Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Psychologie

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas havo | 8987 woorden
  • 21 mei 2004
  • 112 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
112 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Voorwoord

Wij doen het werkstuk over de psychologie als wetenschap. Dit onderwerp lijkt ons beide erg boeiend, [een van de auteurs] wil dit wellicht gaan studeren en [de andere auteur] is ook zeer geïnteresseerd in de werking van de menselijke gedachten, en hoe de wetenschap hier tegenaan kijkt.

In ons werkstuk vertellen we over de volgende onderwerpen:
- wat is wetenschap
- wanneer de psychologie zich tot wetenschap ontwikkelde (de geschiedenis)
- Welke verschillende soorten en stromingen bestaan er in de psychologie?
- Gedragsdeterminanten in de psychologie
- Wat houdt de Psychoanalyse in

Maar eerst ga ik u een korte inleiding geven over de psychologie:

Psychologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van gedrag. De vragen die zich afspelen bij psychologie zijn: waarom gedraagt iemand zich zo; welke factoren spelen zich af in de menselijke geest; door welke factoren worden iemands ontwikkeling en persoonlijkheid bepaald; wat zijn de menselijke behoeften en hoe gaat de psychologie als wetenschap te werk?
De psychologie als wetenschap houdt zich bezig met de achtergronden van ons gedrag. Met vragen als: Waarom reageert de één in een bepaalde situatie volstrekt anders dan de ander? Welke factoren hebben invloed op ons gedrag? In hoeverre is ons gedrag bepaald door erfelijkheid en in hoeverre door opvoeding? Een fascinerende wetenschap die veel verschillende stromingen kent met evenzoveel verschillende opvattingen.

Psychologie gaat over onszelf. En dat maakt het tot een zeer boeiend onderwerp om je in te verdiepen.

Wat is wetenschap?

De meeste mensen weten niet hoe onze kennis over de natuur, ziektes, materialen, geneesmiddelen tot stand komt; of ze hebben er een idealistisch beeld van: allemaal enthousiaste, zeer intelligente mensen over de gehele wereld die met z'n allen streven naar het vinden van de waarheid, om zo de gehele mensheid verder te helpen. In dit hoofdstuk wil ik enige duidelijkheid geven over hoe wetenschap zich werkelijk ontwikkelt; ik zal me daarbij vooral beperken tot de medische en psychologische wetenschappen. Enige onderdelen van de wetenschap wil ik stap voor stap belichten.

Doel van wetenschap
Ten dienste staan van de samenleving: qua technologie, qua gezondheid en qua algemeen welzijn. Lang niet alle wetenschappers handelen echter in die geest, gewoon omdat het veel te abstracte doelen betreft. De meeste wetenschappers zijn ook maar mensen, die graag iets onderzoeken, omdat zij het onderzoeken zo leuk vinden, maar vooral ook om status. Het huidige systeem van de wetenschap draait namelijk vooral om aanzien en status via publicaties. Het publiceren van onderzoek lijkt hét doel van wetenschappers geworden; op universiteiten worden mensen afgerekend op het aantal publicaties en het geven van onderwijs. Maar dat geldt ook voor wetenschappers in academische ziekenhuizen: voor hen geldt allereerst publiceren, pas daarna komt patiëntenzorg. Dat is natuurlijk absurt: een wetenschapper dient zich ten dienste te stellen van het verbeteren van de patiëntenzorg. Dat gebeurt niet met het zich focussen op publicaties.

Publiceren of verdwijnen
Dit idee houdt in dat wetenschappers vooral moeten publiceren omdat publicaties dé manier zijn om van zich te laten horen. Het algemene idee erachter is heel nobel: via peer-reviewed artikelen/tijdschriften komt het werk van een wetenschapper in de openbaarheid. Omdat een artikel eerst door collega's wordt beoordeeld, is het zeker dat het een goed wetenschappelijk artikel betreft en geen onzin is.
Dit systeem lijkt heel mooi maar het gaat al snel fout. Allereerst bij de beoordeling door collega's: in de praktijk werkt het zo dat tijdschriften een bepaalde status hebben. Een artikel publiceren, een gezaghebbend medisch tijdschrift, is heel wat anders dan eenzelfde artikel in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Dat gezaghebbende heeft dan weer te maken met wie er in de redactie van het tijdschrift zitten. Wetenschappers die hun sporen verdiend hebben, maar tevens ook politiek en sociaal nogal wat status hebben. Dat wil lang niet altijd zeggen dat dat de beste wetenschappers zijn, in die zin dat zij erg creatief, innovatief zijn. Meestal betreft het behoudende wetenschappers met een bepaald wereldbeeld dat zij zo lang mogelijk willen handhaven. Men houdt over het algemeen automatisch de heersende moraal aan en wijkt daar niet vanaf (paradigma= heersend wereldbeeld). Deze redactieleden kennen zo hun mensen en vaak worden nieuwe artikelen naar deze bekende/bevriende collega-wetenschappers gestuurd ter beoordeling. Zo komen nieuwe en vaak ook controversiële ideeën niet gauw van de grond. Een paradigmaverschuiving maak je dan ook niet gauw mee.
Een echt open beoordeling van een nieuw artikel vindt met het huidige systeem van publiceren dus niet plaats. Daarnaast vindt vooruitgang nauwelijks snel plaats: het duurt vaak maanden voordat een artikel geplaatst wordt. Hierdoor wordt kostbare tijd verloren, zeker als er interessante nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Om deze reden zijn er ideeën om publicaties veel sneller via Internet te plaatsen.

Nog altijd heb je dan met een beoordeling te maken die gebiased is: een beoordeling van mensen die elkaar kennen (een vaste club dus). En in de praktijk blijkt dat áls men elkaar niet kan zien of luchten, dit ook blijkt bij de beoordeling van artikelen van elkaar. Beter zou dan toch zijn als artikelen op Internet geplaatst kunnen worden waarbij er een ronde gemaakt wordt waarin iedere deskundige op dat terrein kan reageren. Mogelijk dat dit organisatorische problemen gaat geven, omdat je dan vele reacties krijgt, maar daar moet iets op te vinden zijn. In ieder geval voorkom je sneller dat een vast clubje van collega's bepaalt of een nieuw idee geaccepteerd wordt of niet. Vooruitgang in de wetenschap komt zelden van het napraten van oude ideeën, en dát wordt nu juist veel gedaan in artikelen.

Wat zou wetenschap moeten zijn?
Wetenschap kenmerkt zich door twee zaken: rationalisme en empirisme. Men bedenkt wat en vervolgens bekijkt men of het in de realiteit ook vóórkomt. Dit bekijken in de realiteit vindt plaats via afgesproken methoden, zoals goed gecontroleerde studies. Echter, nogal wat onderzoeken niet zo mooi opgezet: het kost namelijk in de praktijk veel moeite om de beste omstandigheden te vinden. En als deze beste omstandigheden dan gevonden worden, blijkt vaak dat men een groep mensen onderzocht heeft die in de praktijk nauwelijks vóórkomen. De praktijk is namelijk minder gecontroleerd dan een wetenschappelijk onderzoek.
Bij het opzetten van een goed gecontroleerd onderzoek sneuvelt vaak als eerste de spanwijdte. Spanwijdte wil zeggen dat veel kennis en feiten niet worden meegenomen omdat controle op het experiment dit verhindert.
Wetenschappers zijn de laatste jaren zo gespecialiseerd geraakt dat de grote lijn, het zien van grotere verbanden, steeds minder naar voren lijkt te komen. Er zijn dan vaak veel mensen nodig om de heersende gemeenschap opmerkzaam te maken op het grotere verband van vele feiten die de afgelopen jaren verzameld zijn. Juist deze mensen maken vaak gebruik van redeneren. Redeneren betekent nadenken over bekende feiten.
Door de enorme druk op publiceren wordt er veel te weinig nagedacht.

