Voor de renaissance plaats vond waren schilders nog eenvoudige ambachtslieden, ze deden wat de staat of de kerk hun vroeg en verder kwam er geen persoonlijke inbreng aan te pas.
De goddelijke wereld was het allesoverheersende thema van de schilderkunst.
In die tijd was het ook ongebruikelijk om een handtekening bij een kunstwerk te zetten, de schilder was een anonieme plaatjesmaker van de al vooraf vastgestelde academische regels en methoden
Toen Giotto di Bondone in 1304 ‘De beweging van Christus’ schilderde, was dat een van de vele voortekenen van de renaissance.
Hij liet de traditionele manier van afbeelden achter zich en introduceerde een nieuwe manier van schilderen.
Zo kregen mens ruimte en landschap plaats in het geheel.
De gouden ondergrond werd vervangen door een heus landschap en de figuren kregen persoonlijke gelaatstrekken en uitdrukkingen, je kon de emotie zien.
Door de duidelijke voor - en achtergrond krijgt het schilderij diepte.
Zo ontstond er in Italië aan het begin van de vijftiende eeuw een hernieuwde belangstelling voor de kunst en cultuur van de klassieke oudheid. Deze periode kreeg de naam Renaissance, wat wedergeboorte betekent. In de Renaissance veranderde veel in het denken van de mens.
Tijdens de Middeleeuwen richtte men zich op de religie en hiernamaals, maar in de Renaissance ontdekte men opnieuw de schoonheid van de wereld en van het menselijk lichaam. Ze gingen over het leven filosoferen en dachten na over veel onderwerpen.
Door het afnemen van de invloed van de kerk kwam de mens zelf centraal te staan.
Bouwkunst, schilderkunst en beeldhouwkunst werden in de Renaissance voor het eerst als vrije kunsten gezien in plaats van een soort ambachtelijk handwerk.
De renaissance is ook te verdelen in twee delen:
1. De renaissance in Italië, onder te verdelen in:
a) de vroege renaissance (1300 - 1495)
b) de hoog-renaissance ( 1495-1520 )
2. De noordelijke renaissance
De Barok was een feestelijk en uitbundige stijl, meestal herkenbaar aan weelderige groeivormen en krullen. Ook sterke beweging der vormen, uitdrukking van kracht en de opheffing van grenzen tussen schilder-, beeldhouw- en bouwkunst zijn kenmerkend voor deze stijl. Andere kernbegrippen zijn de sterke plastiek, de nadruk op pathos, de voorkeur voor pracht en praal en de vergroting van de afmetingen van kunstwerken. Ieder Europees land heeft haar eigen barokstijl.
De Barok had vooral een religieuze inslag. De Katholieke kerk had het behoorlijk moeilijk gehad onder de aanvallen van de reformatie. Toen de onrust rond de kerkhervormingen echter weer wat geluwd was, startte de Katholieke kerk vol goede moed nieuwe initiatieven en liet veel nieuwe kerken bouwen. Door middel van het toepassen van de Barokstijl probeerde de kerk de mensen te overdonderen, want het was niet alleen bedoeld om al die pracht en praal te laten schitteren, maar ook om het op een hemels paradijs op aarde te laten lijken. De gelovige moest zoveel mogelijk worden meegesleept door dit machtsvertoon.
Het woord barok had eerst een denigrerende betekenis: het is waarschijnlijk afgeleid van het Portugese 'barocco', dat parel van onvolmaakte vorm betekent, en in de late 18e eeuw werd het gebruikt als een soort scheldwoord ter aanduiding van die uitingen van de beeldende kunst die niet aan de normen van de toenmalige kunstbeschouwing beantwoordden, zoals de zware, overdadige en vaak pompeuze scheppingen van de 17e eeuw. Sinds het begin van de 20e eeuw wordt de barok beschouwd als de stijl van een bepaalde periode, die zijn eigen specifieke waarden heeft. Overigens heeft het woord barok ook de betekenis 'onregelmatig, grillig, overladen' behouden.
In de renaissance was een volumineus naakt een ideaal beeld van de mens.
De beelden kwamen nou helemaal los van de architectuur en ze werden plastisch; ruimtelijk en gaandeweg bewegelijk en volrond . Alles werd realistisch afgebeeld. De contra-posto kwam weer terug en de anatomie ontwikkelde zich langzamerhand tot perfect; de proporties waren goed en de plooival was kloppend. Ook werd naakt weer favouriet. Net als in de oudheid goot men weer beelden in brons.
