Holtedieren: bloemdieren en ribkwallen

Beoordeling 5.1
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 3565 woorden
  • 21 september 2003
  • 231 keer beoordeeld
Cijfer 5.1
231 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Holtedieren

Iedereen heeft uiteraard wel al eens gezwommen en gewandeld in het ondiepe zeewater vlak voor het strand, maar als je dat doet/deed dan ben/was je nooit helemaal alleen. Hiermee worden niet de andere mensen bedoeld die ook op die mooie dag aan het genieten waren van het verkoelende water, maar bedoeld is dat er ook talloze marinedieren in het (on)diepe zeewater leven. Eén stam van de vele andere dieren die je er kan tegenkomen, zijn de holtedieren (Coelenterata). Denk maar aan de kwallen die je op het strand ziet liggen, maar ook de anemonen behoren tot deze stam.
De stam holtedieren bestaat uit een groot aantal soorten ongewervelde dieren die vooral in zee voorkomen, slechts enkele soorten leven in het zoete water.
Gebruikte bronnen:

Wetenschappelijke boeken:

De ongewervelde dieren, W. Deconick

Biologen onderscheiden 4 klassen bij de holtedieren:
1. Kwalpoliepen of Hydrozoa: met voorbeelden zoals de zoetwaterpoliep (Hydra) en in zeewater levende, kolonievormende soorten, de brandkoralen en de staatkwallen, zoals het Portugese oorlogsschip.
2. Echte kwallen of Scypohzoa: de grote prikkelende kwallen die iedere strandbezoeker wel kent.
3. Bloemdieren of Anthozoa: de prachtige zeeanemonen en koralen die je in bijna alle aquaria kan vinden.
4. Ribkwallen of Ctenophora: een zeer verschillende klasse met leden zoals het zeedruifje of het meloenkwalletje.

De eerste 3 klassen onderscheiden zich van de ribkwallen omdat zij netelcellen hebben en geen kleefcellen zoals de ribkwallen. Deze klassen noemt men dan ook de neteldieren (Cnidaria). Kenmerkend aan deze onderstam is dus de aanwezigheid van netelcellen, dit zijn cellen die een harpoentje hebben en hiermee dierlijk voedsel vangen. De harpoentjes bevatten gif om de prooidiertjes te verlammen of te doden.
Bij sommige soorten langs het strand is het gif zo werkzaam dat wij mensen er huiduitslag en jeuk door krijgen. Een afspraak maken bij de dokter is meestal een must! In tropisch water, bijvoorbeeld bij Australië, komen kwallen voor die zelfs dodelijk voor mensen zijn. Het mag dus echt wel duidelijk zijn dat holtedieren roofzuchtige wezentjes zijn, je bent gewaarschuwd!

1: Bloemdieren (Anthozoa)

Iedereen kent uiteraard de mooie, meestal felgekleurde, zeeanemonen die tegenwoordig te bezichtigen zijn in alle openbare aquaria, maar veel beschouwen hen als echte bloemen in de zee. Dit is echter niet correct, want zeeanemonen zijn wel degelijk dieren en dus geen bloemen. Vanwege hun prachtige kleuren en sierlijke vormen, noemt men ze uiteraard bloemdieren of bloempoliepen.
Vervolgens gaan we eens enkele kenmerken en onderdelen van deze mysterieuze marinedieren onderzoeken.