De nadruk op psychologie
De psychologie heeft zich de laatste jaren sterk ontwikkeld. Maar de psychologie gaat verder en verder. Het onderwerp is nog lang niet klaar. Nog steeds worden er vele onderzoeken over dit onderwerp gedaan. Toch duurt het weer enkele jaren voordat we weer een stuk meer weten over de psychologie.
Zelf vind ik dat we al heel erg veel weten als je het vergelijkt met vroeger. Doordat er allemaal nieuwe producten ontstaan om mee te werken komen we steeds een stukje verder. Ik vind het enorm belangrijk dat er veel tijd aan psychologie wordt besteed. Het maakt toch deel uit van onze gezondheid!

De menselijke aspecten van wetenschap
Wat meestal wordt vergeten is dat wetenschappers ook maar mensen zijn zoals u en ik. Ze zijn over het algemeen hoog opgeleid: een hoge intelligentie, maar zowel de creatieve als emotionele intelligentie scoren vaak niet hoog. Ze zijn erg gevoelig voor status, macht, invloed, waardering van anderen en daarmee praten ze snel meningen na. Nieuwe ideeën zul je niet zo gauw horen binnen de wetenschap. Ook valt op dat nogal wat wetenschappers eenzijdig denken, nauwelijks of niet bekend zijn met andere richtingen dan hun eigen specialisatie. Zodoende snappen zij vaak niet hoe kennis op meerdere mogelijke manieren verzameld kan worden: zij zijn alleen bekend met die methoden die zij in hun opleiding gehad hebben. Wat ernstiger is: ze zijn net zo goed als anderen in staat te ruziën waardoor kennisvermeerdering trager tot stand komt.
Vergoedingen voor wetenschap zouden veel meer beoordeeld moeten worden op toepasbaarheid binnen de samenleving. Dat gebeurt al meer maar toch nog niet optimaal. Fundamenteel onderzoek dient ook te gebeuren maar zal duidelijk aantoonbare relaties moeten hebben met verder toegepast onderzoek. Bovendien moet de wetenschapper meer beargumenteren waarom zijn onderzoek zo belangrijk is voor de samenleving. Dan zullen zinloze studies (en daar zijn er vele van) zoals bijvoorbeeld het vaststellen van zaken die we al lang wisten en logisch konden beredeneren hopelijk tot het verleden behoren.

Wanneer ontwikkelde psychologie zich tot een wetenschap?

De psychologie als wetenschap is ontstaan tijdens de periode van de wetenschappelijke euforie van de 19e eeuw. Wundt Mannheim wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van deze wetenschap, omdat hij deze tak van de filosofie naar het laboratorium heeft gebracht. Wilhelm Wundt is geboren in Neckarau op 16 augustus 1832. Hij overleed in Grossbothen op 21 augustus 1920. Duits psycholoog en filosoof, was in 1864 hoogleraar in de fysiologie te Heidelberg, vervolgens hoogleraar in de filosofie. Eerst in 1874 te Zürich, daarna ook nog in Leipzig in 1875.

Zijn prominente plaats in de cultuurgeschiedenis heeft hij vooral te danken aan het feit dat hij naast Gustav Theodor Fechner de empirische psychologie heeft geschapen. In Leipzig stichtte hij in 1879 het eerste psychologische laboratorium, dat al snel het voorbeeld werd voor talrijke andere dergelijke instituten over de gehele wereld. Velen van zijn leerlingen droegen zijn ideeën uit.
Wundt heeft zonder twijfel de eerste decennia van de ontwikkeling van de psychologie als zelfstandige en empirische wetenschap gedomineerd. Pas door de opkomst van het functionalisme en het behaviorisme in de Verenigde Staten, de Würzburgschool in Europa, de Gestaltpsychologie en de psychoanalyse, is het door Wundt opgetrokken bouwwerk tot in zijn fundamenten aangetast. Wundt heeft in zijn lange leven een zowel wat omvang als wat gehalte betreft ontzagwekkende wetenschappelijke productiviteit ten toon gespreid.
Wilhelm Wundt heeft ook een aantal boeken geschreven over de psychologie. Hieronder zie je ze in chronologische volgorde staan.
- Lehrbuch der Physiologie der Menschen in 1865
- Grundzüge der physiologischen Psychologie in 1874
- Über den Einfluss der Philosophie auf die Erfahrungswissenschaften in 1876
- Logik 1e deel in 1880 2e deel in 1883
- System der Philosophie in 1889
- Hypnotismus und Suggestion in 1892
- Grundriss der Psychologie in 1896
- Völkerpsychologie 10 delen van 1900 – 1920
- Einleitung in die Philosophie in 1901
- Einführung in die Psychologie in 1911
- Elemente der Völkerpsychologie in 1912
- Sinnliche übersinnliche Welt in 1914
- Erlebtes und Erkanntes in 1920

In de tijd van Wundt heeft de psychologie zijn eerste begin gemaakt en is ook de basis van de psychologie ontstaan.
Tegenwoordig is de psychologie zo groot dat er veel verschillende soorten zijn. We zouden nu ook kunnen zeggen dat hij zich eerder heeft beziggehouden met de psycho-fysiologie of met neuropsychologie dan met de eigenlijke psychologie. Hoe dan ook, de eerst stoot was gegeven, men bleef ijverig verder zoeken om dit zo belangrijke kennisgebied op wetenschappelijke wijze te ontginnen. En de tijd leek er rijp voor.

Hoewel men uiteraard ook in de vorige eeuwen op de meest diverse terreinen soms tot merkwaardige ontdekkingen en formuleringen gekomen was, was de onderliggende gedachtegang lang niet zo nauwkeurig of strikt wetenschappelijk. De werkwijze was soms vrij intuïtief en simplistisch, en men stoorde zich niet aan de wetten van de statistiek.

Wetenschappelijkheid:
Het uitgangspunt van de wetenschappelijkheid is, dat een theorie maar juist kan zijn op voorwaarde dat zij een logische, en een zo eenvoudige mogelijke verklaring geeft voor al het beschikbare feitenmateriaal, waarbij men wel moet opletten of het feitenmateriaal wel nauwkeurig gemeten en objectief is.

Het spreekt vanzelf dat, hoe nauwkeuriger deze waarden zijn, hoe nauwkeuriger ook de daaruit geprojecteerde theorie of verklaringslijn zal zijn.

Gedragsdeterminanten in de psychologie

Psychologie wordt doorgaans omschreven als de empirische studie van het gedrag en het mentale leven van individuen. In deze definitie zijn twee eenheden te onderscheiden: de methode volgens welk psychologen te werk gaan (empirische studie) en het object van onderzoek (het gedrag en het mentale leven van individuen). Psychologie is een empirische studie. Daarmee wordt bedoeld dat verklaringen van het gedrag en het mentale leven zijn gebaseerd op onderzoek. Psychologen bestuderen zowel het gedrag als het mentale leven van individuen. Een individu vertoont gedrag als hij of zij een of meer zichtbare bewegingen uitvoert. Gedrag kan variëren van simpel tot complex: van knipperen met de oogleden tot componeren van een opera. Niet alle menselijke activiteit bestaat echter uit gedrag. Mensen zijn behalve doeners ook denkers en voelers. Zij hebben een mentaal leven, dat bestaat uit gedachten, dromen, plannen, wensen en gevoelens. Ook dit aspect van het menselijk functioneren wordt door psychologen bestudeerd. Ik zal nu de belangrijkste gedragsdeterminanten beschrijven.

De genetische verklaring

De kern van elke lichaamscel bevat 46 chromosomen: 23 zijn afkomstig van de moeder en 23 van de vader. Elke chromosoom bevat op zijn beurt een duizendtal genen: de eenheden van de erfelijke overdracht. Een paar genen is verantwoordelijk voor het geslacht, de haarkleur, afwijkingen zoals allergieën, en vele andere kenmerken en syndromen. In deze gevallen is de relatie tussen genetische aanleg (het genotype) en de uiteindelijke manifestatie daarvan in een lichamelijk of psychologisch kenmerk (het fenotype) zo goed als rechtlijnig: de gen voor kleurenblindheid zorgt hier ook daadwerkelijk voor. De meeste kenmerken waarvoor een erfelijke component is aangetoont, worden echter niet bepaald door een gen, maar door een ingewikkeld samenspel van genen. De belangrijkste reden dat de relatie tussen het genotype en het fenotype doorgaans niet rechtlijnig is, is dat genen ons niet voorschrijven wat we moeten worden en zijn. Genen zijn zelden dé gedragsterminant: zij bepalen niet ons lot, maar geven de (begrenzing van) onze mogelijkheden. Zij oefenen invloed uit op biochemische processen in ons lichaam die predisponeren tot bepaalde kenmerken, maar of die kenmerken daadwerkelijk tot uiting komen, hangt af van het geen de wereld waarin wij leven te bieden heeft.

De neuropsychologische verklaring

Onze hersenen zijn opgebouwd uit zenuwcellen of neuronen, die vooral tot taak hebben zenuwprikkels aan elkaar door te geven. Elk neuron kan in verbinding staan met wel 10.000 andere neuronen. Er zijn tot nu toe ruim honderd verschillende neurotransmitters geïdentificeerd. Voeg daarbij dat ons brein meer neuronen bevat dan er sterren zijn in het heelal, en het zal duidelijk zijn waarom van alle ons bekende structuren de menselijke hersenen als het meest complex worden beschouwd.
Dat deze massa biologisch weefsel iets te maken heeft met ons denken, voelen en handelen, is algemeen geaccepteerd. Ondanks een zekere vertrouwdheid met de relatie tussen de werking van de hersenen en ons denken en handelen, zal het de meeste mensen echter te ver gaan het brein als dé gedragsdeterminant te beschouwen. De meeste neurowetenschappers of biopsychologen doen dat wel. Zij gaan ervan uit dat ons rijke mentale leven, in zijn geheel is terug te voeren tot de werking van de hersenen. Volgens hen zullen wij ooit liefde en geluk, maar ook haat en nijd kunnen beschrijven en verklaren in termen van knetterende neuronen en meer of minder geleidende neurotransmitters.

De dispositionele verklaring

De opvatting dat handelen voortkomt uit iemands karakter of persoonlijkheid is voor niet-psychologen vanzelfsprekend. Wie de dispositionele verklaring gebruikt, schrijft individueel gedrag toe aan een interne structuur, bestaande uit een voor de betreffende persoon unieke combinatie van eigenschappen, karaktertrekken, persoonlijkheidskenmerken of disposities. De combinatie van disposities die de persoonlijkheid genoemd wordt, wordt geacht na de kindertijd nog maar weinig te veranderen: de persoonlijkheid is consistent over tijd en over situaties. Dispositionele verklaringen van het menselijk gedrag geven veel houvast. Als mensen immers handelen vanuit min of meer stabiele disposities, impliceert dat mensen redelijk voorspelbaar zijn.

De situationele verklaring

De drie tot nu toe behandelde gedragsdeterminanten hebben met elkaar gemeen dat de oorzaak van het menselijk handelen binnen het individu wordt gelegd. Natuurlijk zorgen in de meeste gevallen prikkels of stimuli van buitenaf voor de activatie van die interne structuren, maar het zwaartepunt van de veroorzaking van het gedrag ligt binnenin. Bij de vierde gedragsdeterminant wordt echter de oorzaak primair gelegd buiten het individu, in de omgeving: gedrag wordt situationeel bepaald. De populaire dispositionele verklaring van gedrag berust volgens de situationisten op (bij)geloof. De betrokkenheid van veel Duitsers bij oorlogsmisdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog is bijvoorbeeld vaak verklaard door onze oosterburen een autoriteitsgevoelige of zelfs sadistische persoonlijkheidsstructuur toe te dichten. Situationisten zullen in dit kader echter wijzen op recente excessen bij diverse vredesmissies onder de vlag van de Verenigde Naties. Oorlogsmisdaden blijken te worden verricht door mensen die tot dan toe geen vlieg hebben kwaad gedaan. Het is de oorlogssituatie die mensen tot gedrag brengt waartoe zij in het normale leven nooit zouden zijn gekomen. Wie de situationele verklaring aanhangt, zal er dus van uitgaan dat menselijk gedrag wordt bepaald door de kenmerken van de situatie: niet wie we zijn is bepalend, maar waar we zijn.

De culturele verklaring

De cultuur waarin mensen zijn grootgebracht doet meer dan alleen normen en gebruiken aanreiken. Psychologen die de cultuur als belangrijkste gedragsdeterminant beschouwen, gaan ervan uit dat mensen door en door sociale wezens zijn, die hun oordelen en doelen afstemmen op wat (ze denken dat) anderen (over hen) denken. Al hun ideeën, hun gevoelens en zelfs hun identiteit worden in voortdurende interactie met elkaar gevormd, bevestigd en/of bijgesteld. Mensen praten inderdaad wat af met elkaar, en het is al pratend dat zij hun eigen innerlijke subjectieve bewustzijn produceren. Dat we door de cultuur worden beïnvloed is in dit kader een te zwakke aanduiding. Veeleer is er sprake van vorming of constituering: de cultuur vormt mensen ofwel mensen verinnerlijken de cultuur waarin zij leven.

Welke verschillende soorten en stromingen bestaan er in de psychologie?

De psychologie is een zeer uitgebreide wetenschap. Het bestaan van zoveel verschillende benamingen binnen dezelfde wetenschap is verwarrend en duidt op het onvolgroeide stadium ervan. Op dit moment is het nog niet duidelijk wat de hoofdgebieden binnen de psychologie zijn. De verschillende benamingen zijn terug te voeren tot verschillen in toepassingsgebied. Hieronder zal ik een aantal stromingen zo beknopt mogelijk beschrijven, dit omdat er over iedere stroming wel honderden boeken zijn geschreven en dus al een werkstuk op zichzelf zouden kunnen zijn.

Algemene psychologie (basis, theoretisch georiënteerd)
-Behaviorisme
-Fysiologische psychologie
-Kinderpsychologie
-Cognitieve psychologie
-Dieptepsychologie
-Sociale psychologie
-Ontwikkelingspsychologie
-Levenslooppsychologie
-Omgevingspsychologie

Behaviorisme:

In 1913 probeert de Amerikaan Watson van de psychologie een echte, dat wil zeggen op de natuurwetenschappen gebaseerde wetenschap te maken. Volgens Watson moet de psychologie, zich niet inlaten met de bestudering van subjectieve, onzichtbare bewustzijnsprocessen, maar meot zij zich richten op de bestudering van uitwendig, voor iedereen waarneembaar (en dus objectief meetbaar) gedrag. De uit zijn werk voortvloeiende stroming, het behaviorisme, heeft tot in de jaren 60 het beeld van de academische psychologie bepaald. Watson meent dat mensen als een onbeschreven blad (tabula rasa) ter wereld komen, waarna conditioneringsprocessen bepalen wat en wie zij uiteindelijk worden. Voor het begrijpen van het menselijk functioneren is het voldoende na te gaan wat het organisme doet (de respons) in reactie op gebeurtenissen in de omgeving (de stimulus). Alleen gedrag is dus van belang: wat mensen denken, voelen of willen doet niet ter zaken. Wij mogen zelf wel denken dat wij gedeeltelijk zelf bepalen wie we zijn, maar voor de behaviorist is wat zich in ons innerlijk afspeelt geen gedragsdeterminant. Het behaviorisme heeft vooral als leerpsychologie een blijvende invloed gehad. Het verklaren van het menselijke functioneren zonder te verwijzen naar mentale verschijnselen bleek echter een moeilijker opgave te zijn dan de behavioristen dachten. De omgeving blijkt weliswaar een belangrijke gedragsdeterminant te zijn, maar niet dé gedragsdeterminant.

Fysiologische psychologie:

Fysiologie is de wetenschap die de biologische functies van levende wezens bestudeert, zoals de bloedsomloop, de spijsvertering, de ademhaling, de geleiding van zenuwimpulsen, de voortplanting. Fysiologische psychologie tracht het verband aan te tonen tussen fysiologische processen en het gedrag. Een onderdeel hiervan is de psychofarmacologie die de invloed van drugs op het gedrag nagaat. De leugendetector is een voorbeeld van een instrument dat ontwikkeld is in de fysiologische psychologie, het is een toestel dat aangeeft wanneer iemand liegt. De onderliggende theorie is dat liegen emotionele reacties veroorzaakt.

