Op het land zijn Weddell-zeehonden tamelijk hulpeloos. Hun vinnen zijn te zacht om hun gewicht te dragen. Door hun lijf te schommelen hobbelen ze voort over het ijs. Maar in zee zijn ze veel sneller dan zeeleeuwen. De Weddell-zeehond kan erg goed duiken. Hij duikt meer dan 600 meter diep! Hij doet gewoon zijn neusgaten dicht en blijft meer dan een uur onder water.
Zadelrobben lijken erg veel op de gewone zeehond, maar komen niet in de Noordzee voor. De mannelijke zadelrob heeft een zwarte vlek op de rug. De wijfjes en de jongen hebben een minder opvallend patroon van zwarte of bruine vlekken. De mannetjes kunnen 1.80 meter lang worden en 180 kilo zwaar.
Deze 5 soorten zeehonden zijn er onder andere. Maar er zijn er nog veel soorten. Sommige leven in de Noordpool of Zuidpool of ergens bij de kust van de Atlantisch Oceaan. En bijna elke zeehond heeft wel iets aparts.
De bronsperiode is bij de zeehonden in augustus. Na een draagtijd van 7 maanden wordt er rond juni tot half juli één jongen geboren. De jongen zeehondjes worden bij laagwater geboren, op drooggevallen zandbanken. De jongen moeten meteen, zodra de vloed opkomt, kunnen zwemmen. Ze hebben daarom geen witte, langharige vacht zoals men die wel ziet bij zeehondensoorten die op de kust of op ijs worden geboren. Maar hebben al een volwassen vacht bij de geboorte. De moeder zeehond kan haar jong herkennen aan de geur. De jongen worden 4 tot 5 weken op drooggevallen zandbanken gezoogd. De zoogtijd duurt één maand. In die tijd groeit een jong van 8 naar 24 kilo. Dat komt voor een belangrijk deel door de enorm voedzame moedermelk, met een vetgehalte van zo'n 45 procent. Rust tijdens het zogen is heel belangrijk. Als de volwassene zeehond namelijk schrikt vlucht ze het water in, als de jong haar niet kan volgen en hierdoor zijn moeder kwijt raakt begint het klaaglijk te huilen. Vandaar de naam ``huilers`` .Direct na de zoogtijd kijkt het moeder nauwelijks meer naar het jong om, want dan is de paartijd aangebroken.
De mannetjes zijn geslachtsrijp op een leeftijd van 6 tot 7 jaar. De vrouwtjes zijn geslachtsrijp op een leeftijd van 3 jaar.
De zeehond kent een zogenaamde 'stille zwangerschapsfase'. De bevruchte eicel nestelt zich pas na een maand of drie in de baarmoeder
Zeehonden beschikken over zeer gevoelige snorharen. Ze kunnen daarmee onder water ( waar zelfs minder zicht is) zelf vissen opsporen. Ze voelen de stroming en de richting waarmee de vissen zwemmen en kunnen op de manier hun voedsel vangen.
De oren van de zeehond zijn afsluitbaar, waardoor het tijdens het duiken geen water binnen komt. Je kunt ze herkennen als kleine gaatjes aan de zijkant van de kop.
Net als de meeste zeezoogdieren, kunnen zeehonden niet ruiken onder water. Op het land hebben ze een geweldig reukvermogen. Tijdens de voortplantingsperiode hebben volwassen mannetjes de gewoonte ( net als honden) om het achterste van de vrouwtjes te besnuffelen, waardoor ze weten of het vrouwtje bereid is om te paren. Geur is ook heel belangrijk voor de herkenning tussen de moeder en jong. Na de geboorte van een kleintje besteedt de moeder veel tijd om de snuit van het jong te besnuffelen. Dit gedrag versterkt de band tussen moeder en jong, en helpt om de eigen pup te herkennen als hij tussen veel andere zeehonden ligt.
De zeehond verhaart in de zomer. Als de zeehond verhaard is het heel belangrijk dat hij kan zonnen. De UY straling zorgt ervoor dat de zeehond vitamine D kan aanmaken voor zijn huid en dat is onmisbaar voor een goede nieuwe vacht. (De zeehond kan niet zo snel het water in als de vettige haren niet benodigde bescherming tegen het water kunnen bieden). De vacht van een zeehond bestaat uit twee soorten haar: lang donkere haren en korte zilvergrijze haren. Door de vettige haren wordt de huid niet nat en samen met de vetlaag geeft dit de benodigde bescherming tegen kou.
