Irak

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Werkstuk door een scholier
  • 4e klas vwo | 9841 woorden
  • 1 juni 2003
  • 70 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
70 keer beoordeeld

De geschiedenis van Irak en het ontstaan van de vijandsbeelden Het grondgebied van het tegenwoordige Irak bestaat uit de provincies Bagdad, Basra en Mosoel, met de gelijknamige steden, die tot aan de Eerste Wereldoorlog behoorden tot het Osmaanse Rijk. Na een lange strijd tegen de Turkse en Duitse troepen kregen de Engelsen op de conferentie van San Remo in april Irak als mandaatgebied van de Volkenbond toegewezen. Iraakse nationalisten demonstreerden tegen het Britse bestuur en eind juni braken gewapende opstanden uit die door het Britse leger grof werden neergeslagen.Tijdens de onlusten werden 6000 Iraki's en 500 Britse militairen gedood. De Engelse hoge commissaris Sir Percy Cox (1868-1929) benoemde Sayyid Abd al-Rahman al-Kailani tot premier van een kabinet onder Engels toezicht. De ministerraad bestond uit 21 vooraanstaande Iraki's uit alle drie provincies. Soennieten kregen de belangrijkste functies maar ook een aantal sjiïeten, christenen en een jood waren in de ministerraad vertegenwoordigd. Tot herstel van de politieke rust besloten de Engelsen van Irak een koninkrijk te maken. De hasjemitische prins Faisal I (1883-1933) werd op 23 augustus tot koning benoemd maar de Engelsen behielden zelf de feitelijke macht. Zij stelden ook de staatsgrenzen vast, maar deze vormden een bron van incidenten met de buurlanden van Irak. Een Engels-Iraaks verdrag legde de verhoudingen tussen beide landen vast. Groot-Brittannië had het laatste woord in financiële zaken, in internationale- en veiligheidszaken en in bepaalde rechtsgeschillen. Irak moest tonen dat het zijn verantwoordelijkheid aankon en kreeg Britse hulp en advies in bestuurszaken. Het verdrag moest door het toekomstige parlement worden geratificeerd. Turkije maakte aanspraak op het gebied rond Mosoel in Noord-Irak met een merendeels Koerdische bevolking en stuurde troepen over de grens met Irak. De Koerdische stamhoofden verzetten zich tegen de Turken, de Britten evacueerden Sulaimaniyya. Om de zaken in de hand te houden, lieten de Engelsen de Koerdische leider sjeik Mahmoed vrij, die de rust in het gebied herstelde. Onder de Koerden was de onrust groot, omdat hun na beëindiging van de Eerste Wereldoorlog onafhankelijkheid was beloofd. Volgens een Engels-Iraakse verklaring van 22 december zouden de Koerden binnen Irak autonomie krijgen als ze zelf overeenstemming konden bereiken over een grondwet en het gebied waarop die van toepassing zou zijn. Tussen de diverse Koerdische stammen bestond echter weinig consensus.In de steden in Zuid-Irak waar veel sjiïeten woonden, werd gedemonstreerd tegen de komende verkiezingen en het Engels-Iraaks verdrag. De sjiïeten richtten twee politieke partijen op: de Watani (Vaderlandse) Partij en de Nahda (Reveil) Partij. Onder druk van de omstandigheden nam de premier ontslag in november. Hij werd opgevolgd door Abdul Mushin al Sadun, een soennitisch landeigenaar. Koerdistan en de onrust onder de koerden Anders dan de geallieerden de Koerden hadden beloofd, werd Koerdistan opgedeeld. Het Anatolische deel van Koerdistan kwam bij Turkije. Sjeik Mahmoed bleef vasthouden aan een onafhankelijk Koerdistan met hemzelf als koning, desnoods onder Turkse bescherming. Engelse troepen werden ingezet tegen Koerden en Turken. Sjeik Mahmoed vluchtte naar Iran. In maart kwam het Iraakse parlement voor het eerst bijeen. Onder dreiging van een Engels ultimatum ratificeerde het