De putto's (engeltjes) keerden weer terug als een favoriet onderwerp.
Er werd een heel nieuw reliëf gemaakt door Donatello; de achtergrond werd nauwkeurig
weergegeven, terwijl het reliëf zelf maar weinig diepte had.
Zoiets heet ' schiaciato' (diep-reliëf).
In feite zijn er 2 vormen van reliëf:
1. Hoog-reliëf = het beeld komt meer dan de helft uit de achtergrond, en
2. Diep-reliëf = ook uit de achtergrond zijn vormen weggehaald d.m.v. hakwerk en snijwerk.
Daarnaast was Donatello ook de eerste die een reliëf maakte volgens wetenschappelijk perspectief
(dat eerder uitgevonden was door Brunelleschi).
Dat wil zeggen: perspectief creëren door een horizon op ooghoogte van de toeschouwer te maken met daarop één punt waar allemaal evenwijdige lijnen in
(lijken) te verdwijnen. Dit was meetbaar bewijs voor het feit dat voorwerpen steeds kleiner werden naarmate je er verder ervan af ging staat.
Later in de hoog-renaissance veranderde er niet veel; alles werd geperfectioneerd.
Alleen genieën worden gezien als vertegenwoordigers van de hoog-renaissance en daarom is alleen Michelangelo kenmerkend voor deze tijd.
Voor de noordelijke renaissance was het niet anders. Er werden vooral veel reliëfs gemaakt,
waaronder op "Het Louvre". De lichamelijke schoonheid werd verheerlijkt;
de doden werden als mooie goden afgebeeld op hun graftombe.
Bekende namen omtrent de beeldhouwkunst:
- Lorenzo Ghiberti ( 1378 - 1455 ) => maakte het reliëf op "De Paradijsdeuren"
- Donatello ( 1386 - 1466 ) => maakte o.a. '"David" en "St. Joris en de draak"
- De gebroeders della Robbia ( 1400 - 1482 ) => maakten het marmerreliëf "De zangertjes"
Zij werkten met keramiek, maar vooral met terracotta die bewerkt werd met kleur; glazuur.
- Michelangelo ( 1475 - 1565 ) => maakte o.a. "David", " Slaven" en "Mozes".
Een nieuwe ontdekking door Brunelleschi ( 1377 - 1446 ) maakte het mogelijk om een overkoepeling
op grote schaal te maken; de koepel moest uit twee schalen bestaan die elkaar zouden steunen, waardoor
er geen steunbalken nodig waren. Dit werd soms in combinatie met cassetteplafonds gemaakt.
De domkerk van Florence met deze koepel werd het eerste renaissancistische bouwwerk.
Daarnaast probeerden de architecten in de renaissance te streven naar de ideale maatverhoudingen:
orde & regelmaat, gedeeltelijke symmetrie en harmonie. 'De gulden snede'; een manier om de ideale verhouding tussen lengte en breedte te bepalen, werd gebruikt om deze harmonie te bewerkstelligen.
Alle klassieke elementen kwamen terug; de timpanen, de Ionische/Korintische/Dorische kapitelen en de kroonlijst. Daarnaast ontstond een nieuw soort zuil; de pilassus. Dit was een half ingemetselde zuil, die dus geen draagfunctie meer had. Vaak hadden de gebouwen binnen een witte, vlakke muur doorsneden door grijzen pilaren, pilassusen en gordelbogen. Langzamerhand ontwikkelde zich dit tot het collosseumschema;
drie rijen pilasters boven elkaar, afgewerkt in de verschillende kapitalistische ordes.
De gevelmuur bleef echter vlak! Maar in de 16e eeuw zou dit zich ontwikkelen naar de 'oprukkende' gevel.
In de kerken bleven echter wel de rondbogen en de tonggewelven.
Het accent werd gelegd op de horizontale indeling. Dit werd bereikt d.m.v. een kroonlijst, een cordonlijst en rustica; dat wil zeggen ruw uitgehakte natuursteen ( zie hieronder). Later, tegen de hoog-renaissance aan, ontstaat de centraalbouw. Dat wil zeggen dat de architect uitging van een plattegrond op basis van een cirkel,
vierkant of veelhoek en soms bekroond met een koepel. Dit zorgde ook voor het ontstaan van palazzo's;
centraalbouw om een binnenplein heen.)