Kinderpsychologie:

Kinderpsychologie bestudeert de ontwikkeling van een persoon vanaf de geboorte tot de puberteit. Daarbij heeft men oog voor ontwikkelingen op het gebied van de motoriek, waarneming, cognitie, intelligentie, taalontwikkeling, sociale ontwikkeling (o.a morele ontwikkeling) en persoonlijkheid. Op al deze gebieden is zeer veel empirisch onderzoek verricht, zodat men een vrij nauwkeurig beeld heeft hoe de ontwikkeling van een kind verloopt.

Cognitieve psychologie:

Cognitie betekent letterlijk kennis. In de cognitieve psychologie moet dit begrip in ruime zin worden opgevat: cognitie betreft alle hogere mentale processen die betrokken zijn bij het opnemen, opslaan en gebruiken van informatie. Losser geformuleerd verstaan wij onder cognitie alles wat in ons hoofd aan informatieverwerking gebeurt tussen het moment dat onze zintuigen een stimulus uit de buitenwereld oppikken en onze respons erop. Een van de belangrijkste hulpmiddelen om de enorme hoeveelheid ongeordende informatie uit de buitenwereld te kunnen verwerken is een schema. Het vermogen om kennis in schema's te organiseren is waarschijnlijk aangeboren, maar de invulling gebeurd door ervaring. Schema's leiden onze waarneming, ze structureren de informatie in ons geheugen en ze leiden de manier waarop we conclusies trekken over hetgeen wat we waarnemen. De cognitieve psychologie maakt mensen verantwoordelijk voor hun eigen daden. Zolang gedrag wordt veroorzaakt door onbewuste conflicten of stimulus-respons associaties (bij het behaviorisme) kunnen zij zich nog slachtoffer voelen, maar nu eigen denkprocessen het handelen bepalen, zijn ze zelf verantwoordelijk. De ontwikkeling van deze psychologische visie op de mens sluit naadloos aan op de maatschappelijke veranderingen uit die tijd. Het individuele cognitieve systeem is voor cognitief psychologen de belangrijkste gedragsdeterminant.

Dieptepsychologie:

De dieptepsychologie stelt dat ons gedrag naast factoren die door ons bewust gekend, gewild en gevoeld worden, ook in belangrijke mate bepaald wordt door factoren die ons onbekend zijn. Dieptepsychologie veronderstelt een 'diepere' motivatie; dit wil zeggen, zij neemt aan dat ons gedrag meebepaald wordt door dieper liggende motieven, die we zelf niet kennen. De werking van deze onbewuste factoren is zelden direct aantoonbaar. Indirect komen ze tot uiting in dromen, versprekingen, humor en vergetelheden. De oudste en belangrijkste dieptepsychologische school is die van Sigmund Freud (1856 - 1939): de psychoanalyse. Hierover vertel ik meer in de deelvraag "wat houdt de psychoanalyse in".

Sociale psychologie:

Sociale psychologie omvat de studie van het gedrag van de mens in relatie tot anderen in zijn omgeving. De nadruk ligt op verschijnselen zoals het zich vergelijken met anderen, wederzijdse aantrekking, processen in groepen en in massa's, en relaties tussen groepen. Bijzondere aandacht bestaat er voor de evolutionaire achtergrond van het menselijke sociale gedrag, en voor de toepassing en ontwikkeling van sociaal psychologische inzichten in maatschappelijke contexten. Wat dit laatste betreft gaat de belangstelling vooral uit naar de gezondheidszorg, interetnische verhoudingen, consumentengedrag, en criminaliteit. De sociale psychologie neemt een centrale plaats in te midden van de basisgebieden van de psychologie, en houdt zich bezig met de gehele persoon en niet zoals de functieleer met een afzonderlijke functie. De ontwikkeling van het sociaal gedrag bij kinderen is een onderwerp dat zowel door de ontwikkelings- als sociale psychologie wordt bestudeerd. Sociale psychologen zijn voornamelijk geïnteresseerd in hoe interactie (wisselwerking) met andere personen en de omgeving het gedrag van een individu kan beïnvloeden. Sociale psychologie vormt de overgang tussen sociologie en psychologie. Algemeen kunnen we zeggen dat de socioloog het gedrag van de massa bestudeert, en de psycholoog het gedrag van een individu in de massa.

Ontwikkelingspsychologie:

Deze kan worden gedefinieerd als de discipline die probeert in zo abstract mogelijke termen algemene mechanismen van ontwikkeling en de algemene vorm van ontwikkelingsprocessen te achterhalen. Hoewel de klassieke ontwikkelingspsychologie zich veelal heeft beperkt tot de periode tot aan de volwassenheid, zijn er geen principiële bezwaren tegen een uitbreiding van de ontwikkelingspsychologische bemoeienis naar de latere levensfasen. ‘Ontwikkeling’ wordt dan verklaard door beschrijving van de mechanismen die verantwoordelijk worden geacht voor kwalitatieve en kwantitatieve veranderingen over een bepaald tijdsverloop. Deze veranderingen verlopen in een specifieke richting maar hoeven niet beslist voor alle individuen gelijk te zijn. Echter de nadruk op algemene patronen zal een zekere gelijkvormigheid in de beschrijving in de hand werken.

Levenslooppsychologie:

Deze kan worden gedefinieerd als de discipline die de begrippen en processen uit de ontwikkelingspsychologie in principe op een idiografische (persoonsgebonden) wijze toepast op de levensgeschiedenis van de mensen, om zo een beeld te geven van de gehele levensloop van individuen, en de verschillen in levenslooptrajecten, onder invloed van specifieke aspecten en gebeurtenissen uit de sociale, culturele en historische context. Met idiografisch wordt bedoeld dat het in principe mogelijk moet zijn om de individuele levensloop op een samenhangende manier te beschrijven, waarbij de (zelf)beschrijving van het individu een centrale rol speelt. De nadruk ligt hier op het bijzondere. De ‘levensloop’ kan dan worden opgevat als een bijzonder structuur in de tijd: het geïndividualiseerde product van een complexe interactie tussen biologische ontwikkeling en socialisatie, binnen het raamwerk van de menselijke cultuur en geschiedenis. In deze definities worden de verschillen tussen de ontwikkelings- en levenslooppsychologie zichtbaar, zonder dat ze elkaar wederzijds uitsluiten. Ze kunnen worden opgevat als elkaar aanvullende, (complementaire) benadering. Beide zijn van belang voor inzicht in de veranderingen gedurende de menselijke levensloop. Het belangrijkste verschil zit hem in de theoretische uitgangspunten achter beide benaderingen.

Omgevingspsychologie:

Omgevingspsychologie tracht de invloed na te gaan die onze fysische omgeving heeft op ons gedrag. Dit specialisme bestudeert onderwerpen als territoriumgedrag, persoonlijke ruimte, effecten van overbevolking en van lawaai. Het territorium van een persoon is dat bepaalde gebied waarover de persoon meent eigenaar te zijn. Dit begrip is overgenomen uit de dierpsychologie. Bij dieren observeert men uitgesproken territoriumgedrag (afbakenen, verdedigen). Territoriumgedrag zien we uiteraard ook bij mensen. Persoonlijke ruimte refereert naar de directe omgeving rond een persoon waarin een ander niet mag komen zonder ongemak te veroorzaken. Deze persoonlijke ruimte varieert naar gelang de omstandigheden. Angstige mensen hebben een grotere persoonlijke ruimte nodig, mannen houden een grotere persoonlijke ruimte aan dan vrouwen, etc.