Indeling
De klasse van de bloemdieren of bloempoliepen (Anthozoa) is de omvangrijkste klasse van de holtedieren. Deze klasse deelt men bijgevolg in in 2 onderklassen: de zesstraligen (Hexaraditia) en de achtstraligen (Octoradiata); de indeling berust op de hoeveelheid van de aanwezige tussenschoten. (Achtstraligen hebben dus 8 tussenschoten en zesstraligen een veelvoud van 6.) De zesstraligen deelt men verder nog eens in in 5 orden: de zeeanemonen (Actiniaria), de doornkoralen (Anthipatharia), de cylinderrozen (Ceriantharia), de korstanemonen (Zoantharia) en de rif- en steenkoralen (Madreporaria). De orden van de achtstraligen zijn deze 6: de zeeveren (Pennatulacea), de hoornkoralen (Gorgonacea), de leerkoralen (Alcyonacea), de Coenothecalia, de Stolonifera en de Telestacea.
Het diertje dat ik gekozen heb als voorbeeld is de zeeanjelier en behoort tot deze indeling:
Klasse Anthozoa
Onderklasse Hexaraditia
Orde Actinaria
Familie Metridiidae
Geslacht Metridium
Soort senile
De wetenschappelijke naam van de zeeanjelier is bijgevolg Metridium senile L., gegeven in 1761 door Linnaeus.

Lichaamsbouw
Alle bloemdieren hebben een poliepvorm, d.w.z. dat het lichaam een vorm heeft van een cilinder waarvan het ene uiteinde is vastgehecht en het andere de mond draagt omgeven door tentakels. Deze cilinderachtige vorm is uiteraard veelzijdig symmetrisch.

Uitwendig
Bij de zeeanjelier zijn de voetschijf, zuil, mondschijf en tentakels zeer duidelijk te onderscheiden. De voetschijf, die zich helemaal onderaan bevindt, dient om zich vast te zuigen aan een harde ondergrond. Deze gaat naadloos over in de zuil. Bij de zeeanjelier is deze opvallend lang en slank: een zeeanjelier kan wel 3 keer zo lang als breed zijn. Vervolgens heb je de geplooide golvende mondschijf, die breder is dan de zuil, waar de vele korte, dunne tentakels op staan. Met name deze holle tentakels bevatten vele netelcellen die dienen voor de verdediging en als aanvalswapen.
In het centrum van de mondschijf kun je een opening waarnemen die men de mond noemt. In feite doet deze mond ook dienst als anus.

Inwendig
De gastrale holte, dit is de holte zo groot als het dier zelf dat een soort primitieve maag is, wordt verdeeld door 6 tussenschoten (septen) in kamers, die doorlopen tot in de tentakels. Deze septen zijn eigenlijk plooiingen in de gastrale laag en hun randen bevatten spijsverteringsklieren die de prooidieren verteren. Ze zijn steeds paarsgewijze gegroepeerd en de zes paren die het eerst ontstaan zijn, noemt men de hoofdsepten. De kamers van de gastrale holte dienen echter niet voor de spijsvertering, maar wel voor de ademhaling, voedseltransport en voor de broedzorg bij bepaalde andere soorten.
Bovenaan in de lichaamsholte bevindt zich de mondbuis die tot zeer diep in de maagholte beneden reikt en de gastrale holte afsluit. Op deze buis staan trilhaarbanden die de vloeistofcirculatie in de gastrale kamers in stand houdt door een waterstroom.
Zeeanjelieren zijn weefseldieren, want ze zijn opgebouwd uit 2 belangrijke lagen, namelijk een buitenste laag die de ectodermlaag genoemd wordt en de binnenste laag wordt de endodermlaag genoemd. Op de buitenste laag komen voornamelijk zenuw-, spier- en de karakteristieke netelcellen voor. De binnenste laag vormt vooral klier- en voedingscellen. Tussen deze 2 lagen zit er een tussenlaag, namelijk de steunlaag (mesogloea).

Voorkomen
Zeeanjelieren komen uitsluitend voor in de zee, hetzij als solitaire poliep, hetzij verenigd in kolonies. Hun voorkeur gaat uit naar rotsachtige gebieden (vb.: schelpen, stenen, wrakken…) tegen de kust tot op 100 meter diepte waar de stroming sterk is zodat er voldoende aanvoer van voedsel is. Kleinere dieren kan je ook vinden tussen de wieren of verborgen tegen de golfslag onder stenen in de getijdezone.
De verspreiding van de zeeanjelier gaat vanaf de Atlantische oceaan tot de Noordzee en zelfs tot het westen van de Oostzee.

