Nomadisme Hierbij gaat het om een leefwijze, waarbij een sociale groep het hele jaar door in verplaatsbare behuizingen woont. Dit is noodzakelijk omdat het levensonderhoud van deze mensen van hun dieren afhangt. Deze dieren variëren al naargelang de klimaatzone. In de Noord-Afrikaanse landen via Europa en Azië tot Tibet worden voornamelijk schapen en geiten gehouden, in de Sahel-zone en in Mongolië runderen, en in Arabië en Donker Afrika komt hier de dromedaris bij. In Noord-Europa en Siberië houdt men rendieren en in Tibet Jakken. Afhankelijk van het jaargetijde moeten de dieren het hele jaar door tussen zomer - en winterweiden heen en weer worden gesleept. In de wintermaanden trekt men naar de dalen, omdat de bergweiden vaak met sneeuw zijn bedekt. Omgekeerd trekt men in de warme zomermaanden weer naar de bergweiden. Zo kunnen beide soorten weiden tot aan het volgende seizoen regenereren.
Er zijn 2 vormen van nomadisme: het horizontale en het verticale nomadisme. Het verticale nomadisme beschrijft de trektochten tussen bergen en dalen, het horizontale nomadisme heeft betrekking op de uitgebreide tochten op gelijke grond. Mensen die een nomandenbestaan leiden zijn in economische opzicht afhankelijk van hun dieren en dierproducten. Behalve melk en melkproducten (boter, kaas) zijn wol en – in geringere mate dan doorgaans wordt aangenomen – het vlees van de dieren van betekenis.
Vroeger nam men aan dat nomaden uitsluitend leven van hun eigen producten. Dit is inmiddels weerlegd. Altijd al hebben nomaden, ofwel gevestigde landbouwers ruilbetrekkingen onderhouden, ofwel hebben zij zich door middel van bijverdiensten van andere levensmiddelen kunnen voorzien. Sommige nomaden nestelen zich bijvoorbeeld in het transportwezen of bedrijven(extra) handel. Beide zijn immers goed te combineren met het houden van dieren, als het bijvoorbeeld gaat om runderen of kamelen. Een andere vorm van bijverdienste die tegenwoordig steeds meer aan betekenis wint, is het werken als dagloner of als hulp bij de oogst.
Het nomadendom wordt door de politici van de meeste landen niet graag gezien. Vaak zijn er pogingen van staatswege om, de nomaden te bewegen om zich definitief te vestigen. Men vreest dat zij bij hun trektochten, die niet zelden de staatsgrenzen overschrijden, de gelegenheid uitbuiten om te smokkelen en te spioneren. Ook vreest men het ontstaan van epidemieën. Genoemde pogingen zijn evenwel tot nu toe meestal mislukt. In Rusland heeft men inmiddels deze vorm van bestaan erkend, omdat zonder de nomaden bepaalde gebieden braak zouden liggen.
Varianten van het nomadisme zijn half en gedeeltelijk nomadisme en transhumance.
Half nomadisme is een levensvorm waarin, behalve het houden van dieren, ook landbouw wordt bedreven. Er worden cultuurplanten gekweekt die onder de klimatologische omstandigheden van het gebergte kunnen groeien. De akkerbouw wordt zowel op zomer- als winterplaatsen bedreven. Aan de op het jaargetijde gerichte trektochten hoeven niet per se alle leden van de groep deel te nemen. Vaal blijven enkelen op het land. Anders is het gedeeltelijk nomadisme. Ook hier wordt akkerbouw en veeteelt bedreven. Hier is echter sprake van vaste nederzettingen, waar het hele jaar door de leden van de groep verblijven die voor de akkers zorgen. (vrouwen, kinderen en ouderen). Enkel de veehouders zijn met hun kudden onderweg, en hebben hun mobiele woning bij zich. In de zomer blijven de veehouders met hun kudden in de buurt van de nederzetting. Half en gedeeltelijk nomadisme kan als subsistentie worden beschouwd. In beide gevallen is ook de grootfamilie de productie-eenheid.
De transhumance lijkt in economische opzicht op het gedeeltelijk nomadisme. Het verschil is enkel dat de veehouders bij hun nederzetting blijven en herders in dienst nemen, die het gehele jaar door de kudden voor hun rekening nemen
Nomaden (Bedoeïnen) Bedoeïnen behoren in etnisch opzicht tot de Arabieren, maar onderscheiden zich door het feit dat ze geen vast woonpatroon hebben. Ze leven in onbebouwd gebied, ver van de gevestigde stad- en streekbevolking. Het Arabische woord \'badw\' wordt gebruikt ter benaming van deze groep mensen, die zich van de groep, de hadar (=gevestigde bevolkingsgroep),onderscheiden. Bedoeïenen behoren dus niet tot een homogene cultuur maar komen uit verschillende etnische groepen. Het enige verbindende criterium is hun nomadische leefwijze. De vormen van nomadisme zijn veelsoortig. Er zijn fokkers van dromedarissen en schapen, en de kameelnomaden. Er bestaan in de verschillende opvattingen over de vraag, welke van deze groepen nu met de term bedoeïenen moet worden aangeduid. De ene opvatting verstaat onder dit begrip alle vormen van nomadisme in het Arabisch gebied. De andere opvatting gaat ervan uit dat hieronder alleen die bedoeïenen moeten worden verstaan, die zichzelf als badw aanduiden.
De bedoeïenen zijn typische nomaden. Echte nomaden trekken met hun kudden tussen hun zomer- en winterweiden heen en weer. De wegen zijn door het gewoonterecht voor elk volk vastgesteld. Het komt evenwel dikwijls tot onenigheden op grond van territoriale aanspraken. De opbrengst van de veeteelt is voor het levensonderhoud van de nomaden niet voldoende. Het tekort wordt aangevuld door ruilbetrekkingen met andere volken of door zaken te doen op de nabijgelegen oasemarkten. Omdat de bedoeïenen door hun voortdurende omzwervingen vertrouwd zijn met de woestijn, zijn ze bijzonder geschikt als begeleiders van pelgrims en handelskaravanen. Bovendien verhuren ze zich vaak als tussenhandelaars bij de handel met het buitenland. Een andere bron van inkomsten is de controle van de handelsroutes die vaak door hun gebied voeren. De handelaars en reizigers die hiervan gebruik maken moeten tolgelden betalen.
Tot de bedoeïenen behoren ook de halfnomaden. Zij bedrijven naast veeteelt wat akkerbouw en/of planten dadelpalmen. Het trekken met de dieren wordt door een deel van de groep gedaan, de anderen verblijven op hun vaste domicilie, dat aan de rand van de steppe in een kleine oase ligt. Bij de halfnomaden gaat het vermoedelijk om verarmde nomaden die door andere stammen van hun weiden in de steppe zijn verdrongen. Dikwijls is hun maatschappelijke status gering omdat ze vaak in een afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van echte nomadenstammen. Deze beschouwen hen als minderwaardig omdat ze geen veeteelt bedrijven.
Door het voortdurend rondtrekken van de bedoeïenen kan er van groot materiële bezit geen sprake zijn. De bezittingen moeten licht, degelijk, transportabel en onbreekbaar zijn. De behuizing bestaat gewoonlijk uit een tent van zwart geitenhaar, die snel opgebouwd en afgebroken kan worden.
Het werkstuk gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
leuk joh ik hou van mensen met zo'n goed werkstuk
big kisses anna
22 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
relaxt man gozer!
21 jaar geleden
Antwoorden