Vinpotige hebben grote ogen. Hierdoor kan er meer licht in het oog vallen. De lens moet krachtiger zijn en is daarom bolvormig. Het nadeel is hier van dat de dieren boven water bijziend zijn. Sommige soorten kunnen kleuren zien maar het onderzoek heeft aangetoond dat de meeste soorten zeehonden bepaalden kleuren niet kunnen onderscheiden. Een zeehond ziet boven water beter op korte afstand bij normaal licht.
De leeftijd van de zeehond is af te leiden aan het gebit. De tanden, die een leven lang meegaan, worden elk jaar voorzien van een nieuw laagje gazuur. Als je een doorsnede van een de tand maakt, kan je aan de hand van de jaarringen de leeftijd bepalen (net als bij een boom).
Als de dieren elkaar willen imponeren maken ze onder andere gebruik van geluiden. Dit zijn wat grommende geluiden. Ook moeder en jong gebruiken deze geluiden voor elkaar.
In de waddenzee kun je deze gedragingen regelmatig zien. Als je hierop gaat letten zul je de meest vreemde bewegingen herkennen: grommende geluiden versterkt met een opgeheven voorvin die een krabbende beweging in de lucht maakt, klappen achtervinnen tegen elkaar boven het wateroppervlak en slaan op het water.
Zeewater is achthonderd keer dichter dan lucht. Dat betekent dat de weerstand ook zo’n achthonderd keer groter is dan die van de lucht. Dankzij het gestroomlijnde lichaam, zonder uitstekende oren, schouders, lange staart of geslachtsorganen kunnen zeehonden heel goed door het water bewegen zonder veel energie te gebruiken. De stroomlijn wordt vervolmaakt door een dikke laag vetweefsel, waardoor alle lichaamsdelen die uit zouden kunnen steken worden afgedekt. Zeehonden moeten regelmatig ademhalen om koolmonoxide kwijt te raken en zuurstof binnen te halen. Onder water gaat een zeehond heel zuinig met zijn zuurstof om. Alleen hart, hersenen en de meeste organen worden van zuurstof voorzien. De lichaamstemperatuur daalt snel, en de hartslag vermindert zelfs tot slecht een tiende van het normale ritme. Door deze aanpassingen kan een zeehond gemakkelijk 5 tot 6 minuten onder water blijven, en als het nodig is kunnen ze minstens 30 minuten zonder adem.
Met een topsnelheid van zo'n 35 kilometer per uur mogen mensen zeehonden tot de goede zwemmers rekenen. De voorste vinpoten dienen daarbij als het roer; het lichaam en de achterste vinpoten zorgen voor de voortstuwing. Een zeehond zwemt net zo makkelijk rechtop als ondersteboven. Het lichaam is volledig aangepast aan de snelheid onder water: het is torpedovormig en oorschelpen zijn afwezig. De neusgaten zijn tijdens het zwemmen steeds gesloten: die gaan alleen open als de zeehond boven water adem haalt.
Met alle aanpassingen voor het leven in zee is de zeehond op het land maar een stuntel: ze kunnen niet lopen omdat de achterste vinpoten in het verlengde van het lichaam staan. (Zeeleeuw-achtigen kunnen hun achterste flippers nog wel min of meer gebruiken als achterpoten, die lopen daarom een stuk beter dan zeehonden.) Zeehonden slepen hun lichaam over de grond, met behulp van de voorste flippers. Deze beweging noemen we 'bobberen'.
Zeehonden kunnen op het land en in het water slapen. In het water slapen ze rechtop drijvend (als een grote dobber), horizontaal drijvend of op de bodem. Onder water kunnen ze een dutje van een half uur doen, daarna wordt het tijd om weer even adem te halen.
Zeehonden zijn vooral viseters. Om de vissen in het water te kunnen vangen gebruiken ze vooral hun snorharen. Daarmee kunnen zeehonden de kleinste bewegingen van het water opvangen, bijvoorbeeld de waterverplaatsing van een rondzwemmende vis. Ze kunnen dan opmaken waar de vis s en hem vangen. Ze eten de vissoort die het meest voorkomt. Dat kan per seizoen verschillen. De hoeveelheid vis die in de Noordzee door zeehonden wordt gegeten, wordt geschat op ongeveer tien procent van de visserijvangst.