Ademhalingstelsel
Het ademhalingsstelsel is niet zo bijzonder of kenmerkend bij holtedieren, dus ook niet bij de zeeanjelier. Doorheen de celmembraan gebeurt de ademhaling, evenals de andere gasuitwisselingen.

Voeding
Zoals reeds gezegd bevatten de tentakels van zeeanjelieren vele netelcellen. Hiermee vangen ze uitsluitend dierlijke kost zoals plankton en kleine visjes of krabbetjes. Ook dode stoffen worden door zeeanjelieren als voedsel gebruikt, want de zeeanjelieren kunnen echter organisch, verteerbaar voedsel heel goed van anorganische deeltjes onderscheiden.
Wat opmerkelijk is, is dat de spinkrab dwars door een zeeanemoon kan gaan zonder dat hem iets overkomt. De tentakels schijnen een bescherming voor de krab te zijn.
Zelf worden zeeanjelieren door meerde vissoorten gegeten; de geduchte vijanden van de zeeanjelieren zijn de zeenaaktslakken en de kleine en grote vlokslak zijn. Zij leven uitsluitend van zeeanemonen.

Prooivangst
De netelcellen bezitten een netelkapsel, dit is een grote vacuole waarvan de wand verlengd is tot een holle opgewonden spiraalvormige draad die gevuld is met gif. Op de buitenkant vindt men het netelhaar dat prikkels waarneemt. Bij prikkeling wordt de druk in het kapsel zeer groot. De opgewonden draad despiraliseert en wordt naar buiten geschoten als een harpoentje, waarbij het gif uit het netelkapsel komt. De netelcel ontploft vervolgens (ze is dus maar éénmalig bruikbaar) en ondertussen zit het gif al in het prooidier en is deze verlamd. Het arme diertje wordt via de mondholte en slokdarm naar de verteringsholte (maagholte) gebracht, waar de bruikbare stoffen dankzij de sterke spijsverteringscellen snel opgenomen worden. De onverteerbare stoffen worden enige tijd later via de mond weer uitgestoten.

Voortplanting
Bij een zeeanjelier kan er zowel een geslachtelijke als ongeslachtelijke voortplanting voorkomen:

A: Geslachtelijke voortplanting
Zeeanjelieren zijn altijd éénslachtig, m.a.w. ze zijn van gescheiden geslacht. Hun geslachtsorganen bevinden zich op de tussenschoten of septen zodat de ei- of zaadcellen via de mondbuis een weg naar buiten moeten vinden. (De mannelijke zaadcellen kunnen ook via de poriën aan de uiteinden van de tentakels en in de lichaamswand uitgestoten worden.)
De bevruchting vindt bijgevolg plaats in het water wanneer een ei- en zaadcel er versmelten. De gevormde vrijzwemmende ‘larve’, die één tot twee weken planktonisch leeft, kan zich nadien vasthechten aan een substraat en uitgroeien tot een volwassen zeeanjelier.

B:Ongeslachtelijke voortplanting
Een zeeanjelier kan zich ook ongeslachtelijk voortplanten door kleine uitstulpingen onder aan de voetschijf los te laten. Deze kleine stukjes kunnen elk uitgroeien tot nieuwe volwassen bloemdieren. De gevormde zeeanjelieren lijken op een kopie van de ‘moederbloem’ en hebben dus bijna identieke dezelfde afmetingen en kleuren. Dit proces noemt men regeneratie.
Een andere mogelijkheid bij het ongeslachtelijk voortplanten is door knopvorming; halverwege de zuil ontstaan knoppen die in lengte groeien en tentakels krijgen doordat ze gevoed worden langs de gastrale holte van de ‘moederbloem’. Wanneer de knop groot genoeg is, zakt ze van de zuil naar beneden af om vervolgens zelfstandig te gaan leven. Soms is het wel nog mogelijk dat de 2 gastrale holten in verbinding met elkaar blijven door buisvormige kanalen. Op deze manier worden er grote kolonies van zeeanjelieren gevormd.