parlement in juni het Engels-Iraaks verdrag en bevestigde de status van Irak als Engels protectoraat. Hierna werd het parlement ontbonden. Groot-Brittannië gaf de monarchie een machtsbasis door nationalistische officieren en stamleiders in het landsbestuur op te nemen. Irak was verantwoordelijk voor zijn eigen defensie en had een sterk leger nodig om de orde te handhaven (stammenstrijd, Koerdenverzet). Dat kon alleen worden opgezet met behulp van dienstplichtigen. Sjiïeten en Koerden kwamen tegen de dienstplicht in verzet, omdat ze niet tegen hun eigen mensen wilden optreden. Engeland weigerde medewerking aan de opbouw van het Iraakse leger uit angst betrokken te worden bij nieuwe onlusten. Door de invoering van nieuwe eigendomsverhoudingen ontstond een klasse van Engelsgezinde grootgrondbezitters. De eerst door de stam gemeenschappelijk beheerde gronden werden privébezit van het stamhoofd, die de grond vervolgens onder vaak ongunstige voorwaarden verpachtte aan de boeren. Veel boeren die de pacht niet konden betalen, vertrokken naar de steden om werk te zoeken en kwamen terecht in sloppenwijken (sarifas) rond Bagdad. Na nieuwe verkiezingen kwam een kabinet tot stand waarin de landeigenaren sterk vertegenwoordigd waren. Het parlement stemde in met een olieconcessie aan de (merendeels Engelse) Turkse Petroleum Maatschappij, na 1929 Iraakse Petroleum Maatschappij (Iraq Petroleum Company) IPC. De maatschappij kreeg het recht overal in Irak naar olie te boren, behalve in de provincie Basra. Het Koerdische gebied rond Mosoel, dat over rijke aardoliebronnen beschikte, kwam aan Irak. De Volkenbond eiste een nieuw Engels-Iraaks verdrag waarin serieus aandacht moest worden besteed aan autonomie voor de Koerden en behoud van hun eigen cultuur. Dit verdrag kwam in januari tot stand, de aanbevelingen van de Volkenbond waren er in opgenomen. Het verdrag was geldig voor 25 jaar of zoveel eerder als Irak zelfstandig lid van de Volkenbond zou worden. De publicatie van een door een soennitisch ambtenaar geschreven boek waarin sjiïeten bekritiseerd werden, leidde tot rellen waarbij een aantal doden vielen. De premier trachtte protesten van de Nahda Partij te onderdrukken maar moest zelf aftreden. Bij Kirkoek (in Koerdistan) werden grote hoeveelheden olie gevonden. Na langgerekte verkiezingen (jan-mei) en regeringsingrijpen kwam een parlement tot stand met een aanzienlijk aantal sjiïetische afgevaardigden die moesten zorgen voor een verzoening met het sjiïetische volksdeel. De wet op de dienstplicht werd verworpen. In de Koerdische gebieden was de onrust groot. De eerste olieput werd in productie genomen. Groot-Brittannië beloofde Irak in 1932 zelfstandigheid en erkende de Iraakse verantwoordelijkheid voor de eigen defensie. De Koerden vreesden voor de onafhankelijkheid van Irak zonder dat er voor hen iets geregeld was en wilden het mandaat in stand houden. Koerdische afgevaardigden boden het parlement een petitie aan waarin gevraagd werd om financiering en vorming van een Koerdische provincie bestaande uit de door Koerden bewoonde regio's in Noord-Irak. Vanwege de slechte economische toestand moesten de belastingen omhoog. Veel landeigenaren, met contacten bij de politieke elite, wisten ontheffing van belastingbetaling te krijgen. De landbouw maakte gebruik van verouderde landbouwmethoden, had gebrek aan arbeidskrachten en leed onder verzilting van de grond door ondeskundige irrigatie. Een commissie van deskundigen moest aanbevelingen doen om tot betere opbrengsten te komen. Een nieuw Engels-Iraaks verdrag (juni) over een onafhankelijk Irak omvatte de opbouw van de Iraakse