Toegepaste psychologie

-Arbeids- en organisatiepsychologie
-Klinische psychologie
-Gezondheidspsychologie
-Schoolpsychologie
-Sport psychologie
-Forensische psychologie
-Crossculturele en cultuurpsychologie
-Humanistische psychologie
-Feministische psychologie

Arbeids- en organisatiepsychologie:

De arbeid- en organisatiepsychologie bestudeert het gedrag van de werkende mens en dat van mensen die in organisaties functioneren. De arbeidspsychologische kennis steunt voor een niet onbelangrijk deel op de kennis uit de psychologische functieleer. De arbeidspsychologie tracht de kennis van de psychologische functieleer toe te passen op problemen die te maken hebben met het optimaliseren van de interacties tussen mens en taak. Een belangrijk gebied waarmee zij zich bezighoudt, is de arbeidsbelasting, de bedrijfsveiligheid en de gezondheid. Bij organisatiepsychologie denkt men kenmerken van organisaties als determinanten van arbeidshandelingen. De aandacht ligt dan op de invloed van de relaties tussen mensen, van het organisatieontwerp, van overleg structuren en dergelijke gedrag. De belangrijkste basis waarop de organisatiepsychologie steunt, is de sociale psychologie. De sociale psychologie houdt zich enerzijds bezig met de sociale invloeden op het individueel functioneren en anderzijds met de individueel functioneren in sociaal opzicht. Bij het eerste denken we aan de invloed van anderen op de waarneming, cognitie, motivatie, emotie en motoriek.

Klinische psychologie:

Klinische psychologie is de toepassing van psychologische principes bij diagnose en behandeling van emotionele en gedragsproblemen. Klinisch psychologen zijn vooral actief op terreinen als geestesziekten, jeugddelinquentie, drugsverslaving, echtelijke en seksuele problemen en andere aanpassingsproblemen. Een klinisch psycholoog is te onderscheiden van een psychiater. Deze laatste is van opleiding een medicus (met psychologische specialisatie) en ziet abnormaal gedrag als een medisch, dat wil zeggen lichamelijk probleem. Klinische psychologie wordt vooral geïdentificeerd met de veelheid van psychotherapieën, de psychoanalyse, gedragstherapie, client-centered therapie, encouter groups, sensitivity training en (te) vergezochte methoden en ideeën als bijvoorbeeld de "oerschreeuw" therapie, waarbij je hard moet schreeuwen omdat alle huidige frustraties zogenaamd gelinkt zijn bij de ene oerfrustratie bij de geboorte.

Gezondheidspsychologie:

gezondheidspsychologie is een divisie van de APA, geïntroduceerd in 1978. Gezondheidspsychologie wordt daarbij omschreven als de verzameling van specifieke educatieve, wetenschappelijke en professionele bijdragen van psychologie aan de promotie en instandhouding van gezondheid, de preventie en behandeling van ziekte, de identificatie van etiologische en diagnostische correlaties van gezondheid, ziekte en gerelateerde afwijkingen, en de analyse en verbetering van het gezondheidszorgsysteem en gezondheidszorgbeleid. Gezondheidsvoorlichting, gezondheidsopvoeding en vooral gezondheidsbevordering zijn erop gericht om gezond gedrag te bevorderen bij diverse groepen. Activiteiten richten zich naar de psychosociale gevolgen van ziekte of trauma, medische behandeling en opname in een ziekenhuis, om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken, leefbaar en hanteerbaar te maken. Hierbij kan het gaan om acute, tijdelijke, chronische of terminale aandoeningen. Naast de opvang van volwassenen en jongeren wordt aandacht besteed aan de opname van kinderen in een ziekenhuis.

Schoolpsychologie:

Enkele vragen uit de praktijk: Is deze kleuter schoolrijp? Hoe gaan we om met faalangstige leerlingen? Hoe voorkomen we pestgedrag binnen de schoolgemeenschap? Welke stap kan ik zetten na het zesde leerjaar? Hoe zetten we binnen de school een sociale vaardigheidstraining op? Hoe helpen we deze leerling met rekenproblemen? Aan welke gezondheidsbevorderende projecten verlenen we prioriteit binnen ons schoolwerkplan? Hoe ondersteun ik mijn zoon of dochter met concentratiemoeilijkheden?
Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB’s) staan, samen met ouders, leerkrachten en schoolteam in voor de begeleiding en coaching van kinderen en jongeren in hun ontwikkeling, vanaf de kleuterklas tot aan de drempel van het hoger onderwijs. Het accent ligt op doelgroepen zoals kansarmen, allochtonen, leerlingen deeltijds secundair onderwijs, leerlingen beroepssecundair onderwijs, leerlingen buitengewoon onderwijs… De bachelor de toegepaste psychologie speelt een actieve rol in een multidisciplinair en interdisciplinair samenwerkingsverband bij schoolloopbaanbegeleiding, begeleiding van leren en studeren, het psychosociaal functioneren, preventieve gezondheidszorg en gezondheidsbevordering. Als externe begeleidingsdienst werkt het CLB vooral vraag-gestuurd. Samen met de leerling en de ouders en/of leerkrachten verkent de CLB-medewerker op een consultatieve, participatieve manier de vraag, mogelijke oplossingen en aanpak. Curatieve activiteiten blijven waardevol maar de voorkeur gaat uit naar educatieve en preventieve begeleidingsactiviteiten.

Sportpsychologie:

Een nieuw terrein in de psychologie is de sport- en bewegingspsychologie. Hier wordt het gedrag bestudeerd in sport en bewegingssituaties. De sportpsycholoog begeleidt topsporters, sporters in opleiding en recreatiesporters. Ook mensen die onvoldoende sporten of bewegen, doen op een sportpsycholoog beroep. De begeleidingen van de sportpsycholoog richten zich op de motivatie tot sporten en bewegen, het mentaal weerbaar maken, het bevorderen van een teamsfeer, het bevorderen van zelfvertrouwen, mentale fitheid en coachen bij het formuleren van doelstellingen en het werken met bewegingsvoorstellingen. Ook de begeleiding bij blessures en revalidatieproces staat centraal. De sportpsycholoog besteedt aandacht aan conflicthantering, de harmonie tussen de topsport en het familiaal leven, mogelijke eetstoornissen en faalangst, enzovoorts.

Forensische psychologie:

De forensische psychologie is nauw verbonden met de justitiële wereld. Cliënten voor forensisch psychologische tussenkomsten zijn daders of slachtoffers van een misdrijf. Bachelors in de toegepaste psychologie die binnen dit gebied werken hebben specifieke en verschillende opdrachten. De activiteiten zijn op te vatten als een specialisme van de klinische psychologie. Dit is zo voor de diagnostiek en de hulpverlening in de psychiatrische units voor gedetineerden met een psychiatrische problematiek, de forensische cellen voor daders en slachtoffers in centra voor algemeen welzijnwerk of in centra voor geestelijke gezondheidszorg, de psychosociale diensten in de gevangenissen, de leerprojecten voor seksueel delinquenten. In een justitiehuis werkt de bachelor in de toegepaste psychologie als justitieassistent. In projecten voor alternatieve sancties coördineert hij de dienstverlening of begeleidt hij gesanctioneerden in leer- en vormingsprojecten.

Crossculturele en cultuurpsychologie:

De psychologie die zich bezighoudt met verschillen tussen mensen uit andere culturen, wordt crossculturele psychologie genoemd. De psychologie waarbij sterk ingezoomd wordt op één cultuur en waarbij de samenhang tussen cultuur en gedrag onderwerp van onderzoek is, wordt cultuurpsychologie genoemd. Heel breed verstaat men onder cultuur de manier van leven die mensen er met elkaar op nahouden. “Cultuur heeft de functie van mentale programmering”. Uitgaande van deze definitie is voor de cultuurpsychologie het veld van onderzoek de wereld van collectieve voorstellingen en bedoelingen en hoe die aan de basis liggen van psychologische functies.
Psychologen bijvoorbeeld die geïnspireerd zijn door het gedachtegoed van de Russische cultuurhistorische school in de psychologie, zien cultuur als een mediator die bestaat uit artefacten, uit door mensenhanden gemaakte gebruiksvoorwerpen en uit door mensen gecreëerde symboolsystemen. Maar ook niet-materiële mediators als bijvoorbeeld taal en andere symboolsystemen behoren tot de cultuur. Taal vervult een intersubjectieve rol. De functie van taal is allereerst sociaal, maar het bijzondere van de menselijke ontwikkeling is dat vervolgens de structuur en regels van symboolsystemen tijdens de socialisatie worden verinnerlijkt en zich verder ontwikkelen tot psychische (denk)capaciteiten. Cultuur is in deze opvatting dus een soort ‘interface’ die de omgang van de mens met zijn omgeving reguleert. Er zijn psychologen die vinden dat deze interpretatie van cultuur nog niet ver genoeg gaat. Zij leggen nog meer de nadruk op het praktische karakter van cultuur. Centraal concept daarbij is activiteit: dat wat mensen doen, stuurt hun psychische ontwikkeling en dit is weer afhankelijk van hun sociale positie.

