge wisselkoersen neemt de concurrentie tussen EMU-landen toe. Omdat alle landen dezelfde munt hebben, zijn de prijzen in die landen beter met elkaar te vergelijken. In de onderlinge handel kunnen producten niet meer plotseling goedkoper of duurder worden door schommelingen in de wisselkoers. -Onzekerheid over wisselkoersen leidt bij zwakkere munten altijd tot een hogere rente. Met de euro bestaan er geen valutarisico’s, waardoor de rente tot een laag niveau is gedaald. Een lage rente maakt investeren goedkoper en draagt daardoor bij aan een hogere economische groei.
Natuurlijk heeft de euro ook nadelen, maar die wegen (zeker op lange termijn) niet op tegen de voordelen. Enkele nadelen zijn:
- In de EU bepaalt het Europees Stelsel van Centrale Banken het monetaire beleid. Een land kan dus niet langer economische tegenslagen opvangen door zijn munt te devalueren. Sommige lidstaten gebruikten dit middel om in moeilijke tijden hun export te stimuleren en zodoende hun eigen economie weer een zetje te geven. Dat kan nu dus niet meer. - Omdat landen het wisselkoersinstrument niet meer kunnen gebruiken als het slecht gaat met hun economie, is het van belang dat de lonen niet harder stijgen dan de productiviteit. Als landen zich niet aanpassen, kan de werkloosheid in die landen groter worden. - De meeste regeringen hebben drastisch moeten bezuinigen om mee te kunnen doen aan de EMU. In veel landen heeft dit geleid tot het opvoeren van het bezuinigingstempo. Hiervan kan de economie tijdelijk hinder ondervinden. - De omschakeling naar de euro kost geld. Bedrijven zullen bij investeringen rekening moeten houden met de komst van de euro. Het is alleen moeilijk om precies vast te stellen welk deel van de kosten aan de euro moet worden toegerekend.
Wat vindt Nederland van de nieuwe munt?
Uit een opiniepeiling in mei 1999, gehouden in opdracht van de Nederlandsche Bank, blijkt dat 80% van de Nederlanders de euro een aanvaardbare opvolger vindt van de gulden. Men ziet vooral praktische voordelen. Zoals niet meer wisselen, makkelijker prijsvergelijken en geen koersrisico’s meer. Het bedrijfsleven is nog positiever; daar vindt 90% de euro minstens even aanvaardbaar als de gulden.
Welke landen doen er mee aan de euro?
Elf landen hebben op 1 januari 1999 officieel de euro ingevoerd: Nederland. België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal en Finland. In mei 1998 besloten de regeringsleiders en staatshoofden van alle EU-landen dat deze landen voldeden aan de eisen om te kunnen toetreden tot de EMU. Ontwikkelingen in Zweden en Griekenland lijken erop te duiden dat deze twee zich in de nabije toekomst op deelname gaan richten.
Aan welke eisen moet een land voldoen voordat het mag meedoen aan de euro?
In het Verdrag van Maastricht zijn de financieel-economische criteria vastgelegd (convergentiecriteria) waaraan een land moet voldoen voordat het de euro mag invoeren. In het kort zijn dat:
· Een lage inflatie. Dit betekent dat de gemiddelde prijsstijging van de dagelijkse consumptie niet hoger mag zijn dan anderhalf procent boven het gemiddelde van de drie EU-landen met de laagste inflatie. · Een lage rente. De lange rente (rente op langlopende staatsobligaties) mag niet hoger zijn twee procent boven de rente van de drie EU-landen met de laagste inflatie.
· Het begrotingstekort moet lager zijn dan drie procent van het nationale inkomen, tenzij: - het tekort voortdurend en aanzienlijk aan het dalen is en inmiddels de grens van drie procent dicht heeft benaderd; - er sprake is van een overschrijding die uitzonderlijk en van korte duur is, terwijl het tekort wel dichtbij de grens van drie procent blijft.
· De overheidsschuld moet lager zijn dan zestig procent van het nationale inkomen, of deze schuld moet in voldoende tempo een duidelijke daling zien geven in de richting van de zestig procent. · Een stabiele wisselkoers. Volgens het verdrag moet de wisselkoers twee jaar zonder devaluatie binnen de normale marges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel (EMS) zijn gebleven en moet een land lid zijn geweest van dit mechanisme. · Tenslotte staat in het Verdrag van Maastricht dat een land op tijd zijn centrale bankwetgeving moet hebben aangepast.
Omdat het monetaire beleid binnen de EMU sinds 1 januari 1999 door de ECB wordt gevoerd, hebben de convergentiecriteria voor het inflatiepercentage, de lange rente en de stabiele wisselkoers hun betekenis verloren. Maar de criteria met betrekking tot de overheidsfinanciën hebben aan belang gewonnen. Om te voorkomen dat landen die de euro hebben ingevoerd de stabiliteit binnen de EMU in gevaar brengen door een onzorgvuldig financieel-economisch beleid, zijn in het 'Stabiliteits- en Groeipact', dat in juni 1997 in Amsterdam is aangenomen, nadere afspraken vastgelegd over het begrotingsbeleid dat eurolanden moeten voeren. In het Stabiliteitspact staat dat het overheidssaldo van EMU-deelnemers zich op middellange termijn 'dichtbij evenwicht of boven nul' moet bevinden. Wanneer landen er niet in slagen het overheidstekort onder de 3 procent van het BBP te houden, kan er een boete volgen.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden