Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

kanker

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 5640 woorden
  • 3 juni 2002
  • 150 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
150 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Kanker Er zijn meer dan 100 verschillende soorten kanker die op verschillende plaatsen in het lichaam kunnen optreden. Elke soort is een andere ziekte. Het gemeenschappelijke eraan is dat al deze ziekten een ongeremde celdeling hebben die niet door het lichaam zelf wordt bijgesteld. Celdeling Ons lichaam is opgebouwd uit miljarden cellen. De cellen vormen de bouwstenen van ons lichaam. Voortdurend worden nieuwe cellen gevormd. Dit is nodig om te kunnen groeien, maar ook om beschadigde en verouderde cellen te kunnen vervangen. De cellen ontstaan door celdeling. Bij celdeling ontstaan uit één cel twee nieuwe cellen, die op hun beurt ook weer delen, enzovoort... Geregelde celdeling Celdeling gebeurt niet zomaar. De deling van cellen wordt goed geregeld en gecontroleerd. De informatie die hiervoor nodig is ligt vast in de genen. Genen zijn eenheden met informatie die wij van onze ouders hebben geërfd. Dit erfelijke materiaal, ook wel aangeduid als DNA, komt voorin bijna elke lichaamscel.
Ontregelde celdeling Tijdens het leven worden onze cellen aan allerlei schadelijke invloeden blootgesteld. Normaal zullen onze "repareer"genen ervoor zorgen dat de schade wordt hersteld. Een cel kan in de loop der tijd echter onherstelbaar beschadigd raken. Op den duur kan dit veranderingen in de genen veroorzaken die de deling, groei en ontwikkeling van zo'n cel regelen. De celdeling raakt dan ontregeld. Er ontstaat een overmatige celdeling die tot een gezwel of tumor leidt. Goed- en kwaadaardig Er zijn goedaardige en kwaadaardige tumoren. Alleen bij kwaadaardige tumoren is er sprake van kanker. Bij goedaardige tumoren krijgt ons lichaam de celdeling weer onder controle en verspreiden de cellen zich niet door het lichaam. Een wrat is een voorbeeld van een goedaardige tumor. Wel kan zo'n tumor tegen omliggende lichaamscellen drukken. Dit kan zo vervelend zijn, dat de tumor verwijderd moet worden. Bij kwaadaardige tumoren zijn de regelmechanismen zó beschadigd, dat ons lichaam de celdeling niet meer onder controle krijgt. Een kwaadaardig gezwel drukt niet alleen de omliggende organen opzij, maar kan ook daarin binnengroeien en/of uitzaaien. Kanker kan ook ontstaan in bepaalde bloedcellen die in het beenmerg worden aangemaakt, of in het lymfestelsel. Een voorbeeld van kanker van bloedcellen is leukemie; een voorbeeld van kanker in het lymfestelsel is de ziekte van Hodgkin. Bij deze ziektes verstoren kankercellen de werking van het bloed en/of de lymfe. Uitzaaiingen Bij een kwaadaardige tumor kunnen cellen loskomen. De tumorcellen worden dan via de lymfe en/of het bloed door het lichaam verspreid. Zo kunnen kankercellen in andere organen terechtkomen en daar uitgroeien tot tumoren. Dit zijn uitzaaiingen: uitbreidingen van de oorspronkelijke kankercellen op één of meer andere plaatsen in het lichaam. Een voorbeeld: als bij een patiënt met dikke darmkanker (later) ook een tumor in de lever wordt vastgesteld, gaat het niet om leverkanker maar om darmkankercellen in de lever. Radiotherapie Radiotherapie kan als enige behandeling worden gegeven of als aanvulling op een operatieve verwijdering van een tumor. Voor de manier van bestralen maakt dit geen wezenlijk verschil. De bestraling kan zowel vóór als na de operatie worden gegeven. In beide gevallen is de behandeling gericht op het bereiken van genezing (een curatieve behandeling). Straling beschadigt de kankercellen. Als de bestraling succesvol is, gaan alle kankercellen uiteindelijk dood. Ook de omringende gezonde cellen kunnen worden beschadigd. Deze herstellen zich na verloop van tijd meestal wel. Voordat de bestraling begint, moet een patiënt die zijn eigen gebit nog heeft, dat laten controleren. Door straling kan het gebit beschadigen. Dit heeft vooral te maken met de negatieve invloed van de straling op de productie en samenstelling van het speeksel. Speeksel heeft een beschermende werking tegen tandbederf. Vaak doet de tandarts van het ziekenhuis de controle. Hij bekijkt of behandeling nodig is. Vaak wordt ook een mondhygiënist ingeschakeld. Tumoren kunnen zowel van buitenaf (uitwendig) als in het lichaam (inwendig) worden bestraald. Ook een combinatie van deze twee behandelingen is mogelijk. De behandelend arts zal met de patiënt bespreken welke methode het meest geschikt is. Uitwendige bestraling Bij uitwendige bestraling richt men de bundel stralen van buitenaf op het tumorweefsel. De totale dosis (= hoeveelheid) straling kan niet in één keer worden gegeven. De behandeling wordt daarom 'uitgesmeerd' over een langere periode waarbij men meestal vier à vijf keer per week een deel van de dosis geeft. De bestralingsartsen kiezen daarbij soms voor een schema waarbij meer keren per dag wordt bestraald. Alle bestralingen tezamen vormen de bestralingskuur. De duur van de bestralingskuur kan variëren van vijf tot zeven weken. Het is noodzakelijk dat de stralenbundel steeds hetzelfde gebied treft. Het is voor de patiënt een moeilijke opgave om elke keer exact dezelfde houding aan te nemen. Daarom krijgt de patiënt een plastic masker. Om dit te maken maakt men eerst een afdruk van het gezicht, die dient als mal voor het uiteindelijke masker. Het masker komt vlak vóór de bestraling over het gezicht of over de hals. Daarna bevestigt men het aan de bestralingstafel. De mond en neus worden vrijgelaten, zodat normaal ademhalen mogelijk is. Op het masker is het bestralingsgebied getekend, zodat de arts elke keer hetzelfde gebied kan bestralen. Voor de patiënt heeft zo'n masker bovendien het voordeel dat de inktstrepen niet direct op de huid hoeven te worden getekend. Het te bestralen gebied is doorgaans niet vierkant of rechthoekig, maar onregelmatig van vorm. Gezond weefsel dat in het bestralingsveld ligt, kan met blokken worden afgeschermd. Deze blokken, van materiaal dat op lood lijkt, kunnen in elke gewenste vorm worden gegoten. Zo kan men heel precies de grenzen van het bestralingsgebied afbakenen en blijft gezond weefsel zoveel mogelijk gespaard. Inwendige bestraling Inwendige bestraling, ook wel brachytherapie genoemd, begint met een zogenoemde implantatie. Hierbij worden, meestal onder algehele narcose, op de plaats van het gezwel dunne, nylon katheters ingebracht. Dit zijn holle buisjes die men later vult met een radioactieve stof. Deze stof zorgt voor de feitelijke bestraling. Soms is een continue bestraling nodig van twee à drie dagen; soms ook gebeurt de behandeling door middel van korte bestralingen van steeds enkele minuten met daartussen enkele uren rust ('gepulseerde' bestraling). Gedurende de inwendige bestraling moet de patiënt in een speciale behandelruimte verblijven. Als het radioactief materiaal is verwijderd, is er geen straling meer in het lichaam.
Bijwerkingen Vrijwel alle patiënten die worden bestraald op het mond-keelgebied en de hals, krijgen te maken met bijwerkingen. Welke bijwerkingen zich voordoen en in welke mate, is vooral afhankelijk van de grootte van het bestralingsgebied en de hoeveelheid straling. Een aantal bijwerkingen is van tijdelijke aard. Er zijn echter bijwerkingen die blijvend last kunnen veroorzaken. Vrijwel alle patiënten krijgen in de loop van de behandeling last van vermoeidheid en verminderde eetlust. Na het beëindigen van de bestralingskuur zal de verminderde eetlust verdwijnen. Vermoeidheid wordt de laatste jaren door steeds meer patiënten gemeld. Sommige mensen hebben ook na afloop van de behandeling last van vermoeidheid. Die vermoeidheid kan lang aanhouden. Een tijdelijke bijwerking van uitwendige bestraling is irritatie van de huid. Na een aantal bestralingen wordt de huid rood, droger en kan ook stuk gaan. Deze klachten zijn het hevigst vlak na het einde van de bestralingskuur. In de loop van enkele weken zullen ze afnemen. Op de bestralingsafdeling vertelt men u hoe u de huid het beste kunt verzorgen. Tijdens de bestraling kunnen de speekselklieren worden getroffen en zal daardoor de speekselproductie afnemen en het speeksel taaier worden. Door de afname van de hoeveelheid speeksel zult u in toenemende mate last krijgen van een droge mond en keel. Eten, slikken en praten worden daardoor moeilijk. Het helpt om tijdens het eten vaak kleine slokjes te drinken. Soms kan het nodig zijn om tijdelijk alleen zacht of vloeibaar voedsel te gebruiken. Na een tijdje zullen de klachten van een droge mond of keel wel verminderen, maar vaak niet helemaal weggaan. Vooral patiënten die ook zijn geopereerd, hebben er last van. Vanwege de veel voorkomende problemen met eten is een persoonlijk advies van een diëtist zinvol. Door bestraling van mond- of keelslijmvliezen ontstaan oppervlakkige wondjes die pijnlijk zijn en het slikken bemoeilijken. Deze klachten treden op na enkele weken bestraling en duren tot zo'n zes weken na de behandeling. De radiotherapeut kan bepaalde middelen voorschrijven waardoor de klachten wat verminderen. Ook kunnen hinderlijke ontstekingen van het slijmvlies ontstaan, die met spoelen of medicijnen kunnen worden bestreden. De veranderingen in de speekselvorming kunnen ook leiden tot versneld tandbederf (bestralingscariës). Dit kan nog eens worden versterkt doordat het eetpatroon tijdens en na de behandeling vaak verandert. De tandarts/mondhygiënist kunnen adviseren hoe u bestralingscariës ook op de langere termijn zoveel mogelijk kunt voorkomen en bestrijden. De smaak wordt minder en de reuk neemt ook wat af. Vaak zullen patiënten bepaalde gerechten en dranken vies vinden. Sommige patiënten krijgen last van slijmvorming waardoor het voedsel kan blijven hangen en zij gaan kokhalzen. Het bestraalde gebied houdt tijdens de behandeling vaak vocht vast. Het vocht hoopt zich onder de huid op, waardoor het gezicht en de hals dikker worden. Vooral patiënten die ook zijn geopereerd, hebben er last van. De vochtophoping noemt men oedeem. Het verdwijnt meestal weer als de behandeling is afgelopen. Aan het eind van de behandeling kunnen de mond en tong pijnlijk en rauw aanvoelen. Tijdens de bestralingskuur wordt de patiënt met regelmaat door een bestralingsarts gecontroleerd. Ook andere zorgverleners zijn vaak bij de controles betrokken, zoals de mondhygiënist en diëtist. Bijwerkingen van een bestralingskuur kunnen veel van de patiënt vergen. Daarom besteedt men hier veel aandacht aan. Een patiënt die is bestraald zal nog geruime tijd last hebben van de uitwerking van de bestraling. Vooral praten en eten zal in deze periode moeilijk zijn. Na verloop van tijd zullen de bijwerkingen verminderen. Normaal spreken is bij een aantal patiënten weer mogelijk. Wat de voeding betreft zijn soms blijvende aanpassingen nodig, bijvoorbeeld de noodzaak om blijvend vloeibare en/of gemalen voeding te gebruiken. Veel patiënten zullen merken dat de algemene conditie langzaam verbetert en zullen leren omgaan met de beperkingen die door de behandeling zijn veroorzaakt. Palliatieve bestraling De arts kan ook een bestralingskuur adviseren met de bedoeling om de klachten te verminderen, ook als genezing niet (meer) mogelijk is (palliatieve bestraling). Zo kan met bestraling pijn worden bestreden. Ook kunnen kortademigheid en problemen met het doorslikken van voedsel met deze behandeling worden verminderd. Een bestralingskuur bedoeld om de klachten te beperken duurt meestal korter, bijvoorbeeld twee tot drie weken. Chemotherapie Onder chemotherapie wordt verstaan een behandeling van een tumor met medicijnen: “cytostatica”. Het woord cytostatisch betekent letterlijk “celremmend”. Hiermee wordt bedoeld dat de groei van de cel wordt afgeremd. Cytostatica kunnen de kwaadaardige cellen echter ook zodanig beschadigen dat de cel afsterft: “celdodend”. Een gezwel kan dan ook kleiner worden. De meeste cytostatica hebben een celdodend effect. Het uiteindelijke resultaat van de behandeling van een gezwel met cytostatica hangt af van een aantal factoren: de cel moet gevoelig zijn voor de chemotherapie, de chemotherapie moet op de juiste wijze worden toegediend in voldoende dosering (te lage dosering is minder werkzaam) en de chemotherapie moet de tumor goed kunnen bereiken (sommige weefsels zijn slecht doorbloed, de concentratie van de chemotherapie blijft daardoor dan te laag). Er zijn meerdere soorten cytostatica met sterk verschillende werkingsmechanismen. Cytostatica worden vaak gecombineerd omdat hun effect op de tumor dan wordt versterkt. Per orgaan is de gevoeligheid voor chemotherapie verschillend; gezwellen van het hoofd-halsgebied reageren heel anders dan bijvoorbeeld gezwellen van de darm of eierstokken. Daarom worden deze tumoren allemaal met verschillende chemotherapiemiddelen, of combinaties daarvan, behandeld. Bij kanker in het hoofd-halsgebied is de kans op verkleining van de tumor door chemotherapie erg groot mits tevoren in het tumorgebied niet is geopereerd of bestraald. Soms verdwijnt de tumor ogenschijnlijk geheel. Toch is genezing niet mogelijk met chemotherapie alleen. Dit komt doordat de tumorcellen in het hoofd-halsgebied snel resistentie ontwikkelen (ongevoelig worden voor de cytosystatica) en dan weer gaan groeien. Om deze reden wordt chemotherapie indien mogelijk altijd gecombineerd met andere behandelingen zoals een operatie of bestraling. In het hoofd-halsgebied bestaan 3 verschillende toepassingen van chemotherapie: A. Neoadjuvante chemotherapie
B. Gelijktijdige of concomitante chemotherapie
C. Palliatieven chemotherapie Neoadjuvante chemotherapie Hieronder wordt verstaan chemotherapie voorafgaand aan een operatie of bestraling. Dit wordt meestal toegepast bij grotere gezwellen waarbij wordt geprobeerd de tumor te verkleinen zodat beter kan worden geopereerd of bestraald. Gelijktijdige of concomitante chemotherapie Hierbij wordt de chemotherapie gelijktijdig gegeven met een andere behandeling, meestal met bestraling. Het doel is om het effect van de bestraling te versterken, bijvoorbeeld door de celdeling te remmen in een celdelingfase waarin de cellen gevoeliger zijn voor de bestraling. Ook zal chemotherapie helpen te voorkomen dat cellen de bestralingsschade gaan herstellen. Daarbij houdt de chemotherapie ook z’n eigen celdodend effect. Concomitante chemotherapie heeft een aantal theoretische voordelen boven neoadjuvante chemotherapie maar heeft ook meer bijwerkingen. Palliatieve chemotherapie Palliatief betekent letterlijk “verzachtend”. Palliatieven chemotherapie kan worden gegeven als de tumor toch terugkomt in het geopereerde of bestraalde gebied of wanneer er uitzaaiingen optreden. Genezing is dan niet meer mogelijk. Het doel van de therapie is het verlichten van klachten en daardoor de kwaliteit van het leven zo goed mogelijk te houden. Palliatieven chemotherapie bij hoofd-halstumoren werkt zelden levensverlengend. De meest gebruikte chemotherapie bij hoofd-halstumoren is een combinatie van cisplatin en een 5-daags continue infuus met fluorouracil elke 4 weken. Deze combinatie wordt wereldwijd beschouwd als de beste standaard behandeling. Meestal wordt deze kuur 3 tot 4 keer gegeven. Het nadeel van dit therapieschema is dat de patiënt voor elke kuur 5 tot 6 dagen moet worden opgenomen. Een alternatief is een wekelijkse behandeling met cisplatin gedurende twee series van 3 weken met 1 week pauze. De patiënt wordt dan 6 keer 2 nachten opgenomen in een periode van 7 weken. Van andere middelen, zoals Taxol, wordt onderzocht welk nut zij eventueel hebben bij de behandeling van patiënten met hoofd-halstumoren. De resultaten van chemotherapie kunnen nog steeds verbeterd worden. In studieverband wordt daarom voortdurend gezocht naar nieuwe en effectievere behandelingen en combinaties van behandelingen. Veel van dit soort studies worden fase 2 of fase 3 studies genoemd. Wat deze begrippen inhouden staat geschreven in de folder “Wetenschappelijk onderzoek bij kankerpatiënten” van het KWF/NKB (Nederlandse Kanker Bestrijding). Zowel voor neoadjuvante als concomitante (gelijktijdige) en palliatieve chemotherapie wordt in het Academisch Ziekenhuis Rotterdam chemotherapie gegeven in onderzoeksverband. Aangezien onderzoeksprotocollen aan verandering onderhevig zijn worden deze hier niet apart vermeld.
Aanvullende informatie Andere medicijnen kunnen de werking van cytostatica beïnvloeden. Het is daarom belangrijk dat de behandelend arts weet welke medicijnen een patiënt gebruikt, ook als het gaat om aspirines of vitaminetabletten. Omgekeerd is het voor andere specialisten (ook voor de tandarts) belangrijk dat zij weten of een patiënt met cytostatica wordt behandeld. Cytostatica kunnen op verschillende manieren worden ingenomen of toegediend: via de mond in de vorm van een tablet of capsule, via een injectie onder de huid of in een spier, of via een injectie in een ader (rechtstreeks in het bloedvat). Ook kan dit door middel van een infuus, in het geval de cytostatica moeten worden verdund of langzaam in de bloedbaan moeten komen. De tijdsduur van deze toediening kan variëren van een half uur tot enkele dagen afhankelijk van het middel. De behandeling met cytostatica wordt meestal met tussenposen gegeven. De patiënt krijgt een kuur en daarna volgt een periode van rust. Het toedienen van de medicijnen kan in de thuissituatie, poliklinisch, of gedurende een korte opname gebeuren, afhankelijk ook weer van het middel. Meestal bekijken de specialisten na 3 kuren of de behandeling “aanslaat”. De duur van de hele behandeling hangt af van het toedieningsschema waarin de cytostatica worden gegeven, de eventuele bijwerkingen of het resultaat van de behandeling. Als de behandeling geen succes heeft zal er worden gestopt en zal de specialist nagaan of een andere behandeling mogelijk is. Bijwerkingen Bij chemotherapie denken veel mensen direct aan bijwerkingen als kaalheid en misselijkheid. Deze verschijnselen treden echter lang niet altijd op. Of, en in welke mate bijverschijnselen voorkomen, is vooral afhankelijk van de soorten en de hoeveelheid cytostatica die een patiënt krijgt. Sommige mensen hebben veel last van bijwerkingen, andere mensen merken er bijna niets van. Voor alle duidelijkheid: of de patiënt wel of geen last krijgt van bijwerkingen hangt af van de soorten en de hoeveelheid cytostatica die hij/zij krijgt, niet van de ziekte. De ernst van de bijwerkingen heeft ook niets te maken met het resultaat van de behandeling. Er zijn middelen die invloed hebben op de algemene gesteldheid. De patiënt kan zich moe en lusteloos voelen, hetgeen kan resulteren in je gedeprimeerd voelen en het allemaal niet meer zien zitten. Men kan extra prikkelbaar zijn, en zich buitengesloten voelen door de omgeving. Het is goed om te weten dat dit soort gevoelens na enige tijd meestal weer vanzelf verdwijnen. Sommige cytostatica tasten het slijmvlies aan. Daardoor kan de patiënt last krijgen van zweertjes in de mond, op de lippen of aan de mondhoeken. Vaak helpt het als de mond vier tot zesmaal per dag gespoeld wordt met kamillethee of gewoon water. Vet regelmatig de lippen in, dan ontstaan er minder snel kloofjes. Zorg verder voor een goed onderhoud van het gebit. Veel patiënten krijgen last van misselijkheid en braken. Vaak helpt het als de patiënt ervoor zorgt dat de maag niet leeg is. Het is dan ook beter zesmaal per dag een beetje eten, dan driemaal per dag een uitgebreide maaltijd te nuttigen. Ook kan de specialist een middel voorschrijven dat de misselijkheid tegengaat (bijvoorbeeld een middel als Zofran), dat gegeven wordt in de vorm van een oplostablet in de mond. Sommige patiënten krijgen last van diarree of verstopping. Verandering van voeding heeft echter nauwelijks invloed op deze bijwerkingen. Verder kunnen cytostatica invloed hebben op de werking van het beenmerg (de aanmaak van witte bloedcellen, rode bloedcellen en bloedplaatjes), op het haar, op de vruchtbaarheid, op de menstruatie, op de seksualiteit en het zenuwstelsel. Longkanker Algemeen In 1992 stierven in Nederland 7356 mannen en 1440 vrouwen aan longkanker Bij mannen komt dit overeen met 35% van de kankersterfte, bij vrouwen met 9% (Borstkanker staat op de eerste plaats met een aandeel van 22%). Bij de mannen staat Nederland hiermee op de 3e plaats in de wereld, alleen in Schotland en Belgie ligt de sterfte nog hoger. Nu blijkt gelukkig dat de sterfte bij mannen sinds 1987 over de top heen is maar dat bij vrouwen de sterfte door longkanker toch nog steeds blijft stijgen. Er bestaan meerdere soorten longkanker, een veel gebruikte indeling hiervan is die van de WHO uit 1981. Hierbij is afgesproken dat onder longkanker alleen tumoren gerekend worden die afkomstig zijn van luchtweg-epitheel. Vier veel voorkomende soorten longkanker zijn het plaveiselcelcarcinoom, het kleincellige longcarcinoom, het adenocarcinoom en het grootcellige carcinoom. Bij mannen en vrouwen komen deze typen niet in gelijke mate voor. In 1989 bleek uit onderzoek dat bij de Nederlandse mannen met longkanker 45% een plaveiselcelcarcinoom had, bij vrouwen lag dat op 22.5%. In de loop van tijd bleek dat deze onderverdeling om onduidelijke redenen veranderd is. Recent liet onderzoek bij Engelse longkankerpatienten zien dat het kleincellig longcarcinoom, dat een slechtere prognose heeft dan de andere soorten, 2 maal zo veel voorkwam bij vrouwen als bij mannen (bij 34% van de vrouwen tegen 18% van de mannen met longkanker). De meerderheid van de longkankerpatienten heeft dit te danken aan roken: van de patienten rookt(e) ongeveer 90%. Een man die gedurende 20 jaar 2 pakjes per dag rookte, heeft 60-70 keer zoveel kans op longkanker als een niet-roker. Amerikaanse vrouwen hebben in totaal ongeveer 1,5 keer meer kans longkanker te krijgen door roken dan mannen. Ook blijkt dat erfelijke factoren een rol kunnen spelen. Vreemd is dat bij Nederlandse vrouwen relatief weinig longkanker voorkomt. Tussen 1985 en 1989 was de sterfte per 100.000 vrouwen in Nederland 7,8 per 100.000, in de VS 19,2 per 100.000 (waarmee daar de sterfte aan borstkanker dus bijna is geevenaard). Opvallend was dat vanaf eind jaren '50 tot eind jaren '80 het percentage rooksters in de VS toch steeds 5-10% lager bleek dan in Nederland. Desondanks is in Nederland het aantal vrouwen met longkanker tussen 1951 en 1992 verdrievoudigd. Behandeling: Voor de behandeling wordt onderscheid gemaakt tussen het kleincellige en niet-kleincellige carcinoom. Voor de stadiering van de longkanker wordt het TNM systeem gebruikt: Tumor, Node, Metastasis = tumor, lymfklier, uitzaaiingen. Bijvoorbeeld: T2 staat hier voor een tumor groter dan 3 cm, N1 betekent dat er uitzaaiingen zijn in de lymfklieren die vlakbij liggen (bv. in de hilus aan de kant van de tumor), M1 betekent dat er uitzaaiingen op afstand zijn. In het kort T2N1M1. Hiernaast zijn nog zgn. stadia in gebruik, bv. T1 of T2 en N0M0 staat voor stadium 1, T1 of T2 en N1M0 is stadium 2 enz. Bij de kleincellige longcarcinomen wordt voor de keuze van de behandeling ook wel onderscheid gemaakt tussen 'limited stage disease en 'extensive stage disease', afhankelijk van de mate van uitbreiding van de tumor. Bij 1 op de 3 patienten heeft de niet-kleincellige tumor zich nog niet verspreid en kan deze door de chirurg worden verwijderd. Hierbij wordt de gehele long weggenomen. Bij andere stadia kan chemotherapie en/of radiotherapie voor of juist na een operatie worden gegeven. De keus wordt gemaakt aan de hand van de stadiering. De stadiering blijkt van groot belang te zijn. Het kleincellige carcinoom is gevoeliger voor chemotherapie dan de andere vormen. Chirurgische behandeling komt weinig voor. Ook bij het kleincellige longcarcinoom kan radiotherapie worden gegeven. Prognose: Patienten met een niet-kleincellig carcinoom in stadium 1 hebben een 5-jaars overleving van 30-60% indien de tumor goed te verwijderen is. Bij de 70% van de patienten waarbij dit niet mogelijk is, wordt de prognose slechter. Bij het kleincellige carcinoom is de prognose nog slechter: ondanks een goede initiele reactie op behandeling blijkt uiteindelijk dat 5 jaar later rond 90% van de patienten al overleden zijn, meestal al snel na het stellen van de diagnose: onbehandeld overleeft de patient gemiddeld 6-17 weken, na behandeling met chemotherapie wordt dit 40-70 weken. In de jaren '60 was de 5 jaarsoverleving van alle longkankerpatienten ca. 8%, tegenwoordig ligt die rond 14%. Ondanks de vooruitgang blijft het dus een ziekte met meestal een slechte prognose. Preventie: NIET ROKEN! Omdat stoppen met roken moeilijk is, is het van groot belang dat je er niet aan begint. Ook tijdens de behandeling is het van belang om niet te roken. Tot nu toe is er geen effectieve screeningsmethode gevonden voor bevolkingsonderzoek. Ook sputumonderzoek bij zware rokers bleek geen gunstig effect op de sterfte door longkanker te hebben. Misschien dat regelmatige controle dmv foto's bij een aantal risicogroepen wel zinvol is. Dit is nog in onderzoek.
Wat is de alvleesklier? De alvleesklier is een orgaan dat achter de maag ligt, naast de twaalfvingerige darm, het eerste deel van de dunne darm. De alvleesklier heeft twee basisfuncties in het lichaam: 1. Het produceert enzymen, die helpen voedsel af te breken en te verteren. 2. Daarnaast produceert de alvleesklier hormonen, inclusief insuline, welke de voedselhuishouding in het lichaam reguleren. De alvleesklier is verdeeld in twee delen: het "hoofd" van de alvleesklier is rechts en de "staart" en die zit links. Wat is alvleesklierkanker? Alvleesklierkanker is een groei van abnormale cellen in de alvleesklier. In tegenstelling tot andere kankersoorten, zoals dikke darm- of borstkanker, is alvleesklierkanker in een vroegtijdig stadium moeilijk te ontdekken. Hoe vaak komt alvleesklierkanker voor? Alvleesklierkanker is de vierde meest voorkomende kankersoort bij mannen en de vijfde meest voorkomende kankersoort bij vrouwen. 80% van de gevallen van alvleesklierkanker komt voor bij mensen boven de 50 jaar. Ongeveer 29.000 Amerikanen krijgen jaarlijks de diagnose alvleesklierkanker. De risicofactoren zijn onder meer de volgende: Bij blootstelling aan kankerveroorzakende stoffen genaamd carcinogenen (zoals in sigaretten). Alvleesklierkanker komt 3 tot 4 keer vaker voor bij mensen die roken. Bij een eetpatroon dat veel vet en proteïnen bevat en weinig vezels
Bij blootstelling aan chemicaliën, zoals produkten op basis van petroleum
Genetische condities, zoals erfelijke pancreatitis, Gardner's syndroom (gekenmerkt door groei binnen en buiten de dikke darm); neurofibromatose en multiple endocrine neoplasia (dat is een toestand die de groei van goedaardige tumorcellen bevordert). Dikke darmkanker Dikke darmkanker is een veelvoorkomende soort kanker in Nederland. Jaarlijks krijgen zo'n 3989 mannen en 4004 vrouwen deze diagnose te horen. Deze vorm van kanker neemt voor vrouwen de tweede plaats en voor mannen de derde plaats in als het gaat om het aantal nieuwe gevallen van kanker per jaar. In 1996 overleden 2042 mannen en 2134 vrouwen aan dikke darmkanker. In de periode 1950 - 1995. Sinds 1990 is de sterfte aan dikke darmkanker ongeveer gelijk gebleven bij zowel mannen als vrouwen. Ook het aantal nieuwe gevallen dat zich jaarlijks voordoet is ongeveer gelijk gebleven. Ontstaan van dikke darmkanker: De binnenste laag van de darmen, het slijmvlies, kan niet alleen door bepaalde voeding kwetsbaar worden voor kanker. Zo hebben mensen die last hebben van chronische ontstekingen van dit slijmvlies, als gevolg van de ziekte van Crohn of van colitis ulcerosa meer kans op dikke darmkanker. Als gevolg van een gevoelig slijmvlies kunnen er ook poliepen ontstaan. In deze poliepen kan zich naar verloop van tijd kanker ontwikkelen. Bijtijds verwijderen van poliepen voorkomt deze ontwikkeling. Erfelijkheid speelt in 5% van alle gevallen van dikke darmkanker een rol. Enerzijds gaat het dan om een vorm van dikke darmkanker die op relatief jonge leeftijd voorkomt, rondom het veertigste jaar, en meer op een bepaalde plaats wordt aangetroffen, namelijk het eerste deel van de dikke darm dan. Anderzijds betreft het de darmaandoening polyposis coli, waarbij iemand als puber honderden poliepen in de dikke darm heeft. Vroeg of laat ontstaat hier altijd kanker in. Met een DNA-test kan nu 100% zekerheid worden gekregen of iemand in een familie met deze aandoening de aanleg hiervoor wel niet heeft geërfd. Zo ja, dan zal preventieve verwijdering van de dikke darm het advies van de artsen zijn. Meest voorkomende klachten van dikke darmkanker

Bij een tumor in het laatste deel van de dikke darm problemen met de ontlasting zoals: verstopping, afwisselend verstopping en diarree, rood bloed en/of slijm bij de ontlasting, loze aandrang. Bij een tumor in het begin van de dikke darm zijn de klachten veel vager: een gevoelige plek in de buik, vage buikpijn, een niet te verklaren vermoeidheid en duizeligheid als gevolg van bloedarmoede. Die wordt op z'n beurt weer veroorzaakt
door chronisch bloedverlies vanuit de tumor in de dikke darm. Als dergelijke klachten langer dan vier weken aanhouden: ga dan naar de dokter. Het kan, maar hoeft niet perse kanker te zijn. Onderzoek bij klachten van de dikke darm die mogelijk het gevolg zijn van kanker: lichamelijk onderzoek , uitwendig van de buik, inwendig via de anus; onderzoek van ontlasting en bloed; röntgenonderzoek, bijvoorbeeld foto's met contrastvloeistof (pap); Endoscopie of inwendig kijkonderzoek; Weefselonderzoek, in medische termen biopsie. Alleen dit laatste onderzoek geeft definitief uitsluitsel of er sprake is van kanker of niet. Wanneer dit wel het geval is, zal aanvullend onderzoek nodig zijn om een totaalbeeld van de ziekte te krijgen: CT-scan of
echografie van de buik. Behandeling van dikke darmkanker: Welke behandeling de patiënt krijgt voorgesteld hangt af van de plaats van de tumor in de dikke darm, de plaatselijke uitgebreidheid en of er
uitzaaiingen zijn. Het merendeel van de mensen met deze vorm van kanker zal geopereerd worden. Hoe `groot' die operatie is, hangt van het totaalbeeld
van de ziekte af. Ongeveer een kwart van alle patiënten zal hun anus niet kunnen behouden. Zij krijgen een kunstmatige uitgang (stoma). Bestraling (radiotherapie) wordt alleen toegepast bij een tumor in de endeldarm, het laatste stuk van de dikke darm. Dit kan een aanvullende
behandeling zijn op de operatie. Maar ook uit het oogpunt van klachtenverlichting, bijvoorbeeld verstopping, wordt bestraling toegepast. Chemotherapie wordt bij dikke darmkanker tegenwoordig vaker toegepast dan voorheen. Onderzoek heeft aangetoond dat deze behandeling als
aanvulling zinvol is voor patiënten met uitzaaiingen in de lymfeklieren vlakbij de tumor. Borstkanker Per jaar bijna 10.000 nieuwe gevallen. Jaarlijks krijgen bijna 10.000 vrouwen de diagnose borstkanker te horen. Daarmee is borstkanker in Nederland de meest voorkomende soort kanker bij vrouwen. Borstkanker kan op alle leeftijden voorkomen, maar de meeste vrouwen zijn ouder dan 45 jaar. Ook mannen kunnen borstkanker krijgen, hoewel dat in verhouding veel minder vaak voorkomt: circa 50 gevallen per jaar. In 1996 overleden bijna 3552 vrouwen aan deze ziekte. Ook bij de sterfte aan kanker onder vrouwen neemt borstkanker de eerste plaats in. Ontstaan van borstkanker: Het onderzoek naar het ontstaan van borstkanker concentreert zich vooral op de rol van vrouwelijke hormonen en dan met name oestrogenen. Op dit moment is bekend dat een verstoring in de hormonale balans het risico op borstkanker kan vergroten. Daarbij gaat het om: een vroege menstruatie, een late menopauze, geen of weinig kinderen of op late leeftijd een eerste kind. Het borstklierweefsel staat hierdoor langere tijd bloot aan de invloed van oestrogenen. Maar ook `het langdurig slikken van oestrogenen' voor overgangsklachten geeft een wat hoger risico op borst- (en baarmoeder-)kanker. Bij het gebruik van `de pil' is het risico alleen verhoogd tijdens het gebruik en in de periode kort na het stoppen. Het risico neemt niet toe naarmate de pil langer wordt geslikt. Mede hierom is het nog niet duidelijk of het om een oorzakelijk verband gaat. Vrouwen die 3 of meer glazen alcoholische drank per dag drinken hebben een verhoogd risico op borstkanker.
Erfelijkheid: Borstkanker wordt in 5 tot 10 procent van de gevallen door een erfelijke aanleg veroorzaakt. De `erfelijke' borstkanker onderscheidt zich van gewone borstkanker doordat de ziekte op jongere leeftijd voorkomt en vaker in beide borsten. Bovendien hebben vrouwen met een erfelijke borstkanker meer kans op eierstokkanker. Wanneer borstkanker met deze kenmerken in een familie bij meerdere vrouwen voorkomt, bijvoorbeeld bij twee zussen of bij oma-moeder-dochter dan is het zinvol met een arts te bespreken of erfelijkheidsonderzoek meer duidelijkheid kan verschaffen. Dit moet dan gebeuren bij een Klinisch Genetisch Centrum of via een Polikliniek Erfelijke Tumoren. Onderzoek bij verdenking op borstkanker Röntgenonderzoek geeft meer informatie over de mogelijke aard van een borstafwijking. Borstfoto's oftewel mammografie kunnen worden aangevuld met een echografie. Een derde basis-onderzoek is vaak een punctie: het opzuigen van afwijkende cellen. De uitkomsten van deze drie onderzoeken geven al behoorlijke zekerheid over de aard van de afwijking. Blijven er nog teveel twijfels dan zal een biopsie, het wegnemen van een stukje afwijkend weefsel, nodig zijn. Aanvullend onderzoek AIs de diagnose borstkanker gesteld dan is ter voorbereiding van een operatie een longfoto gebruikelijk. Ook kan de specialist een CT-scan nodig achten om een beeld te krijgen van mogelijke uitzaaiingen, in bijvoorbeeld de botten. Behandeling Een borstamputatie of een borstsparende behandeling. Voor die keuze worden tegenwoordig veel vrouwen gesteld. Circa 60% kiest voor een borstsparende behandeling. Dat betekent een beperkte operatie die altijd wordt aangevuld met een uitgebreide bestralingskuur. Bij beide behandelingen hoort ook het operatief verwijderen van de klieren in de oksel aan de `zieke' kant. Afhankelijk van het stadium van de ziekte, dat wil zeggen de uitgebreidheid van het proces en de leeftijd van de vrouw kan een aanvullende behandeling met medicijnen raadzaam zijn. Dit kunnen hormonen of cytostatica (celdelingremmende medicijnen) zijn. Deze behandelingen worden ook ingezet als er sprake blijkt te zijn van uitzaaiingen. Eierstokkanker Onder gynaecologische kanker vallen kanker aan de baarmoederhals, het baarmoederlichaam, en aan de eierstokken. Deze laatste soort is de meest voorkomende gynaecologische kanker. Jaarlijks krijgen circa 1400 vrouwen deze diagnose te horen. Eierstokkanker wordt ook wel aangeduid met de term `silent killer', aangezien deze soort kanker heel lang kan doorgroeien zonder dat een vrouw er iets van merkt.
Oorzaken Gynaecologische kanker en hormonen: er liggen verbanden. Zo weten we dat eierstokkanker vaker voorkomt bij vrouwen die geen of weinig kinderen hebben gekregen. Dit geldt overigens ook voor baarmoederkanker. Er zijn echter ook aanwijzingen dat beide soorten kanker juist minder voorkomt onder vrouwen die de pil hebben gebruikt. Bij eierstokkanker speelt ook erfelijkheid een rol, zij het bescheiden. In vijf procent van de gevallen heeft de ziekte te maken met een erfelijke aanleg. Meestal wordt eierstokkanker dan op jongere leeftijd dan gebruikelijk vastgesteld, namelijk onder de 50 jaar. Erfelijke eierstokkanker gaat nogal eens gepaard met een andere soort kanker. Het meest bekend is de combinatie met borstkanker. Eierstokkanker kan ook in combinatie met erfelijke dikke darmkanker optreden. Wanneer er een vermoeden op erfelijkheid is, bijvoorbeeld als er in de lijn moeder-dochter, of bij twee zussen eierstokkanker op jonge leeftijd is vastgesteld kan men terecht voor advies en eventueel erfelijkheidsonderzoek bij een Klinisch Genetisch Centrum of een Polikliniek Erfelijke Tumoren. Onderzoek Een huisarts zal een vrouw met bovenstaande klachten eerst lichamelijk onderzoek, ook inwendig. Daarbij worden de ligging en grootte van de baarmoeder en eierstokken gecontroleerd. Als er `vage'klachten zijn zal er naast dit vaginale onderzoek ook een rectaal onderzoek plaatsvinden. Hierbij onderzoekt de arts de onderbuik via het rectum (de endeldarm). Wanneer er verdenking op iets ernstigs is, zal een verwijzing naar een gynaecoloog plaatsvinden. Die zal het inwendig onderzoek vaak herhalen. Echografie en speciaal bloedonderzoek worden daarna gedaan. In geval de gynaecoloog vermoedt dat er kanker in het spel is, zal een laparoscopie nodig zijn. Bij deze kijkoperatie wordt de gehele onderbuik onder de loep genomen. Tevens kunnen buikvocht en stukjes afwijkend weefsel worden weggenomen. Wanneer uit het weefselonderzoek komt vast te staan dat het om eierstokkanker gaat, zal nader onderzoek nodig zijn om de uitgebreidheid van de ziekte vast te stellen, bijvoorbeeld een scan. Behandeling Is er eenmaal eierstokkanker vastgesteld, dan zal er een operatie volgen. Deze operatie omvat meestal een verwijdering van de baarmoeder, de eierstokken en het grote buiknet. De baarmoeder en één eierstok kunnen mogelijk behouden blijven als er een gunstig type kanker in een vroeg stadium is vastgesteld én de vrouw (nog) graag kinderen wil. Ook als de ziekte zich in de hele buikholte heeft verspreid, wordt er zoveel mogelijk tumorweefsel verwijderd. Dit om het succes van de chemotherapie die volgt te vergroten. Overigens, krijgen veel vrouwen na de operatie een chemokuur, soms aangevuld met bestraling. De laatste jaren is er veel publiciteit geweest rond het middel Taxol en de mate waarin dit vergoed wordt. De Nederlandse Kankerbestrijding heeft hierover een apart informatieblad samengesteld. Deze informatie is ook te vinden onder de rubriek `Chemotherapie'.