strijdkrachten onder leiding van Engelse militaire adviseurs. Engeland hield twee luchtmachtbases (bij Bagdad en bij Basra). De binnenlandse politiek kwam aan de koning. Over de Koerden werd niet gesproken. Het verdrag gold voor een periode van 25 jaar na het bereiken van de onafhankelijkheid en werd in november door het parlement geratificeerd. Een opstand in de Koerdische gebieden werd door het leger met behulp van de Engelse luchtmacht bedwongen. Vanaf de instelling van het mandaat was de uitvoer van landbouwprodukten (graan,gerst) voor de Europese en Indiase markt sterk gegroeid. De nu wereldwijde economische depressie veroorzaakte een sterke prijsdaling die hard aankwam in het grotendeels agrarische Irak. De lokale nijverheid was door de invoer van goedkope Engelse industrieprodukten vernietigd. Herhaalde Koerdische verzoeken om autonomie kregen ook bij de Volkenbond geen gehoor. Sjeik Mahmoed werd verbannen naar Nasiriyya in Zuid-Irak. Op 31 oktober kwamen de in Irak wonende christelijke Assyriërs bijeen in Mosoel. Na de Eerste Wereldoorlog waren ze uit Anatolië naar Irak gevlucht, waar ze onder bescherming kwamen van de Engelsen. Veel Assyriërs hadden dienst genomen in het Britse leger en vormden bewakingskorpsen op de Britse luchtmachtbases. Uit angst voor de komende onafhankelijkheid verzochten ze de Volkenbond om naar Syrië of helemaal uit het Midden-Oosten te mogen vertrekken. In maart sloten de leider van de soennitische Volkspartij (Al-Sha'b), Yasin al-Hashimi (+1937), en de leider van de sjiïetische Watani Partij, Jafar Abu al-Timman, zich aaneen in de Ikha Partij (Hizb al-Ikha al-Watani). De partij voerde campagne tegen het regeringsbeleid. Vooral kleine handelaren en ambachtslieden, die doelwit waren van de nieuwe belastingvoorstellen, werden lid van de partij. De partij kreeg veel aanhang van allerlei ontevreden groepen. In juli werd een algemene staking uitgeroepen. Op het platteland heerste onrust vanwege voortdurende stammenstrijd. Op 3 oktober eindigde het Britse mandaat officieel en werd Irak volledig soeverein en als zodanig lid van de Volkenbond. Tegenover de Volkenbond verklaarde Irak de rechten van vreemdelingen en minderheden te garanderen. Rondom het nieuw opgerichte dagblad Al-Ahali vormde zich een groep van jonge intellectuelen die het overheidsbeleid bekritiseerden en debatteerden over sociale en economische hervormingen. De marxist Abd-al Fattah Ibrahim en de sociaal-democraat Muhammad Hadid traden op als woordvoerders. Koning Faisal I werd na zijn dood op 8 september opgevolgd door zijn zoon Ghasi I (1912-1939). Diens pogingen tot hervorming en modernisering werden door interne spanningen tussen de diverse bevolkingsgroepen ernstig belemmerd. In mei vroegen de Assyriërs om een enclave in Noord-Irak maar de Assyrische leider werd na besprekingen in Bagdad gevangen genomen. Gewapende Assyriërs vielen Syrië binnen in de hoop daar een veilige haven te vinden maar de Fransen stuurden hen terug naar Irak waar ze door het leger ontwapend werden. Bij de gevechten vielen veel doden. In augustus pleegde het Iraakse leger, geholpen door Koerdische stammen, een massamoord op Assyrische dorpelingen. De Al-Ahali groep richtte de Bagdadclub op waar mensen van diverse achtergrond discussieerden over patriottisme en nationalisme. Een geschil met Iran over de grensrivier Sjat al-Arab werd voorgelegd aan de Volkenbond. De rivier vormde de vaarweg tussen de Iraanse havenstad Abadan en de Perzische Golf. In februari keurde het parlement de Nationale Defensienota goed waarin de dienstplicht en een snelle uitbreiding van de strijdkrachten werd geregeld.
Onrust onder sjiïeten In maart deponeerden de sjiïeten hun grieven bij het parlement. Ze wilden evenredige vertegenwoordiging in parlement en rechtspraak, vrije verkiezingen, persvrijheid en belastingverlaging. De oppositie tegen de dienstplicht bleef onrust veroorzaken in het zuiden. Nadat twee achtereenvolgende premiers vergeefs getracht hadden het leger tot handelen te brengen, slaagde premier Yasin al-Hashimi er wel in de opstanden te onderdrukken. Na de verkiezingen van augustus kregen de sjiïeten een aantal plaatsen extra in het parlement om de daarover ontstane onvrede weg te halen. In Noord-Irak laaide de stammenstrijd weer op waarin eveneens de angst voor de dienstplicht meespeelde. De Koerdische Yazidis eisten collectieve ontheffing van de dienstplicht en weigerden zich in te schrijven. Bij gevechten met het leger werden honderden Yazidis gedood en gevangen genomen, vele dorpen werden verwoest. In januari werd de oliepijpleiding van Kirkoek naar de Middellandse Zee officieel geopend. Premier Al-Hashimi voerde een autoritair bewind, vaardigde decreten uit, richtte politie- en veiligheidsdiensten op en stelde militaire training in op scholen. Kritische kranten als Al-Ahali werden opgeheven en regionale opstanden hard neergeslagen. In oktober pleegde het leger onder leiding van generaal Bakr Sidqi een staatsgreep. De premier vluchtte het land uit en de sjiïetische Hikmet Suleiman, verbonden met de Al-Ahali groep, stelde een kabinet samen waarin meer sjiïeten dan ooit zitting hadden. Generaal Bakr Sidqi werd chef-staf met grote invloed op buitenlandse zaken. Hij wilde nauwere relaties met vooral Turkije en met Iran. Een overeenkomst met Iran over de Sjat al-Arab maakte de weg vrij voor het Sa'adabadpact, een non-agressiepact met Iran, Turkije en Afghanistan. In Bagdad en Basra werden demonstraties gehouden tegen het verdrag, tegen de buitenlandse politiek en tegen aangekondigde hervormingen. Uit angst voor het communisme besloot het leger in augustus tot een staatsgreep waarbij Bakr Sidqi werd vermoord en de regering Hikmet Suleiman omvergeworpen. Nuri Al-Said (1888-1958) werd in december voor de derde maal premier en zou vele jaren met tussenpozen als eerste minister regeren. Koning Ghazi I overleed op 4 april tengevolge van een auto-ongeluk. Emir Abdul Illah (1913-1958) werd regent voor de nog minderjarige troonopvolger Faisal II (1935-1958). Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vroeg Engeland Irak de betrekkingen met Duitsland te verbreken en hulp te bieden volgens het verdrag uit 1930. De Engelsgezinde premier Nuri Al-Said gebruikte de oorlogssituatie om per decreet te gaan regeren. Hij moest tegenwicht geven aan het leger waarin veel nationalistische hoge officieren grote bewondering hadden voor Nazi-Duitsland. In oktober kreeg de verslagen pro-Duitse moefti van Jeruzalem, Hajj Amin al-Hussaini, asiel in Irak. Hij gebruikte zijn invloed om actie te voeren tegen de Engelsen. Staatsgreep In januari werd minister van Financiën, Rustum Haidar, vermoord door een anti-Britse diplomaat. Premier Nuri Al-Said elimineerde politieke tegenstanders. In februari ontstond een crisis, de premier trad af. Tegen de zin van de regent volgde de Duitsgezinde nationalistische Rashid Ali Al-Gilani hem op als premier, Nuri Al-Said werd minister van Buitenlandse Zaken. In juli weigerde het kabinet de betrekkingen met Italië te verbreken en ontstond er onenigheid over de doortocht van Engelse troepen door Irak. Een deel van het kabinet keerde zich tegen minister Nuri Al-Said. De regent eiste het aftreden van het kabinet maar werd daarvan teruggehouden door de legerleiding die met militaire acties dreigde. Een groot deel van het leger stond achter de As-mogendheden. In april vluchtte de regent naar Transjordanië na een militaire staatsgreep. Ook Nuri Al-Said moest vluchten. Onder protest van de regering landden Engelse troepen in Basra. Het Iraakse leger omsingelde de Engelse luchtmachtbasis Habbaniyya. Toen de Iraakse troepen weigerden de omsingeling op te heffen werden ze aangevallen door de Engelsen, die geholpen werden door Koerdische en sjiïetische stammen. Irak zocht steun bij Duitsland en Italië, die wat kleine wapens en vliegtuigen stuurden. Eind mei moesten premier Rashid en de legerleiding vluchtten uit Bagdad. Abdul Illah werd in zijn functie van regent hersteld en Nuri Al-Said werd opnieuw premier. Tijdens de crisis en de daardoor veroorzaakte chaos in Bagdad grepen anti-zionistische nationalisten de