Sommige gewone zeehonden eten in gebieden die meer dan 20 km van hun ligplaats verwijderd zijn, andere zeehonden eten vis die direct in de omgeving te vinden is. Volwassen zeehonden in gevangenschap eten gemiddeld 3 tot 4 kilo makreel of haring per dag. Dieren die magere platvis eten hebben bijna twee keer zoveel in gewicht nodig per dag als dieren die vette haring of makreel eten.
De gewone zeehonden uit de Waddenzee trekken vooral in de winter de zeegaten uit om te jagen. De platvis is dan het koude water op het wad ontvlucht en houdt zich in wat dieper Noordzeewater op. De meeste zeehonden zijn te vinden rond de 10-meter dieptelijn. Ongeveer jagen zeehonden tot aan de 20-meter dieptelijn.
In de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren en in de Voordelta zijn de levensomstandigheden voor de gewone zeehond beter geworden, maar toch komen ze daar nog nauwelijks voor. Het aantal zeehonden neemt de laatste jaren wel toe. In 1998 waren er 78 zeehonden (was 20 in 1990). In het verleden zaten hier vele zeehonden, maar de Deltawerken, de vervuiling van de Schelde en de Maas en de toegenomen drukte door toeristen verjaagden de zeehonden.
Van het begin van de vorige eeuw moet de deltapopulatie gelegen hebben tussen de 6.000 en 12.000 zeehonden. Deze schatting wordt gebaseerd op afschotgegevens.
In de jaren 60 van de 20e eeuw namen de zeehonden af tot 300. De zeehonden namen zich af. In 1992 leefden nog maar 18 zeehonden in het gehele deltagebied. De sterke achteruitgang kwam door de zware jachtdruk in de eerste helft van deze eeuw (tot 1961) en later de toenemende verontreiniging van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren. Bovendien werden de zeehonden door de toename van recreatie en toerisme, de visserij en de scheepvaart, steeds vaker verstoord. Ook verloren de zeehonden een deel van hun leefgebied door de aanleg van de Deltawerken.
Sinds kort gaat het weer iets beter met de zeehonden in het deltagebied. Op de Roggenplaat, een zandbank vlakbij de stormvloedkering in de Oosterschelde, leven ongeveer 15 gewone zeehonden. In het gehele deltagebied komen volgens tellingen uit 1997 87 gewone zeehonden voor. Bij een telling in 1999 waren het er weer iets meer, 92 zeehonden zijn gezien. Dat er in 1999 meer zeehonden geteld zijn in het deltagebied zou te maken kunnen hebben met de in 1998 opgerichte zeehondenopvang in het Belgische Blankenberge. Na de virusepidemie van 1998 aan de Belgische kust heeft dit opvangcentrum een aantal gerevalideerde zeehonden uitgezet in de Westerschelde.
Voor de zeehonden is voldoende voedsel aanwezig in het deltagebied. In de Ooster- en Westerschelde zit minder vis dan in de Waddenzee. In de aangrenzende Voordelta en de Noordzeekustzone zit echter ongeveer evenveel of zelfs meer vis dan in de Waddenzee, waaruit 2000 ongeveer 3000 gewone zeehonden leven. Maar het water in het deltagebied is nog verontreinigd.
In 1988 sloeg een onbekend virus wreed toe. Door deze virusepidemie is bijna 65 procent van de gewone zeehonden in de Nederlandse Waddenzee overleden. Ruim 400 zeehonden waren in het voorjaar van 1989 in de Nederlandse Waddenzee nog over. In Duitsland en Denemarken was de situatie ook niet goed, zo'n 70-80 procent van de zeehonden is daar overleden. Onderzoek wees uit dat het morbilli-virus dat de ziekte veroorzaakte, sterk verbonden is aan het hondenziektevirus. Weert later ontdekte men dat enkele zadelrobben (die in 1987 in het Skagerak en Deense waddengebied terechtkwamen)als gevolg van de overbevissing in de noordelijke IJszee, dragers waren van het virus. Mensen nemen aan dat deze dieren de ziekte hebben overgebracht.