De twee belangrijkste en bekendste namen van de hoog-renaissance zijn:
Donato Bramante ( 1444 - 1514) en Michelangelo ( 1475 - 1564 ).
Bramante maakte eerst "De Tempietto"; een tempeltje met Dorische zuilen met een halve bol als bekroning. Nadat dit gelukt was, maakte hij "De St. Pieter" in Rome; centraalbouw met weer als top
een halfbolvormige koepel. Hij gebruikte de techniek van de Romeinen en gebruikte materialen,
zoals baksteen en beton, die in de middeleeuwen niet meer werden gebruikt.
Michelangelo werd gezien als ' homo universales' omdat hij naast beeldhouwer ook architect, schilder, dichter en filosoof was. Aan de hand van Michelangelo's ontwerpen maakte Bramante "De St. Pieter".
Ook ontwierp hij o.a. "Het kapitoolplein"; een ovaal plein omgeven door paleizen en met in het midden
een Romeins ruiterstandbeeld van keizer Marcus Aurelius. Michelangelo doorbrak nu als eerste
de ideale maatverhoudingen van de renaissance; hij paste namelijk de 'kolossale orde' toe. Dat wil zeggen:
een verdubbeling van zuilen, die over verschillende verdiepingen doorlopen. Dikwijls ter ondersteuning
van het timpaan. Een ander voorbeeld van het achterwege laten van de ideale maatverhouding is
de voorhal van "Bibliotheca laurenziana" waar hij pilassussen gebruikt; het wordt al proto-baroc.
De renaissance in het noorden van Europa begon eerst met alleen klassieken elementen in
een gotische context. In Spanje zorgde deze vermenging zelfs voor een geheel nieuwe stijl, namelijk
het plateresco. Een voorbeeld daarvan is de voorgevel van de universiteit van Salamanca.
Toen de pure renaissance kwam, was er een duidelijk onderscheid te maken tussen de renaissance
in Frankrijk en die in Nederland:
Typerend voor Frankrijk zijn de drukke en vele reliëfs op de muren, de hoge daken, vooruitspringende delen
in de gevel en de hoge ramen, waardoor het accent op het verticale kwam te liggen. Belangrijke voorbeelden: "Het Louvre" in Parijs, ontworpen door Pierre Lescot ( 1515 - 1578 ) en "Het Versaille kasteel".
In Nederland gebruikte men vaak centraalbouw, zoals bijvoorbeeld de Wester-, Zuider- en Noorderkerk
in Amsterdam, ontworpen door Hendrik de Keyser ( 1565 - 1621 ). De trapgevels hadden
een horizontale/verticale symmetrie. Omdat er in Nederland nauwelijks natuursteen was, gebruikte men
vooral baksteen, met daartussen een horizontaal laagje natuursteen, de zogenaamde speklaagjes.
Dit was ook om de horizondualiteit te benadrukken.
In de renaissance werden er vooral veel fresco's gemaakt, maar ook nog portretschilderingen.
De twee hoofdonderwerpen waren:
• Religieus ( met name het heilige gesprek) en;
• Profaan; burgerlijk.
Net als in de beeldhouwkunst was de kennis van de anatomie sterk uitgebreid en dus klopte de anatomie en alle verhoudingen. Ook was de plooival heel natuurlijk.
De houdingen van de mensen waren ontspannen, waardoor het heel natuurlijk en realistisch eruit zag.
Ook hier werden de wetten van wetenschappelijk perspectief toegepast; Masaccio ( 1401 - 1428 ) was de eerste die dat in zijn schilderijen ( "De tolpenning" ) toepaste. Hierdoor ontstond een evenwichtig en geordende compositie. In het begin
hield men zich nog een strak compositieschema; Botticelli ( 1445 - 1510 ) was de eerste die met een lossere compositie ging werken, waardoor de figuren bewegelijk en gracieus werden.
Leonardo da Vinci ( 1452 - 151 ) en Rafaël ( 1483 - 1520 ) zijn de karakteristieke schilders voor
de hoog-renaissance. Leonardo da Vinci maakte gebruik van atmosferisch perspectief;
de achtergrond was nevelachtig, wazig, waardoor de vrouw teerder werd en het geheel iets dromerigs kreeg.