Humanistische psychologie:

De humanistische psychologie hekelt vooral het negatieve mensbeeld van twee klassieke stromingen, het behaviorisme en de psychoanalyse. Het behaviorisme is zo mechanisch dat alles wat de mens juist tot mens maakt uit de psychologie is verdwenen. De psychoanalyse is gepreoccupeerd met de irrationele en destructieve kanten van het bestaan. De Amerikaan Maslow stelt daarvoor een positief mensbeeld in de plaats: mensen zijn van nature goed. Zij zijn unieke individuen met een eigen vrije wil die, mits de omstandigheden optimaal zijn, naar persoonlijke groei of zelfactualisering streven. Het humanistische gedachtegoed sloeg aan bij het grote publiek, niet in de laatste plaats omdat de theorie aansluit bij het optimistische mensbeeld van de Westerse cultuur. Grote bekendheid is ook verworven door de praktische vertaling ervan in de non-directieve en vele andere psychotherapieën. De wetenschappelijke psychologie wist echter niet goed raad met de humanistische psychologie, en dat is in heden ten dage nog steeds het geval.

Feministische psychologie:

Tot in de jaren 60 wordt psychologische kennis vooral opgedaan in experimenten uitgevoerd door mannelijke onderzoekers met behulp van mannelijke proefpersonen. De resultaten worden geldig verklaard voor 'de mensheid'. Deze kritiek van feministische zijde leidt in de jaren 60 tot systematisch onderzoek naar verschillen tussen mannen en vrouwen, die veel minder groot bleken te zijn dan verwacht. Mede door deze bevindingen vindt geleidelijk een verschuiving plaats van 'vrouwenstudies', waarbinnen vooral theorievorming en onderzoek wordt gedaan naar de specifiek vrouwelijke manier van omgaan met uiteenlopende zaken als seks, leidinggeven en psychische stoornissen, naar 'gender studies', waarbinnen gekeken wordt naar vrouwelijkheid én mannelijkheid. Dankzij de genderstudie is gebleken dat de verschillen tussen mannelijk en vrouwelijk niet rechtstreeks toe te schrijven zijn aan XX- of XY-chromosomen, maar worden bovenop de biologische bagage door de cultuur geconstitueerd.

Wat houdt de psychoanalyse in?

De eerste en meest bekende psychoanalyticus was Sigmund Freud (1856-1939). Veel van zijn inzichten die rondom de eeuwwisseling als revolutionair gezien werden zijn tegenwoordig gemeengoed en zijn volledig geaccepteerd door de meeste psychologische richtingen. Maar ook zijn vele inzichten in de loop der jaren, op grond van klinisch en experimenteel onderzoek herzien.Freud was niet de eerste die de invloed van het onbewuste onderkende maar hij was wel de eerste die zich realiseerde hoe groot die invloed was. En hij was ook de eerste die haar systematisch onderzocht. Door zijn omvangrijke werk met patiënten en door de theoretische onderbouwing van zijn klinische werk heeft hij laten zien dat de factoren die het voelen, denken en handelen beïnvloeden zich voor een groot deel buiten het bewustzijn bevinden. Met name liet hij zien dat onbewuste conflicten zowel het normale als het abnormale gedrag beïnvloeden. Daarnaast toonde hij aan hoe ervaringen, verlangens en conflicten uit het verleden bij ieder mens het heden mede vorm geven en deels zelfs sterk bepalen, zonder dat men zich daar doorgaans van bewust is. Deze twee grondgedachten lagen aan de basis van wat Freud de psychoanalyse noemde.

Sigmund Freud

Freud werd geboren in Freiberg, Moravië, in het huidige Tsjechië. Hij maakte deel uit van een joods gezin en zijn vader was een bescheiden textielhandelaar. De gezinsstructuur waarin hij opgroeide was op z'n zachtst gezegd nogal ongewoon. Zijn vader zou z'n opa kunnen zijn en z'n moeder kon doorgaan voor zijn zus. Hij had halfbroers in de leeftijd van z'n moeder. Sigmund was de oudste van de acht kinderen van z'n moeder en werd door haar vertroeteld. Hij was zijn moeders oogappel. Er werd Sigmund geen strobreed in de weg gelegd en hij kreeg alle ruimte en privileges die hij voor zijn studie nodig had. Hij bleek een briljant student en interesseerde zich voor van alles en nog wat. Zo leerde hij zichzelf Spaans om de boeken van Don Quichot in de originele taal te kunnen lezen. Verder bekwaamde hij zich enigszins in geschiedenis en rechten en volgde hij colleges in de filosofie. Hij studeerde uiteindelijk geneeskunde en neurologie.
Freud werkte na zijn studie in een Weens ziekenhuis als neuroloog en 'geestesarts' zoals men dat toen noemde. Hij ging zich vooral toeleggen op de behandeling van hysteriepatiënten. Het zijn deze hysteriepatiënten geweest op wie voor het eerst de psychoanalyse werd toegepast. Hysterie werd gezien als een zenuwziekte waarbij op gezette tijden het onderbewustzijn de controle overneemt. De symptomen variëren van verwardheid, neurosen en uitval van zintuigen tot persoonlijkheidsverandering en verlamming van ledematen. Het heeft veel weg van wat we tegenwoordig dissociatieve persoonlijkheidsstoornis noemen (meervoudige persoonlijkheid).

Freud is naar eigen zeggen niet de eerste geweest die de psychoanalyse toepaste.
Hij gaf die eer aan de Weense arts Josef Breuer, die al eerder enkele hysteriepatiënten had behandeld met hypnose. Freud heeft de methode aangepast en verder ontwikkeld en bedacht ook de terminologie van de psychoanalyse, zodat hij wel degelijk kan worden gezien als grondlegger. Breuer en Freud waren de weinigen in hun omgeving die tot behandeling van hysterie overgingen omdat de medische wereld niet uit de voeten kon met de ziekte. Er waren geen aantoonbare neurologische afwijkingen. Artsen konden niets vinden en namen dus de klachten niet serieus. Freud zelf zei hierover :"de artsen beschouwen hysterici als mensen die de wetten van de wetenschap overtreden, zoals de rechtzinnigen de ketters beschouwen." Freud nam het in een lezing op voor dr. Breuer die nogal wat kritiek kreeg op zijn behandelingen.

Freud was inmiddels een eigen praktijk begonnen en nam de methode van Breuer over op zijn eigen patiënten. De gedachtegang bij de behandeling was dat de symptomen van de ziekte symbool staan voor traumatische ervaringen uit het verleden. Onder hypnose kon de patiënt worden ondervraagd over deze ervaringen waarin deze weer opnieuw werden beleefd. Door deze herbeleving werden de onverwerkte trauma's weer tijdelijk in het bewustzijn gebracht en zouden de symptomen verdwijnen.

Freud had zijn bedenkingen bij de hypnose als betrouwbare bron voor informatie uit het verleden. Hij stelde dat een gehypnotiseerde patiënt een soort slaaf is van de hypnotiseur en daardoor te bereidwillig is om informatie te verstrekken. De patiënt zou te gemakkelijk bevestigend antwoorden op suggestieve vragen van de therapeut. De informatie die tijdens de hypnose naar boven komt blijft in het onderbewustzijn na de hypnose, terwijl de verwerking juist in het bewuste moet plaatsvinden. Een ander probleem was dat Freud een slechte hypnotiseur was. Hij beklaagde zich erover dat hij maar een klein deel van z'n patiënten echt onder hypnose kon brengen. Hij besloot daarom de hypnose maar helemaal op te geven en bedacht een andere techniek, de vrije associatie. En zo begon langzaam de psychoanalyse vorm te krijgen zoals we die kennen.
Hoewel hij zich eerst richtte op hysteriepatiënten paste Freud zijn therapie later ook toe op andere soorten patiënten met allerlei uiteenlopende psychische klachten en neurosen.