REACTIES

K.

K.

HOI HOI
IK HEB HEEL VEEL AAN JE WERKSTUK GEHAD WANT IK MOET HET MORGEN AF HEBBEN EN IK KON HET NOG NET VANDAAG UITPRINTEN
DUS THANKS
XXX KARLIJN

21 jaar geleden

P.

P.

Hey mike

Ik heb veel aan je Werkstuk gehad..
Bedankt !

Groetjes Petra

21 jaar geleden

L.

L.

het is een waardeloos en tactloos werkstuk

21 jaar geleden

J.

J.

heyz,
Supr bedankt voor je werkstuk!
Ik heb er supr veel aan gehad
En ja, ik hoop dat ik nu een voldoende krijg, we mochten wel iets van internet halen, maar nu nog in mijn eigen woorden
Doeg

21 jaar geleden

M.

M.

Hoi Mike,

Bedankt voor de informatie over dit onderwerp. Ik heb er erg veel aan gehad voor mijn spreekbeurt Nederlands.

Groetjes Marjolein

20 jaar geleden

S.

S.

hajj,
ik ben niet zo blij met die werkstuk op internet! omdat mijn eigen werkstuk op zo'n 3 woorden verschil precies hetzelfde is.

19 jaar geleden

A.

A.

jammer dat je van die duren woorden gebruikt maar ja niks aan te doen en karlijn jij hebt hem verstuurd precies op mijn geoortedatum

10 jaar geleden

S.

S.

Ik moest meer te weten komen over kanker en ik ben amper iets te weten gekomen!!

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.