Door wetenschappelijk en anatomisch onderzoek klopte alle proporties exact. Ook maakte hij gebruik
van contrast licht/donker. Hij heeft o.a. " Het laatste avondmaal" en "De Mona Lisa" geschilderd.
Een van Rafaël's belangrijkste werken zijn de fresco's in de pauselijke bibliotheek.
Vooral "De school van Athene" waarop alle filosofen uit de Griekse oudheid staan afgebeeld,
heeft veel naambekendheid gekregen.
Voor de noordelijke renaissance was Albert Dürer ( 1471-1528 ) de grootste graficus. Zijn schilderstijl was van protestantse strengheid; hij beelde de noordelijke variant van ideale naakt uit en had een grote invloed
en verspreidingsgebied. Zijn lage horizonnen wezen erop dat hij renaissancistisch was.
In Nederland werd rond 1700 steeds meer aandacht besteed aan profane onderwerpen.
Langzamerhand werd de overgang naar de barok gemaakt. Vele schilders ondernamen tochten naar Rome en Napels om daar de schilderingen te bestuderen en die technieken en thema's hier te gebruiken.
De onderwerpkeuze van de Italiaanse barokschilderkunst werd grotendeels bepaald door het streven om het aanzien van de roomse kerk te verbeteren: bijbelse voorstellingen waaraan soms klassieke, mythologische figuren waren toegevoegd. Ze maakten ook reusachtige plafondschilderingen die naadloos aansloten op de architectuur.
De schildermaterialen die het meest gebruikt werden waren, olieverf op doek of op paneel. In het boek, bladzijde 57 afb. 8, staat een plaatje van een plafondschildering. Nou, de bedoeling van zo’n schilderij op het plafond was de toeschouwer de indruk geven dat hij of zij een geopende hemel inkeken, dit wordt een illusionistisch ruimtelijk effect genoemd.
Claire obscure: licht komt van een kant, bijvoorbeeld: van een vuur, een kaars of een raam.
Als gevolg van de toenemende welvaart in de Nederlanden tijdens de Gouden Eeuw wordt de behoefte aan schilderijen ook steeds groter. De schilders in het protestante Noord-Nederland hebben een duidelijke voorkeur van het schilderen van dingen in het dagelijks leven en de natuur, landschappen, stillevens en historiestukken.
Genrestukken: huiselijke en landelijke taferelen.
Schilders passen tijdens de Barok diagonalen, snijdende lijnen en grote licht donker contrasten toe in hun schilderijen. Er worden vooral warme kleuren gebruikt. En er is sprake van veel dieptesuggestie.
In de Barok in de beeldhouwkunst waren erg geliefd:
bijbelse of mythologische thema’s, onderwerpen of ornamenten uit de natuur. De buitengevels van kerken en gebouwen bestaan uit beelden en uitbundige versieringen.
De mensfiguur wordt in de barok als levensecht individu met een persoonlijk karakter weergegeven. De beeldhouwer doet zijn uiterste best zoveel mogelijk emotie in de beelden te leggen en gevoelens bij de toeschouwer op te roepen. Door de toegepaste licht donker effecten, waardoor plooival in kleding ontstaat, en dramatische taferelen zien de beeldengroepen eruit als in scène gezette theaterstukken.
Houdingen, gebaren en plastische kleding van de uitgebeelde mensfiguren maken een beweeglijke indruk. Er is ook bijna overal sprake van een driehoekscompositie, in de beelden en in de schilderkunst.
Omdat er een grote opkomst is van de steden en de welvaart in de burgerij nam toe, nam de vraag naar gebruiksvoorwerpen in het dagelijks leven meer toe. Het vaatwerk werd dan ook overvloedig versierd evenals de meubels, tapijten en de kleding. De materialen worden steeds kostbaarder: ingelegde houtsoorten, parelmoer, zilversmeedwerk en vooral: veel porselein!
In de barokperiode werkten schilder, beeldhouwer en architect vaak samen. In een barokgebouw smelten schilderkunst, beeldhouwkunst en bouwkunst samen tot een totaalkunstwerk. De bouwkunst van de Barok gaf verder de voorkeur aan grote gebouwen, vaak uitgaande van de ligging van of in een samenleving met een omringend park.
Zo groots en overweldigend als de paleizen waren, zo rijk waren de verschillende Lodewijken zelf. Je kon echt spreken van een hofcultuur, die later uitvloeide tot een aparte stijl, rococo genaamd; een soort barok, maar met veel versierinkjes en tierelantijntjes.