Zenuwstelsel
Het zenuwstelsel van de zeeanjelier is redelijk goed ontwikkeld, wat wil zeggen dat ze elke prikkeling, zelfs de allerkleinste, kan waarnemen. Het zenuwstelsel bestaat uit een netwerk van verscheidene zintuigcellen, die over het hele lichaam verspreid zijn en alle prikkelingen doorgeven aan de spieren. Hierdoor zijn er kleine bewegingen mogelijk zoals het samentrekken bij een aanraking.

Beweging
Zeeanjelieren lijken niet erg beweeglijk, maar toch zijn ze in staat zich te verplaatsen. (Meer dan enkele centimeters per uur kunnen ze echter niet aan.) Ze verplaatsen zich kruipend op hun voetschijf door middel van golvende bewegingen van deze voetschijf, het doet een beetje denken aan een slak.
De spieren van de lichaamswand bestaan uit kringspieren (op gastrodermis), waarmee ze hun mondbuis kunnen afsluiten om zich te beschermen tegen schadelijke stoffen of aanvallers, en lengtespieren (op epidermis). De lengtespieren of langsspieren dienen om zich te kunnen opblazen en weer dun maken.
Een ander vorm van beweging is het samentrekken van zeeanemonen wanneer men ze aanraakt. Dit gebeurt bij elke zeeanemoon verschillend en de zeeanjelier is hier nogal traag in; ze trekt haar tentakels dus langzaam in.

Kleur
Zeeanjelieren zijn meestal éénkleurig getint in mooie zachte kleuren zoals bruin, beige, oranje, lichtroze of zelfs melkwit. Maar ook dieren met een chocoladebruine zuil en witte tentakels komen vaak voor. Op de tentakels kunnen zich wat lichtere gedeelten aftekenen, waardoor zich ringpatronen aftekenen.
Nuttig om te weten is dat de kleuren van de zeeanjelier ‘s nachts nog beter tot hun rechten komen, omdat de zeeanjelier haar tentakels dan verder uitstrekt.

Koralen en riffen
Dankzij de ongeslachtelijke voortplanting van zeeanemonen kan je hele kolonies van zeeanjelieren tegenkomen. Zulke kolonies van zeeanemonen vormen koralen. Op hun beurt vormen kolonies van koralen riffen.
Er bestaan 3 soorten riffen bij de zeeanjelier:
1: het strandrif is tegen het land gelegen;
2: het barrièrerif wordt door een strook water gescheiden van het land;
3: het atoll is een ringvormig rif met binnenin water.

2: Ribkwallen (Ctenophora)

Heb je in het voorjaar na een hevige storm al eens allemaal kleine bolletjes ‘gelatine’ op het strand gevonden? Vervuiling is dit echter absoluut niet. Bij nader onderzoek zal je merken dat het wel degelijk diertjes, met name zeedruifjes zijn. Deze spoelen soms met honderden tot duizenden tegelijk aan.
Zeedruifjes zijn ribkwallen en kunnen zo'n 3 cm groot worden (zoals een druifjes dus). Op het eerste gezicht zou je kunnen denken dat ze familie zijn van de kwallen die je geregeld op het strand aantreft, maar dat is niet waar. Deze dieren zitten een stuk ingewikkelder in elkaar.
Vervolgens gaan we de verschillende kenmerken van het zeedruifje eens overlopen.

Indeling
De klasse van de ribkwallen (Ctenophora) bevat ruim 80.000 soorten dieren, maar ondanks het geringe aantal soorten vindt men in deze klasse een grote verscheidenheid aan verschijningsvormen. Deze klasse wordt onderverdeeld in 2 belangrijke onderklassen, namelijk enerzijds de tentakeldragers (Tentaculifera) en anderzijds de tentakellozen (Nuda).
Als voorbeeld van deze klasse heb ik het uiterst kleine, maar bekende zeedruifje genomen. De indeling van het zeedruifje is de volgende:
Klasse Ctenophora
Onderklasse Tentaculafera
Orde Cydippidea
Familie ?
Geslacht Pleurobrachia
Soort pileus
De wetenschappelijke naam van het zeedruifje is bijgevolg Pleurobrachia pileus L.