Wat is nu eigenlijk de psychoanalyse?

De psychoanalyse is een therapie waarbij de therapeut de patiënt de gelegenheid biedt verdrongen ervaringen die zich in het onbewuste bevinden terug te halen naar het bewustzijn zodat de patiënt deze ervaringen herbeleeft en kan verwerken.
Een belangrijk fenomeen met betrekking tot de psychoanalyse van Freud is de verdringing. Freud gaat ervan uit dat de symptomen of neurosen van de patiënt een uiting zijn van verdrongen wensen of traumatische ervaringen die ontstaan in de kindertijd. Freud noemt zo'n verdrongen ervaring een wensimpuls. Een wensimpuls is een sterke drift of emotie die het kind ervaart en wil uiten, maar dit niet kan of mag uiten omdat de omgeving deze drift niet toelaat of omdat het tot straf leidt. Deze wensimpuls wordt vervolgens verdrongen, uit het bewustzijn gebannen. Verdringing is dus een beschermingsmechanisme tegen de wensimpuls. Maar in het onbewuste (zoals Freud het noemt) bestaat de verdrongen wensimpuls voort. De verdrongen wensimpuls loert op een gelegenheid om weer geactiveerd te worden. Dit heractiveren uit zich in de symptomen van de zieke. De symptomen zijn dus een soort vervanging van de verdrongen wensimpuls, maar dan in een vervormde weergave. Een symptoom is de bewuste uiting van een onbewuste verdrongen wensimpuls. Als de verdrongen wensimpuls weer aan de oppervlakte dreigt te komen stuit de patiënt op weerstand. De weerstand is het verzet dat optreed wanneer het verdrongene weer in het bewuste probeert te komen. Hoe groter deze weerstand hoe groter de vervorming, het symptoom. Het is aan de therapeut om deze weerstand bij de patiënt op te sporen, zodat de therapeut toegang krijgt tot de verdrongen wensimpuls. Meestal zijn meerde ervaringen verantwoordelijk zijn voor de symptomen, we spreken dat van een verdrongen complex. Bij de behandeling van een complex moeten de verdrongen ervaringen een voor een worden gevonden, te beginnen bij de laatste ervaring en dan steeds verder terug in het verleden.

De oorspronkelijke setting bij een analyse is als volgt: De patiënt ligt op een divan (de beroemde sofa) en de therapeut zit op een stoel aan het hoofdeinde van de patiënt, uit het zicht van de patiënt. Bij het ondervragen gebruikte Freud zijn methode van de vrije associatie. De therapeut laat hierbij de patiënt alles wat in hem opkomt uitspreken, waarbij de patiënt dus vrij kan associëren. Belangrijk is hierbij dat er een vertrouwensrelatie bestaat tussen therapeut en patiënt. De therapeut moet er zeker van zijn dat de patiënt niets achterwege houdt uit schaamte of uit andere motieven. De patiënt wordt duidelijk te kennen gegeven dat alle informatie die in hem opkomt relevant is, ook wanneer de patiënt dat zelf niet vindt. Voor de therapeut zit het belang juist in de invallen die patiënt wegwuift als onbelangrijk of invallen die de patiënt liever vermijdt. De patiënt wordt gestimuleerd juist de onaangename invallen toe te laten en deze uit te spreken. Deze invallen wijzen juist op weerstanden die moeten worden opgespoord. Door een juiste duiding van de invallen kan de therapeut de weerstanden opsporen en doorbreken om zo toegang krijgen tot de achterliggende verdrongen ervaringen.

Naast het instrument van de vrije associatie, gebruikte de Freud nog de droomduiding en de overdracht om de verborgen wensimpulsen aan het licht te brengen.
In zijn 'Traumdeutung' (droomduiding) onderscheidt Freud de manifeste droom en de latente droom. De manifeste droom is de droom zoals we die ons herinneren als we wakker worden. De latente droom is de onbewuste droominhoud van onze verborgen wensen. Het afwerende IK laat deze verborgen wensen niet toe (dit zijn weer de verdrongen wensimpulsen) en vervormt deze wensen tot een meer aanvaardbare bewuste droom, de manifeste droom. Zelfs de slaaptoestand laat het onbewuste blijkbaar niet onbeschermd toe. Zelf in de droom moeten we nog worden beschermd tegen de werkelijke inhoud. De manifeste droominhoud van de patiënt is net als de invallen bij de vrije associatie het materiaal dat de therapeut gebruikt om de verborgen wensen op te sporen en naar het bewustzijn te halen.

Nog een belangrijk instrument in de psychoanalyse is de overdracht. De overdracht houdt in dat de therapeut het object is van de overdracht, de plaats inneemt van de personen waarop de verdrongen wensimpulsen van toepassing zijn. De bewustwording van deze verdrongen wensimpulsen gaat gepaard met heftige emoties bij de patiënt waarbij de therapeut degene is op wie de patiënt zich richt. De therapeut vervangt op dat moment de persoon waarop de oorspronkelijke emotie zich richtte, bijvoorbeeld de vader of moeder van de patiënt.

Freud kwam gaandeweg tot het besluit dat vrijwel alle verborgen wensimpulsen van seksuele aard zijn. Het zijn onderdrukte seksuele behoeften van het kind, hij noemde het infantiele seksualiteit. Freud gebruikte seksualiteit in dit verband als een ruim begrip waarin hij niet alleen seksuele handelingen bedoelde, maar alle lichamelijke lusten, jaloezie en affectie van het kind.

Fasen in de ontwikkeling

Freud onderscheid meerdere fasen in de ontwikkeling van seksuele driftenergie. Deze fasen zijn de volgende;
1. Orale fase (van 0-1,5 jaar)
Hierbij is het kind aangewezen op zuigen, zowel bij borstvoeding als bij flesvoeding. Ook steekt het allerlei voorwerpen in de mond; de mond is in deze fase het lustorgaan, vandaar ook de naam orale fase.
2. Anale fase (1,5-3 jaar)
In deze fase wordt het kind zindelijk, en smeert het kind, zodra het de kans krijgt,
alles graag onder de poep. In deze fase is de anus dus het lustorgaan.
3. Fallische fase (3-5 jaar)
In deze fase is het kind gefixeerd door en speelt het graag met de geslachtsorganen.
Hier is de fallus (penis) dus het lustorgaan bij jongens en de vagina het lustorgaan bij meisjes.
4. Oedipale fase (5-7 jaar)
In deze fase gaat de jongen zich richten op de moeder, en zal het meisje zich gaan richten op haar vader. Er is een haat- liefdeverhouding tussen het kind en de ouder van dezelfde sekse, doordat het kind deze ouder als concurrent ziet.
Om dit op te lossen identificeert het kind zich met de ouder van dezelfde sekse. Dit wil zeggen dat de jongen net zo wil zijn als zijn vader, om zo zijn moeder als liefdesobject te krijgen. Ook het meisje zou net zo willen zijn als haar moeder, om zo haar vader als liefdesobject te krijgen. De vader en moeder moeten dat proces wel toestaan; zij moeten wel accepteren dat het kind van dezelfde sekse ook een band wil met de ouder van de andere sekse. Als de moeder niet wil dat haar dochter een relatie met haar vader aangaat kan dat inhouden dat die dochter een belemmering ondervindt. Deze belemmering in het aangaan van een relatie met haar vader zal ook doorwerken als belemmering voor het aangaan van intieme relaties met jongens/mannen. Ditzelfde geldt voor het omgekeerde, wanneer de vader de zoon belet een relatie met de moeder aan te gaan.
5. Latentiefase (7-12 jaar)
In deze fase zal de seksualiteit tot rust komen, en kunnen er correcties plaatsvinden op punten die niet goed zijn gegaan.
6. Genitale fase (12-18 jaar)
In deze fase ontluikt de volwassen seksualiteit. Alles wat in de vorige fasen niet goed is gegaan, zal doorwerken tot in de volwassenheid en kan voor geestelijke problemen zorgen.