In de zomer van 1989 zijn vrij veel jonge zeehonden geboren. Het eerste herstel begon snel, in hele najaar van 1989 werden 535 zeehonden geteld. Dit vlotte herstel zette zich in 1990 niet door, er werden in dat jaar 562 gewone zeehonden geteld in de ongeveer 965 zeehonden in de Waddenzee. In het oostelijk waddengebied zijn in juli 1992 meer dan vijftig dode zeehondenpups gevonden, die nog maar enkele dagen oud waren. Normaal worden er slechts enkele dode zeehondjes aangetroffen. Tot op nu is dit verschijnsel niet goed verklaard.
In 1994 telde men 1230 gewone zeehonden op het Nederlandse wad, in 1995 1410 en in 1999 2400. Alle zeehonden herstelt zich daarmee sneller dan iedereen eind 1988 had durven hopen. Mensen vermoeden dat, dat vooral komt doordat de virusepidemie een strenge, natuurlijke selectie betekende. Alleen bijzonder krachtige dieren, met een hoge weerstand tegen de zeehondenziekte, konden het overleven.
Tot 1994 bestond een groot verschil tussen de zeehondenstand in het westelijk en het oostelijk deel van de Waddenzee. In het westen lag het aantal geboorten duidelijk lager dan in het oosten. In 1993 bedroeg het aantal jongen op de totale populatie. In 1994 zijn in het Eierlandsche Gat waar 100 zeehonden leefden negen jongen geboren. Dat was overigens nog maar de helft van wat het kan zijn. Bij een gezonde populatie ligt het aantal geboorten op 25 procent. De oorzaak van het achteroplopende aantal geboorten in het westelijk deel van de Waddenzee ligt in de verontreiniging die vanuit de riviermonden van de Westerschelde en Rijn langs de Noord-Hollandse kust langzaam naar het westelijk deel van de Waddenzee trekt.
In de zomer van 1989 zijn vrij veel jonge zeehonden geboren. Het eerste herstel begon snel, in hele najaar van 1989 werden 535 zeehonden geteld. Dit vlotte herstel zette zich in 1990 niet door, er werden in dat jaar 562 gewone zeehonden geteld in de ongeveer 965 zeehonden in de Waddenzee. In het oostelijk waddengebied zijn in juli 1992 meer dan vijftig dode zeehondenpups gevonden, die nog maar enkele dagen oud waren. Normaal worden er slechts enkele dode zeehondjes aangetroffen. Tot op nu is dit verschijnsel niet goed verklaard.
In 1994 telde men 1230 gewone zeehonden op het Nederlandse wad, in 1995 1410 en in 1999 2400. Alle zeehonden herstelt zich daarmee sneller dan iedereen eind 1988 had durven hopen. Mensen vermoeden dat, dat vooral komt doordat de virusepidemie een strenge, natuurlijke selectie betekende. Alleen bijzonder krachtige dieren, met een hoge weerstand tegen de zeehondenziekte, konden het overleven.
Tot 1994 bestond een groot verschil tussen de zeehondenstand in het westelijk en het oostelijk deel van de Waddenzee. In het westen lag het aantal geboorten duidelijk lager dan in het oosten. In 1993 bedroeg het aantal jongen op de totale populatie. In 1994 zijn in het Eierlandsche Gat waar 100 zeehonden leefden negen jongen geboren. Dat was overigens nog maar de helft van wat het kan zijn. Bij een gezonde populatie ligt het aantal geboorten op 25 procent. De oorzaak van het achteroplopende aantal geboorten in het westelijk deel van de Waddenzee ligt in de verontreiniging die vanuit de riviermonden van de Westerschelde en Rijn langs de Noord-Hollandse kust langzaam naar het westelijk deel van de Waddenzee trekt.
In de Waddenzee is er 16 juni en zeehond gevonden met phocine distemper virus, zeehondenziektevirus. De zeehond werd naar de Zeehondencréche Pieterburen gebracht. Het dier ging gelijk in quarantaine. Hij had het erg benauwd en had duidelijk longproblemen. Vrij snel is het zeehondje doodgegaan.
Dit virus kan door geen enkele manier gestopt worden. Dat betekent dat de kans bestaat dat honderden misschien duizenden zeehonden dood zullen gaan aan dit virus.
Alleen zijn er door wetenschappers die het virus hebben ontdekt er een vaccin tegen gemaakt, ze weten alleen niet hoelang de dieren met dit vaccin beschermd zijn.
Het EHBZ (Eerste Hulp Bij Zeehonden) moet de komende tijd erg hard werken om kunnen weten hoe ze levende Zeehonden moeten behandelen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
D.
D.
vett
18 jaar geleden
Antwoorden