kans meer dan 200 joodse Iraki's te vermoorden. Drie van de hoogste legerleiders werden ter dood veroordeeld evenals ex-premier Rashid Ali Al-Gilani (die overigens naar Saoedi-Arabië ontsnapte). In landsbestuur en leger vonden zuiveringen plaats, vele honderden verdwenen naar een interneringskamp op Fao. De ontstane vacatures vulde Nuri Al-Said op met medestanders. Salih Jabr (1892-1957) werd de eerste sjiïetische minister van Binnenlandse Zaken. De uit gevangenschap ontsnapte Koerdische leider Mustafa Barzani (+1979) onderhield contacten met de regering via een Koerdisch kabinetslid. Behalve amnestie voor zichzelf en zijn familie, vroeg hij om economische hulp ter bestrijding van de hongersnood. Hij stelde zich beschikbaar als gouverneur van een autonoom Koerdistan. Nuri As-Said voerde een zeer conservatief en repressief beleid. Politieke bewegingen stonden onder strenge controle en de pers werd gecensureerd. Dit leidde tot conflicten met regent Abdul Illah. Vanwege de ontstane onenigheid nam Nuri As-Said ontslag. De regent benoemde Hamdi al-Pachachi (1891-1948) tot zijn opvolger. In het nieuw geformeerde kabinet vonden zowel aanhangers van Nuri Al-Said als van de regent een plaats. Een aantal gevangenen werd vrijgelaten en de perscensuur werd verlicht. Mustafa Barzani kreeg amnestie en sprak in Bagdad met regeringsleiders over de Koerdische problemen. Opnieuw onrust onder Koerden Op 22 maart vormden Irak, Egypte, Jemen, Jordanie, Libanon, Saoedi-Arabie en Syrie de Arabische Liga voor economische, politieke en militaire samenwerking. Tot eerste secretaris-generaal benoemde de Liga de Egyptische panarabist Abd-al Rahman Azzam (1893-1976). Cairo werd het hoofdkwartier waar de Ligaraad bijeenkwam, de door de raad genomen besluiten waren bindend voor de leden. Premier al-Pachachi verwierp de Koerdische eisen waarop de Koerden in opstand kwamen. Het leger kwam orde op zaken stellen en in oktober vluchtte Mustafa Barzani over de Iraanse grens. In Azerbaidzjan speelde hij een rol in de kortbestaande onafhankelijke Koerdistaanse Republiek Mahabad tot hij een jaar later weer voor de legers van de sjah van Iran moest vluchten. Met Turkije en Transjordanië kwamen vriendschapsverdragen tot stand. Premier Al-Pachachi nam ontslag om gezondheidsredenen en werd opgevolgd door Tawfiq al-Suwaidi (1891-1968). Deze hief de staat van beleg op en sloot het interneringskamp op Fao. Aan de censuur kwam een einde en er kwam een nieuwe kieswet die het land verdeelde in 100 kiesdistricten (in plaats van de eerdere drie). Hiermee was het platteland beter vertegenwoordigd. Politieke partijen werden weer toegestaan. Belangrijk waren de Al-Hizb al-Watani al-Dimuqrati (Nationale Democratische Partij) en de Hizb al-Istiqlal (Onafhankelijkheidspartij). De eerste had veel leden die banden hadden onderhouden met de Ahali-groep en streefde naar sociale democratie en politieke hervormingen via het parlement met de nadruk op de binnenlandse politiek. De partij stond kritisch tegenover Groot-Brittannië maar was niet panarabistisch. De Istiqlal vertegenwoordigde het Arabisch nationalisme en het panarabisme en was tegen de Britse invloed in het Midden-Oosten. De illegale Iraakse Communistische Partij (IPC) had kans gezien zijn invloed na juni 1941 (Sovjet-Unie aan geallieerde kant) flink uit te breiden en had met name veel succes bij de Koerden die hoopten op hulp van de Sovjet-Unie bij hun autonomiestreven. De bevolking kwam in opstand tegen de armoede en de sterk gestegen voedsel- en kledingprijzen zonder dat daar meer loon tegenover stond. In de Koerdische gebieden heerste hongersnood. Rellen en stakingen waren aan de orde van de dag. Bij de elite heerste angst voor revolutie, Groot-Brittannië vreesde voor aantasting van zijn belangen. De onrustige politieke situatie veroorzaakte het ontslag van premier Al-Suwaidi. Opvolger Arshad al-Umari besloot tot een repressieve politiek met veel arrestaties en censuur. Gevolg: nog meer stakingen en onrust en ontslag voor de premier. De regent wendde zich tot Nuri Al-Said die repressie beoefende met meer verstand. In maart volgden algemene verkiezingen. Salih Jabr werd de eerste sjiïetische premier, Nuri Al-Said bleef werkzaam achter de schermen. De leiders van de Communistische Partij werden gearresteerd, leden van de oppositie werden in het kabinet opgenomen. De economie stond er slecht voor vanwege valutatekorten, de landbouw had een slecht oogstjaar wat resulteerde in voedseltekorten en stijgende prijzen.