De mate waarin de verschillende fasen in de kindertijd succesvol worden doorlopen bepaalt de mate waarin men op latere leeftijd interne conflicten ervaart.
Freud maakte geen rigide onderscheid tussen geestelijk gezond en geestelijk ongezond. Hij vond dat iedereen in meer of mindere mate het slachtoffer was van interne conflicten. Wanneer deze conflicten niet op een goede manier worden opgelost dreigen neurosen te ontstaan. Freud vindt dat psychoanalyse niet alleen op neurotici zou moeten worden toegepast, maar dat het eigenlijk voor iedereen een heilzame werking heeft. Iedereen zou gebaat zijn bij een analyse om inzicht te krijgen in zichzelf en conflicten uit de vroege jeugd aan het licht te brengen.

Freud werd van alle kanten bekritiseerd om de nadruk die hij legde op de seksuele driften van het kind. Vooral in het preutse Wenen van die tijd was dat nogal een ongelukkige stellingsname. Zelf gaf hij aan ook in eerste instantie terughoudend te zijn over zijn bevindingen, maar hij kon niet anders dan onderschrijven wat de ervaring hem leerde. Een ander punt van kritiek was en is dat zijn patiëntenkring bijna uitsluitend uit volwassen vrouwen bestond. Hoe kon hij zulke stellige uitspraken doen over de kindertijd terwijl hij zelf maar zelden kinderen analyseerde? Hij heeft er trouwens wel een aantal behandeld. Freud wierp tegen dat het voor zijn onderzoek juist van belang was om volwassenen te analyseren die de symptomen van hun kindertijd met zich meedragen.
De psychoanalyse is tot op de dag van vandaag omstreden. Zo zou de theorie te weinig wetenschappelijke en experimentele waarde hebben; een ander punt is de nadruk op de seksuele aspecten van de kindertijd. Tegenwoordig wordt de aandacht meer verlegd naar andere, meer sociale aspecten uit de kindertijd en de vroege volwassenheid. De infantiele seksualiteit als enige determinant van interne conflicten en neurosen wordt nauwelijks meer ondersteund.

Alfred Adler

Prof. Dr. Alfred Adler (1870–1937) is de grondlegger van de Individualpsychologie, een van de hoofdrichtingen in de psychologie.
Vanaf 1895 werkte Adler als arts en in 1898 publiceerde hij zijn eerste werk. In ca. 10 jaar verwierf hij zich in Wenen als zenuwarts en psychiater een grote faam.
Adler was de belangrijkste medewerker van Freud in de jaren 1902 tot 1911. Uiteindelijk verliet hij de psychoanalytische ‘kring’ en zette hij de kennis van het wezen van de mens, van wat hem beweegt en van zijn gedrag, op een geheel andere basis, die hij ‘Individual-psychologie’ noemde. In 1911 richtte hij de ‘Vereniging voor Individualpsychologie’ op en ruim 35 jaar lang werkte hij aan zijn ideeën, waarmee hij internationale erkenning ontving.

Zijn theoretische opvattingen

Zijn vroege persoonlijke ervaringen hebben Adler ervan overtuigd dat de mens een sterke agressieve drift in zich heeft om zijn minderwaardigheidsgevoelens te overwinnen. Tevens was hij er van overtuigd dat de mens een sociaal wezen die in een maatschappelijk verband moet leven en functioneren.

Adler had twijfels aangaande de centrale rol die de psychoanalyse toekende aan het seksuele streven van de mens. Hij dacht deze centrale rol veeleer toe aan het streven van de mens zich te doen gelden, de zogenaamde geldings- of machtsdrang. Adler gaat ervan uit dat de mens een ondeelbare eenheid is, een individu. Vandaar de naam Individualpsychologie. De eenheid van het individu is gelegen in het feit dat aan de persoon en al zijn uitingen en activiteiten één centraal streven ten grondslag ligt, het streven naar zelfbehoud. Adler meent in het hele leven en in elke gedraging van de mens een uiting te zien van dit streven naar zelfbehoud.

Conclusie en antwoord op de vraagstelling

Vraagstelling: Hoe heeft de psychologie zich als wetenschap ontwikkeld?
De psychologie als wetenschap is ontstaan tijdens de periode van de wetenschappelijke euforie van de 19e eeuw. Wundt (Mannheim 1832 - Leipzig 1920) wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van deze wetenschap, omdat hij deze tak van de filosofie naar het laboratorium heeft gebracht. De psychologie is een zeer uitgebreide wetenschap, en het bestaan van zoveel verschillende benamingen binnen dezelfde wetenschap duidt op het onvolgroeide stadium ervan. Maar dit betekend ook dat de psychologie constant aan het groeien is, net zoals onze kennis van het menselijke zijn en denken. Het beeld van de academische psychologie veranderd constant, dit wordt ook beïnvloed door de tijden waarin wij leven en de manier waarop mensen tegen het leven aankijken. De psychologie als wetenschap lijkt zeer uitgebreid, maar de waarheid is dat we nu maar net begonnen zijn met de verklaring van de menselijke gedrag en denkwijze. Er zijn nog zoveel onbeantwoorde vragen, maar gelukkig is de ontwikkeling van de psychologie nog lang niet ten einde.

Slot

Dit werkstuk vonden wij interessant, maar zeer moeilijk om te maken. Er bleek weinig nuttige informatie op het internet te staan over psychologie. De boeken die wij gehuurd hadden bleken erg ingewikkeld en zwaar van stof te zijn, we moesten ook zeker een paar keer terug naar de bibliotheek omdat sommige boeken gewoon te gedetailleerd waren om er iets nuttigs uit te halen, zonder eerst alles door te moeten lezen.
Ik (een van de auteurs) wilde waarschijnlijk Maatschappelijk werk en Dienstverlening gaan studeren en misschien doorstromen naar de universitaire opleiding Psychologie, maar nadat ik scripties van psychologieleerlingen op internet las en die boeken doorkeek, weet ik eigenlijk wel zeker dat ik er niet voor ben weggelegd. Het is gewoon té moeilijk. Sommige stukken moest ik zelfs een paar keer lezen voordat me echt doordrong wat er nou precies stond.
Het was wel boeiende stof, maar toen we hier eenmaal aan begonnen kregen we al gauw door dat een ander onderwerp misschien makkelijker geweest zou zijn. Het was ook moeilijk om informatie te vinden die voor het vak ANW ook van toepassing was.
De deelvragen zijn veranderd, omdat de oorspronkelijke deelvragen veel te breed waren. We hebben de vragen dus iets minder globaal gemaakt. De samenwerking ging goed, we werkten er beide even hard aan dus er was geen sprake van dat de een meer deed dan de ander.

Bronnen

Boeken:

Ontdek de psychologie
Onder eindredactie van David Ingleby en Ed Spruijt
Utrecht, stichting Teleac, 1992

De mens en zijn symbolen
Carl G. Jung
Rotterdam, Lemnistcaat, 1992
Vertaald van: man and his symbols - Londen: Alsdus Books, 1964

Psychologie in kaart gebracht,
H. Schouppe
Tweede druk, Utecht: Het Spectrum, 1997.

Met zachte hand, Opkomst en verbreiding van het psychologisch perspectief
Jeroen Jansz en Peter van Drunen
Utrecht: Lemma, 1996.

Hoofdstromen en mensbeelden in de psychologie
L.K.A Eisenga en J.F.H van Rappard
Meppel: Boom, 1987.

Wegwijs in de psychologie
Gerd Mietzel
Zutphen: Thieme, 1996
Vertaald van: Wege in die Psychologie - Stuttergart: Klettercotta, 1994.

Tijdschriften:

Psychologie
Maandblad, per kwartaal gebonden
Lisse: Swers & Zeitlinger, 2001

Internetsites:

http://psy.cc/0100.html
http://psychclassics.yorku.ca/
http://www.cwu.edu/~warren/today.html
http://www.rug.nl/psy/organisatie/leerstoelgroepen/s/

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.