Bezochte gebouw: 013
Plaats gebouw: Veemarktstraat 44, Tilburg
Ontwerper gebouw: Benthem Crouwel architecten
Datum bezoek: Ik ben er verscheidende keren geweest
Motivatie: Ik ben 3x naar 013 geweest, omdat daar een concert was wat ik graag wilde zien, namelijk Silverchair ( grote zaal ), Queens of the stone age ( kleine zaal ), en Sonic Youth ( grote zaal ). Ik ben ook nog 1x gewoon langs 013 gelopen en toen kwam ik op het idee een verslag over dit gebouw te schrijven.
013 is het initiatief van Noorderligt Concertpodium (sinds 1984 de grootste clubcircuit- zaal buiten de Randstad), Bat Cave (vanaf 1985 een alternatief poppodium voor en door jongeren) en MuziekKantenWinkel (in 1986 gestart met beheren van oefenruimtes en verlenen van service aan muzikanten). De drie instellingen zijn opgegaan in 013. Samen met de Gemeente Tilburg zijn ze gekomen tot het unieke concept van 013.
013 is een gebouw met diverse zalen voor verschillende uitvoeringspraktijken, oefenruimten en opnamemogelijkheden, geheel uitgevoerd binnen de normen van de ARBO-wet, bouwbesluit en wat er verder aan controle en regelgeving staat om de individuele burger niet in gevaar te brengen en om geen overlast te bezorgen terwijl werknemer en gebruiker op optimale werkomstandigheden kunnen rekenen. Dit alles op een strategische plaats in de binnenstad ( trein, parkeergarage, cafés ) en ontworpen door een gerenommeerd en populair architectenbureau.
Het complex werd direct na inwijding goedgekeurd door de pop-pers, wat niet verbaasde, want de zalen werden hoofdzakelijk uitgevoerd volgens de inzichten van de lokale, edoch gelouterde popscene: zwart, vandaalbestendig en voorzien van voldoende technische voorzieningen. De opvallende, oplopende ‘tribunevloer’ van de grote zaal werd rechtstreeks ontleend aan de voormalige huisvesting van Noorderligt. Eigenlijk viel er niet zoveel te ontwerpen voor Benthem Crouwel Architecten en misschien was dat wel de reden waarom juist zij werden uitverkoren voor deze opdracht. ( plattegrond zit bijgesloten )
Toch ging het om een uitdagende opgave. Zo kent de popmuziek nog geen eigen gebouwtype. Een kleine rondgang in de ons omringende buitenlanden leert dat daar nauwelijks precedenten voor handen zijn. De multifunctionele hal Le Zénith in het Parijse Parc de la Villette werd ooit mede voor popconcerten opgericht. Maar de geïsoleerde ligging en de louter technische benadering hebben daar een typeloos type gegeneerd. Niet iets om bij een binnenstadslocatie inspiratie aan te ontlenen. Het bunkerachtige rockcentrum lijkt in zijn architectuur voor Tilburg juist weer te radicaal.
De uitvoeringspraktijk van de popmuziek die qua vereisten sterk gelijkt op die van het ( ouderwetse ) voetbalstadion in combinatie met het avant-garde theater – de ruimte is een ‘black box’, het publiek staat en de verdienste voor de organisatie zit hoofdzakelijk in de bieromzet – liet weinig ruimte voor ontwerp. Des te meer inventiviteit werd gevraagd om het forse programma compact op de beoogde locatie te organiseren. De mogelijkheid van zowel onafhankelijk als gelijktijdig gebruik van verschillende zalen, gescheiden circuits voor publiek en uitvoerenden, dubbelgebruik van foyer en café, de aanpasbaarheid van de zaalcapaciteit ( 800, 1600 of 2200 bezoekers in de grote zaal, naar gelang het optreden ), een locatie pal tegenover ouderenhuisvesting, en natuurlijk de problemen rond geluidsoverdracht en geluidsoverlast, het zijn enkele punten waarvoor een oplossing gevonden moest worden.