Staat Israël Op 13 mei werd de staat Israel uitgeroepen. Iraakse troepen trachtten samen met die van Syrië, Libanon, Jordanie en Egypte de nieuwe staat een vernietigende slag toe te brengen wat heel anders uitpakte. Israel wist zich goed te verdedigen en breidde zijn gebied uit met Galilea, een deel van de Sinaï en West-Jerusalem. Alleen al uit Irak vluchtten ruim 130.000 Joden naar Israel. Meer dan 1 miljoen Palestijnen vluchtten uit Israël en de door Israël bezette gebieden naar de Arabische buurlanden. In Irak werd de staat van beleg afgekondigd. Een nieuw verdrag met Groot-Brittannië (Porthmouth, januari) kreeg felle nationalistische kritiek en werd niet door het parlement geratificeerd. Een aantal afgevaardigden en ministers nam ontslag, premier Jabr moest aftreden, de regent benoemde Muhammad as-Sadir (*1882) tot zijn opvolger, maar die werd na verkiezingen in juni vervangen door Muzahim al Pachachi. Diens intern verdeelde kabinet was niet sterk genoeg om de oorlogssituatie aan te kunnen. Irak was het land met de grootste troepenmacht in Palestina. In mei vertrokken 3.000 soldaten naar het front, later volgden nog eens 15.000 man. De Iraakse olieproductie bedroeg 3,5 miljoen ton. In juli kwam onder toezicht van de Verenigde Naties een wapenstilstand met Israël tot stand. De verloren oorlog veroorzaakte de val van het kabinet Al Pachachi. De Arabische landen gaven elkaar de schuld van de nederlaag. De regent vreesde voor nieuwe onlusten en vroeg 'sterke man' Nuri Al-Said orde op zaken te stellen. Arrestaties en een anti-communistische campagne moesten een eind maken aan binnenlandse onlusten. De sinds 1947 gevangen zittende communistische leiders werden alsnog ter dood veroordeeld en openbaar terechtgesteld. Nuri Al-Said wilde van Irak een éénpartijstaat maken naar Turks-Kemalistisch model en richtte daartoe in november de Hizb al-Ittihad al-Dusturi op waarin aanhangers van hemzelf (soennieten) en van Salih Jabr (sjiïeten) en het merendeel van de stamhoofden waren vertegenwoordigd. In november nam Nuri Al-Said ontslag vanwege de pro-Syrische houding van de regent. Alli Jaudat al-Ayubi (*1893) volgde hem op. De olieproductie steeg tot 4,2 miljoen ton. Iraakse joden mochten, met achterlating van hun bezittingen en verlies van hun staatsburgerschap, emigreren naar Israël. In februari moest premier Jaudat al weer plaats maken voor Tawfiq al-Suwaidi, die op zijn beurt aftrad in september vanwege onenigheid in het kabinet. Voor de elfde keer moest Nuri Al-Said een nieuwe regering vormen. Ter stimulering van de economie werd olie-exploitatie een zwaartepunt en besteedde de regering weinig aandacht aan landbouw en de economische problemen in de regio. In oktober kwam de grootste oliepijpleiding ter wereld gereed: 1700 kilometer van Irak naar Sidon aan de Middellandse Zee (Libanon). De kosten hiervan bedroegen 365 miljoen dollar. De door IPC te betalen royalties werden verhoogd. De Iraakse regering verzocht Groot-Brittannië om herziening van het verdrag van 1930. Irak kon uitsluitend in overleg met de Britten defensiemaatregelen treffen. Salih Jabr brak met Nuri Al-Said en richtte een eigen partij op, de Hizb al-Umma al-Ishtiraki (Socialistische Volkspartij). Fuad al-Rikabi richtte een Iraakse afdeling op van de oorspronkelijk Syrische Baathpartij. De partij was nationalistisch en seculier en stond kritisch tegenover grootgrondbezitters en sjiïetische