Lichaamsbouw
Dit zijn haar verschillende delen die je op een tekening makkelijk kunt waarnemen: zintuigpool met anale poriën, tentakelschede, tentakels met kleefcellen, de mond, ribben met kamplaatjes, de slokdarm en tenslotte de centrale maagholte.
Het zeedruifje heeft een glasachtig doorzichtig eivormig kwallichaam dat bestaat uit 2 polen. Langs de onderkant de mond, die via een zeer lange mondbuis de gastrale holte en maagholte bereikt, en langs de andere kant de zintuigpool met anale poriën, waar veel zintuigcellen en zenuwcellen gelegen zijn. De grote van een zeedruifje is, zoals zijn naam al laat blijken, amper zoals een druifje (tot 2 à 3 cm).
Hetgeen waardoor men een onderscheid kan maken met andere klassen is de aanwezigheid van acht verticale rondom gelegen ribben of zwemplaatjes waarop kleine platte kamplaatjes zitten die ritmisch op en neer kunnen bewegen en dienen voor de voortbeweging (zie later). Ieder kamplaatje bestaat verder nog uit vele trilharen, die het zelfs toelaten om op een mechanische manier te kunnen communiceren.
Uiteraard heeft een zeedruifje zoals alle andere kwallen tentakels, maar hij heeft er echter maar 2 en deze kunnen dan nog eens 20 maal groter zijn dan het hele lichaampje van het zeedruifje. De tentakels bevatten echter geen netelcellen, waardoor ze dus geen deel uitmaken van de neteldieren en niet prikken, maar ze bevatten wel kleef- of vangcellen (collobasten) waarmee ze hun prooien kunnen vangen.
In het vlak van de tentakels zijn er bovenaan het lichaam 2 zakvormige instulpingen, die men de tentakelschede noemt. De tentakels kunnen dus m.a.w. terug ingetrokken worden in deze scheden, wat vrij vaak het geval is bij het zeedruifje.
Ribkwallen bestaan ook uit twee lagen, namelijk een binnenste = endoderm en een buitenste = ectoderm, waar vele dekcellen op voorkomen. Bijgevolg zijn zeedruifjes weefseldieren. Tussen beiden lagen zit er een geleiachtige laag, de tussen- of steunlaag (mesogloea), die bij het zeedruifje zeer goed waarneembaar is. In deze laag zitten vele klieren en cellen.

Voorkomen
Zeedruifjes zijn kosmopolitisch, dit wil zeggen dat ze overal ter wereld in zeeën of oceanen kunnen voorkomen. Vooral in het voorjaar komt hij vaak massaal voor in de Noordzee, maar ook in de Oostzee en de Finse Golf. Ondanks het zoutgehalte is hij eveneens waarneembaar in de Atlantische Oceaan en de Noordelijke IJszee.
Ze hebben wel een voorkeur om in open zee te zwemmen, maar toch is het niet uitzonderlijk om ze tegen te komen in regionen dicht bij de kust, want ze zijn zo teergebouwd en klein dat ze niets tegen stormen of stromingen kunnen beginnen. Na een storm is het soms moeilijk nog een onbeschadigd zeedruifje te vinden.
Hun teer lichaampje zorgt ervoor dat het zeer moeilijk is om zeedruifjes in aquaria te zetten en houden, want het valt echt niet mee om ze heelhuids boven water te halen.
Doordat zeedruifjes geen grote afstanden alleen kunnen afleggen, laten ze zich algauw meedrijven met de zeestromingen. Daar ontstaan soms enorme zwerven van zeedruifjes.

Voeding
Zeedruifjes zijn erg roofzuchtige wezens en om voedsel te vangen, bewegen ze hun tentakels, terwijl ze met hun mond vooruit door het water zwemmen, achter zich aan met groter roerbewegingen. Dankzij deze grote bewegingen kunnen ze een groot gebied bestreiken en vele prooien vangen. Ook rechtstreeks via hun mond vangen ze vele diertjes.
Hun voedsel bestaat enkel uit dierlijke wezentjes zoals plankton, garnalen, vislarven en kleine kreeftjes. Zelf staan zeedruifjes op het menu bij echte kwallen en bij sommige vissoorten.