Het maniërisme werd voornamelijk gebruikt om er kunstenaars mee aan te duiden die de manier van de Hoge-Renaissance imiteerden zonder iets van de ziel over te brengen: onoprecht en geknutseld.
De maniëristen doorbraken de klassieke symmetrische compositie van de renaissance. Beweeglijke figuren in gracieuze houdingen met langgerekte lichamen riepen een nieuw ideaalbeeld op. Dit was natuurlijk niet in overeenstemming met de werkelijkheid, misschien dat men tijdens het maniërisme de kunst de betekenis gaf van 'kunst om de kunst'.
Rembrandt
(1606-1669) De belangrijkste Noord-Nederlandse schilder uit de 17e eeuw. Al vroeg maakte hij naam als portretschilder; later droegen vooral zijn bijbelse taferelen bij tot zijn roem. Zijn bekendste werk, het schuttersstuk de 'Nachtwacht', betekende het hoogtepunt van zijn loopbaan; in de periode daarna kreeg hij veel persoonlijke tegenslagen te verwerken en nam zijn bekendheid geleidelijk af, hoewel hij tot het laatst toe belangrijke opdrachten kreeg. Behalve schilder was Rembrandt ook een groot etser en tekenaar.
Rembrandt Harmensz van Rijn werd op 15 juli 1606 in Leiden geboren. Hij bezocht de Latijnse school en werd in 1620 ingeschreven aan de universiteit te Leiden. Kort daarop, in 1621, deed hij zijn intrede op het atelier van de schilder Jacob Isaacsz. van Swanenburgh (ca. 1571-1638), waar hij drie jaar bleef. Van beslissende betekenis voor zijn artistieke vorming was echter het verblijf gedurende een half jaar bij de historieschilder Pieter Pietersz. Lastman (1583-1633) in Amsterdam.
Terug in Leiden (1625) vestigde hij zich als zelfstandig schilder en betrok met Jan Lievens (1607-1674), eveneens een leerling van Lastman, een atelier. In Rembrandts Leidse werk (1625-1631) komt de invloed van Lastman het duidelijkst naar voren. Het is tamelijk klein van formaat en kenmerkt zich door een zorgvuldige detaillering en een helder contrasterende lichtinval; blauwgroene en gele tinten overheersen. Hij schilderde voornamelijk religieuze en allegorische thema's, (zie schilderij van profeet Anna) waarvan op effect berekende elementen, zoals de weergave van rijke stoffen en flonkerende sieraden, hem tot buiten Leiden bekend maakten.
In 1631 kreeg hij zijn eerste portretopdracht uit Amsterdam; een serie volgende opdrachten, waaronder die voor de 'Anatomische les van dr. Nicolaas Tulp' (1632, Mauritshuis, Den Haag), deed hem naar deze stad verhuizen. Tussen 1632 en 1636 kwam zijn kunst volledig tot ontplooiing. Zijn werk uit deze meest 'barokke' periode van zijn loopbaan wordt gekenmerkt door grote formaten, een brede losse toets en een voorkeur voor dramatische taferelen met een sterke licht/donker verdeling. Naast de vele portretten (o.a. 'De scheepsbouwer en zijn vrouw', 1633, Buckingham Palace, Londen), schilderde hij dramatische bijbelse voorstellingen ('Het offer van Abraham', 1635, Hermitage, Leningrad) en mythologische onderwerpen ('Danaë', 1636, Hermitage, Leningrad; zijn eerste grote vrouwelijk naakt).
Aan het eind van de jaren dertig schilderde hij veel landschappen en maakte talloze etsen van de natuur. Inmiddels verliep zijn privéleven even voorspoedig als zijn artistieke loopbaan. Zijn huwelijk in 1634 met de welgestelde Saskia van Uylenburgh versterkte zijn maatschappelijke positie aanzienlijk. De jaren erna werden echter verduisterd door het verlies van drie kinderen kort na de geboorte. Op het hoogtepunt van zijn succes, ca. 1640, begon zijn kunst zich te versoberen. De kleuren werden warmer, de barokke, uiterlijke bewogenheid maakte plaats voor een meer verstilde uitbeelding van diep doorvoelde emotie, het licht kreeg een gouden, diep gloeiende tint. Ook de formaten werden kleiner.