geestelijke leiders. In een nieuw verdrag met de Britse IPC viel 50% van de oliewinsten toe aan Irak. Irak verplichtte zich vanaf 1954 jaarlijks 22 miljoen ton olie te produceren. In Kirkoek werd een opleiding gevestigd voor Iraakse olietechnici. De olieinkomsten bedroegen 30% van het overheidsinkomen. De binnenlandse oppositie werd beinvloed door de militaire staatsgreep in Egypte waar Gamal Abdel Nasser (1918-1970) de macht had overgenomen. Deze zou zich in de komende jaren gaan profileren als leider van het panarabische nationalisme. Na ernstige onlusten in Bagdad (20.000 betogers) werd de Engelsgezinde regering van Nuri Al-Said door het leger afgezet. Bij botsingen met leger en politie viel een aantal doden. Chef-staf, generaal Mahmoed (*1889) kondigde de staat van beleg af. Het parlement werd ontbonden, politieke partijen verboden en nieuwe verkiezingen aangekondigd. Door de stijgende olie-inkomsten beschikte Irak nu over middelen om ontwikkelingsprojecten ter hand te nemen. Plannen voor irrigatie van landbouwgebied, ontwikkeling van het wegennet en de bouw van fabrieken werden besproken met een delegatie van de Wereldbank. De grote verschillen tussen arm en rijk en de grote macht van grootgrondbezitters en sjeiks veroorzaakten maatschappelijke spanningen. De bevolking was straatarm, een goede gezondheidszorg was er niet. Per jaar stierven alleen al 50.000 mensen aan malaria. Op 3 mei eindigde het regentschap en kwam Faisal II op de troon. Bij een bezoek van minister van Buitenlandse Zaken van de VS, John Foster Dulles (1888-1959), drong Irak aan op meer technische en financiële hulp van de Verenigde Staten. De partij van Nuri Al-Said kwam als sterkste uit de verkiezingen (jan). In het kabinet van Jamil Midfai, met veel sjiïeten, werd Nuri Al-Said minister van Defensie en herstelde de orde in het leger. Kabinetsvoorstellen over landhervorming, belastingheffing en bestuurshervormingen braken op de onwil van de gevestigde orde. Tegenstellingen tussen soennieten en sjiïeten maakten een einde aan het kabinet Jamil Midfai, nieuwe premier werd de Engelsgezinde Mohammed Fadel al-Jamali. In oktober werd de staat van beleg opgeheven, aan de censuur kwam een einde en politieke partijen waren weer toegestaan. Irak stelde een vijfjarenplan op voor de economische ontwikkeling van het land. Vanwege onrust onder de bevolking en na weer een aantal kabinetswisselingen riep de regent in augustus opnieuw de hulp in van Nuri Al-Said. In naam van de strijd tegen het communisme ontbond deze het parlement en hief alle politieke partijen op, inclusief zijn eigen partij. De eenzijdige nadruk op de olie-industrie was slecht voor de ontwikkeling van de Iraakse economie. De olie-inkomsten legden de economische macht in handen van de staat, die bepaalde hoe het geld werd gebruikt. De olie-industrie betrok zijn kapitaalgoederen uit het westen en gebruikte weinig arbeidskrachten. Verbeteringen in de landbouw kwamen slechts ten goede aan de landeigenaren, die verzilte gronden braak lieten liggen en een voorkeur hadden voor nieuwe ontginningen. Deskundigen adviseerden juist de productiviteit van bestaande landerijen te verhogen door investeringen in drainage en betere leefomstandigheden voor de boeren (huisvesting, schoon water, onderwijs). Irak trad toe tot het Pact van Bagdad, een defensieverdrag met Turkije, Pakistan en Groot-Brittannië tegen de groeiende invloed van de