Prooivangst
De prooivangst gebeurt dankzij de kleefcellen op de 2 tentakels. Een dergelijke kleefcel is een lichaampje dat met kleverige korrels bedekt is en de vorm aanneemt van een halve bol. Door middel van een dikke spiraaldraad een een rechte dunne middendraad is de halve bol stevig vastgemaakt aan het weefsel van de tentakel. Een gevangen prooi kan zich dus zelden losmaken van de kleefcellen.
Een kleefcel kan, in tegenstelling tot netelcellen, meermaals zijn functie vervullen, want het zeedruifje kan met behulp van de spiraaldraad de kleefcel weer in uitgangspositie trekken.
Wanneer een prooi nu ‘toevallig’ tegen een tentakel aanzwemt en blijft vaststeken aan een kleefcel, dan wordt hij door de tentakel naar de mond gezogen en daar als het ware losgezogen. Via de mondbuis wordt de prooi dan overgebracht naar een ingewikkeld maag-darmkanaal; de kliercellen in de maagholte produceren verteringssappen en die voedingscellen nemen de verteerbare deeltjes op door fagocytose. Via een systeem van vele kanalen wordt het verteerde voedsel over het hele lichaam verspreid.
Aan de top van het dier splitst de maagholte zich in twee korte kanalen die aan weerszijden van de zintuigpool met fijne poriën uitmonden. Het onverteerde voedsel verlaat het lichaam via deze anale poriën boven aan het lichaam, maar ook via de mond.

Voortplating
Bij zeedruifjes komt men enkel geslachtelijke voortplanting tegen. Zeedruifjes zijn hermafrodiet, dit wil zeggen dat ze zowel mannelijk als vrouwelijk zijn (= tweeslachtig). Ze produceren in het najaar ei- en zaadcellen, gonaden die men kan zien doorschemeren in het lichaam, die via de mondbuis vrij in het water terechtkomen. De bevruchting gebeurt dus uitwendig wanneer een ei- en zaadcel bij elkaar komen en kunnen versmelten. Uit een bevruchte eicel ontstaat onmiddellijk een klein zeedruifje dat zich langzaam verder ontwikkelt; er is hier dus geen sprake van een tussenstadium als larve of poliepstadium.
Het jong dat nog maar net uit het ei-omhulsel is gekropen, kan op zijn beurt zich al voortplanten, maar slechts in kleine maten. Na deze eerste keer worden de gonaden opnieuw gereduceerd en pas als het zeedruifje meer volwassen is geworden, wordt hij opnieuw geslachtsrijp. De eicellen die het volwassen dier dan produceert, zijn meer dan tweemaal zo groot als de ‘jeugdeieren’. Dit verschijnsel dat bij een beperkt aantal dieren voorkomt, noemt men dissogonie.
Ei- en zaadcellen worden bij volwassen zeedruifjes dagelijks en in grote aantallen aangemaakt, maar enkel als er voldoende voedsel is. Wanneer ze honger leiden, stoppen ze met de productie en worden de ei- en zaadcellen kleiner.

Ademhaling
Het ademhalingsstelsel is over het algemeen identiek aan dat van alle holtedieren: de ademhaling en andere gasuitwisselingen gebeuren gewoon doorheen de celmembraan.

ZenuwstelselL
Het zeedruifje bezit een eenvoudig zenuwstelsel van zenuw- en zintuigcellen, waardoor er enkele gecoördineerde bewegingen mogelijk zijn. Het zenuwstelsel is een netwerk dat impulsen in twee richtingen kan doorgeven tussen die zenuw- en zintuigcellen en de spieren.