Toch bleek binnen de door stedenbouw en geluidscontour bepaalde envelop en vooral moeilijk een ‘ruimte’ te ontwerpen. Naar klassiek voorbeeld in opera en schouwburg werd die gevonden in de combinatie van het ( hoofd ) trappenhuis met de bescheiden foyer, garderobe. Het geeft weinig ruimte aan het in andere cultuurtempels belangrijke flaneren, maar wellicht is dat in deze context ook niet aan de orde.
De in stedenbouwkundig opzicht autistische opgave ( het geluid mag er niet uit ) werd zo veel mogelijk communicatief gemaakt door de popwinkel, café en foyer op de begane grond aan de straat aan te situeren. Verder moet het interactieve videokunstwerk van Gerald van de Kaap het gemis aan zichtbare activiteit compenseren. Zo is het complex een optelsom van navolgbare, basale beslissingen die losjes bijeengehouden worden door een opvallende huid.
De omkleding van het volume met een zwarte gewatteerde sprei, een met glaswol gevulde rubber dak- en gevelbedekking bleek een schot in de roos. Kleur en textuur sluiten nauw aan bij de esthetiek van het overwegend in zwart gehulde bezoekerspubliek. De uit decoratief oogpunt geslaagde toevoeging van cd’s op de bevestigingspunten van de bekleding is wat letterlijk en anekdotisch, maar als parodie op de flikkerende lichtjes van Las Vegas een vondst! Het geheel onderscheidt zich maar van ‘beschaafde’ cultuurgebouwen en ontsnapt ook aan nietszeggende banaliteit. Toch moet het voor Jan Benthem en Mels Crouwel een merkwaardige gewaarwording zijn geweest dat ze hun manifest van lichte, sierlijke constructies, minimaal materiaalgebruik en expressie door functionaliteit en techniek bij deze opgave volstrekt niet uit de voeren konden. De ene na de andere esthetische beslissing moest worden genomen juist in een opgave die zonder esthetische tussenkomst oplosbaar leek. Decor en decoratie bleken de enige middelen die de architect restten om de opgave tot een goed einde te brengen. Aan de parkzijde werd het decor van de aanpalende parkeergarage doorgezet om eenheid en rust te creëren; een voorzetgevel van stalen roosters. Ook de kantoren gaan daarachter schuil. Als voornaamste gevel- en dakbedekking werd een materiaal gekozen waarvan de duurzaamheid in deze toepassing nauwelijks te garanderen was. Op de begane grond werd een betonnen muurvlak decoratief gegroefd uitgevoerd. Het is allemaal legitiem, maar evenzeer illustratief voor het feit dat ‘echte efficiëntie’ althans in architectonische zin niet bestaat en dat het esthetische een categorie is die een eigen plaats opeist en zich niet laat reduceren tot ‘bruikbaarheid’.
Gezien op opgave is het een opvallend ‘beschaafd’ gebouw geworden. Ondanks zijn ongewone uiterlijk mist het iedere radicaliteit. Het respecteert beleefd hoogtes en rooilijnen, conformeert zich braaf aan buurman de garage en stelt zich zo open en sociaal op als maar enigszins mogelijk is. Het speelt war met het unheimliche van parkeergarage en bunker, zonder ooit vervreemdend te zijn. En, het opmerkelijkste, het geeft door materiaalkeuze en detaillering uitdrukking aan zijn functie. Het is een perfect gebouw geworden voor een nederpopcultuur die zich tevreden terugtrekt in zijn eigen zwarte holletje.
Mijn eigen ervaring: Ik zelf vind 013 een erg mooi gebouw. Zo in de binnenstad opeens zo’n groot zwart ding versierd met cd’s! Ik ben er zelf een aantal keer geweest en mijn ervaringen waren erg goed.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
I.
I.
Hoi Renske,
Goed stuk joh! Ik studeer architectuur- geschiedenis en ga een presentatie geven over, onder andere, 013. Ik was aan zoeken op internet en toen kwam ik op je stuk uit. Is architectuur- geschiedenis nix voor jou?
Groetjes, Ilse
18 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
Leuk artikel. Ik vind het taalgebruik (erg beeldend overigens, hulde) maar niet passen bij een scholier en vraag me af welke leeftijd Renske heeft?
Veel aan deze beschrijving gehad overigens, mijn dank! Rob
14 jaar geleden
Antwoorden