Als een laatste uitbarsting van barok effectbejag schilderde hij 'Het korporaalschap van kapitein Frans Banning Cocq' (1642, Rijksmuseum, Amsterdam), dat later ten onrechte als de 'Nachtwacht' bekend is geworden. Dit voor de nieuwe zaal van de Kloveniersdoelen bedoelde schuttersstuk was totaal verschillend van andere schilderijen in dit genre. Rembrandt doorbrak hier het schema van de gelijkwaardige portretten en gaf juist een handeling weer: het uitrukken van de schutters. In hetzelfde jaar 1642 stierf Saskia, die een jaar tevoren het leven had geschonken aan hun zoontje Titus (1641-1668). Het aantal opdrachten verminderde, waardoor Rembrandt meer tijd kreeg voor zijn tweede ambacht, het etsen. Beroemd is een prent uit 1649, waarop Christus is afgebeeld predikend te midden van zijn volgelingen; deze staat bekend als de 'Honderdguldenprent', omdat in het begin van de 18e eeuw een verzamelaar er dit - toen ongekend hoge - bedrag voor neertelde.
Omstreeks 1645 moet zijn tweede vrouw Hendrickje Stoffels (gest. 1663) zijn komen wonen in het huis aan de Jodenbreestraat, het tegenwoordige Rembrandthuis. Rembrandts stijl wijzigde zich: de formaten werden ca. 1650 groter, de kleur werd rijker en zijn penseelstreek breder, zonder echter de uitbundigheid die zijn werk uit de jaren dertig kenmerkte. Hij kreeg weer grote opdrachten: 'De anatomische les van dr. Deyman' (1656, Rijksmuseum, Amsterdam), terwijl daarnaast vele boeiende portretten ontstonden, bijv. dat van Nicolaas Bruyningh (1652) en van de koopman-burgemeester Jan Six (1654, part. collectie). Hierin benadrukte Rembrandt vooral de psychologische kant, waarbij het representatieve element naar de tweede plaats werd gedrongen.
Onbezonnen aankopen (kunst en rariteiten) leidden in 1656 tot een faillissement. Na de verkoop van het grote huis aan de Jodenbreestraat vestigde het gezin zich aan de Rozengracht, waar Hendrickje en Titus in 1660 een kunsthandel dreven, waarin Rembrandt als 'werknemer' opgenomen was. In deze laatste jaren kreeg hij nog twee belangrijke opdrachten: 'Het eedverbond van de Batavieren onder Claudius Civilis' (1661/62; bestemd voor het nieuwe Amsterdamse stadhuis) en het groepsportret der keurmeesters van de lakennijverheid ('De staalmeesters', 1662, Rijksmuseum, Amsterdam). Het eerste doek, dat enorme afmetingen had (5,50 x 5,50 m), is door onbekende oorzaken bij Rembrandt teruggekomen en versneden. Het middendeel is bewaard gebleven en bevindt zich thans in het Nationalmuseum te Stockholm. De jaren zestig leverden talloze portretten op, zowel zelfportretten (vanaf zijn Leidse tijd heeft hij er ca. honderd vervaardigd) als opdrachten, met het dubbelportret 'Het joodse bruidje' (1664, Rijksmuseum, Amsterdam) als hoogtepunt. In deze tijd schilderde Rembrandt ook zijn laatste bijbelse tafereel, 'De terugkeer van de verloren zoon' (ca. 1669, Hermitage, Leningrad).
Geleidelijk aan waren de gezinsleden hem ontvallen: eerst Hendrickje (1663), daarna Titus (1668). Alleen het in 1654 geboren dochtertje Cornelia woonde nog bij hem, toen hij op 4 oktober 1669 stierf.
Rembrandt heeft veel invloed uitgeoefend, zowel op de kunst van zijn eigen tijd, als op die van volgende eeuwen. Hij had talloze leerlingen, van wie Gerard Dou (1613-1675), Ferdinand Bol (1616-1680), Govert Flinck (1615-1660) en Carel Fabritius (1622-1654) het bekendst zijn.
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
25.757 scholieren gingen je al voor!
Geef een cijfer:
7
Probleem melden
Ook lezen of kijken

Waarom scholen meer moeten doen aan talentontwikkeling

Van vmbo naar mbo: 'Ik heb nu meer vriendinnen'

REACTIES
1 seconde geleden