Beweging
Zeedruifjes kunnen zwemmen door ritmische slagbewegingen te maken met de kamplaatjes. De beweging begint bij de plaatjes die aan de zintuigpool zitten en plant zich verder in de richting van de mondopening. Dit gebeurt mooi synchroon op alle 8 de ribben of zwemplaatjes; de coördinatie van de bewegingen wordt gecontroleerd door het zenuwstelsel. Opmerkelijk is dat een zeedruifje steeds met zijn mondopening naar voor zwemt.
Een zeedruifje kan zelfs de slagkracht van de verschillende rijen zwemplaatjes regelen zodat hij op elk moment van richting veranderen en zelfs in cirkels kan rondzwemmen.
Een zeedruifje kan slechts een maximumsnelheid halen van 54 meter per uur en daarom laten ze zich liever meedrijven met stromingen om sneller vooruit te komen.
Om zich te oriënteren hebben zeedruifje een speciaal orgaan dat verbonden is met de 8 ribben en gevoelig is voor de zwaartekracht. Hierdoor kan het zeedruifje dus weten wat boven en onder is in het water.

Kleur
De kleur van zeedruifje is doorzichtig, maar men kan het ook soms waarnemen als lichtblauw of zelfs paarsachtig. Het is dus zeer goed mogelijk dat men de aanwezigheid van een zeedruifje niet merkt door haar kleurloosheid, tenzij deze zwemt. Want wanneer een zeedruifje zwembewegingen maakt, ontstaan er iriserende golfjes langs het lichaam. Dit wil zeggen dat er door de lichtinval in de dunne, bewegende kamplaatjes een spel van schitterende interferentiekleuren ontstaat, waarbij alle kleuren van de regenboog zich in golven door de hele rij plaatjes voortplanten. Dit prachtige kleurenspel verraadt vaak de aanwezigheid van het zeedruifje.

Tot slot, na de onderzoekingen van de verschillende klassen van de holtedieren, kwamen we tot volgende algemene kenmerken van de holtedieren:

 Holtedieren zijn vrijzwemmende of vastzittende dieren die in het water leven, hetzij solitair of hetzij verenigd in kolonies. Bijgevolg zijn alle holtedieren dus marinedieren.

 Deze eenvoudige, meercellige dieren komen wat de leefwijze betreft voor in twee lichaamsvormen:
1: als vastzittende poliepvorm: de kwalpoliepen en bloemdieren
2: als vrij rondzwemmende klok- of kwalvorm: de echte kwallen en ribkwallen

 Het zijn weefseldieren die opgebouwd zijn uit twee cellagen. Een buitenste laag = de ectodermlaag, die bestaat uit verscheidene dekcellen, en een binnenste laag = de endodermlaag, die een belangrijke rol speelt bij het verteringsproces. Tussen beide lagen komt een geleiachtige massa voor die de tussenlaag of steunlaag vormt (mesogloea).

 Het lichaampje is zakvormig en heeft slechts één holte, die met één opening in verbinding met de buitenwereld staat. Deze opening fungeert dus zowel als mond en anus en bij de meesten is deze opening omringd door vangarmen of tentakels.

 Het voorkomen van netelcellen of kleefcellen is zeer kenmerkend voor holtedieren.

 Het zenuwstelsel is een netwerk waarbij de impulsen in twee richtingen worden doorgegeven. Door dit zenuwstelsel zijn gecoördineerde beweging mogelijk zoals bijvoorbeeld het bewegen van de tentakels.

 De voortplanting is bij holtedieren een ingewikkelde zaak, want holtedieren kunnen zich afwisselend geslachtelijk en ongeslachtelijk door regeneratie of knopvorming voortplanten.

 Bij sommige soorten zijn er aparte mannelijke en vrouwelijke exemplaren (éénslachtig); bij andere soorten zijn de individuen hermafrodiet (tweeslachtig).

 Holtedieren zijn steeds veelzijdig symmetrisch.

 Alle holtedieren zijn (roofzuchtige) prooidieren en vangen hun prooien met behulp van de kleef- of netelcellen op hun tentakels, die rondom de mondschijf staan.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.