Sovjet-Unie. Die toetreding werd door Egypte en Syrië, die een neutraliteitspolitiek van de Arabische landen voorstonden, streng veroordeeld. Ook het Iraaks nationalisme beschouwde het pact als verraad aan de Arabische zaak. Het was vooral premier Nuri Al-Said die de toetreding had doorgedreven.Binnenlandse tegenstellingen tussen soennietische en sjiïetische moslims, tussen Arabieren en Koerden en tegenstellingen van sociale aard tussen grootgrondbezitters en armlastige boeren zorgden voor veel politieke onrust. De olie-inkomsten bedroegen 73,7 miljoen pond. Onrust tussen de mogendheden Egypte nationaliseerde het Suezkanaal. Groot-Brittannië en Frankrijk voelden zich daardoor economisch en politiek bedreigd en besloten, samen met Israël, tot een militaire actie. Irak veroordeelde het vijandelijk optreden tegen Egypte, diende een officieel protest in bij Groot-Brittannië en verbrak de betrekkingen met Frankrijk.Onder invloed van de Suezcrisis werden binnenlandse oppositiepartijen steeds radicaler, er ontstonden onlusten in Bagdad, Mosoel en Najaf.Tijdens de crisis werden de pompstations van de oliepijpleiding door Syrië heen opgeblazen. Daardoor daalde de olieproductie en kwamen de ontwikkelingsplannen in gevaar. Syrië stemde toe in herstel van de oliepijplijn. Op 11 mei bracht koning Saoed (1902-1969) van Saoedi-Arabië een officieel bezoek aan Bagdad. De VS-afgevaardigde James P. Richards voerde in Bagdad besprekingen over militaire steun aan Irak volgens de Eisenhower doctrine. In februari vormden de oppositiepartijen (Nationale Democratische Partij, Onafhankelijkheidspartij, Iraakse Communistische Partij en de Baathpartij) het Verenigd Nationaal Front. Op 8 juni volgde Ali Jaudat al-Aiyubi Nuri Al-Said op als premier.De Iraakse regering sloot een lening bij de IPC om de staatsbegroting sluitend te krijgen. Op 14 februari sloten Irak en Jordanië zich aaneen tot de Arabische Federatie. Eerder waren Egypte en Syrië samengegaan in de Verenigde Arabische Republiek (VAR). Bij een coup van het leger (14 juli) onder leiding van de generaals Abdul Karim Quasim (1914-1963) en Abdul Salim Arif (1921-1966), werden koning Faisal II en zijn familie vermoord. Ook Nuri As-Said werd omgebracht. De Britse ambassade werd in brand gestoken. De coup had de steun van het Nationaal Front. Quasim riep de republiek Irak uit en beëindigde de verbintenis met Jordanië. Tussen Quasim en Arif ontstond een verbitterde machtsstrijd. Arif was aanhanger van de Baathpartij en wilde aansluiting bij de VAR. Na een nieuwe couppoging in september werd Arif gearresteerd. De communisten kregen meer invloed. De militante Koerdenleider Mustafa Barzani keerde vanuit zijn verbanningsoord in de Sovjet-Unie terug naar Irak en richtte de Koerdische Democratische Partij op. Een landhervormingswet beperkte het grootgrondbezit, 40% van de landbouwgronden kwam in aanmerking voor herverdeling. Vanwege de verouderde en inefficiënte methoden leverde de landbouw te weinig op om de bevolking te voeden. De voornaamste produkten waren tarwe, gerst, rijst, dadels, tabak en sesam. Irak trad uit het Bagdadpact. De laatste Britse luchtmachtonderdelen verlieten Irak in april. Met de Sovjet-Unie kwam een verdrag tot stand over economische en militaire hulp. De politieke situatie bleef instabiel. De regering Quasim kreeg steun van de communisten. De Koerden, deels behorend tot de Communistische Partij en deels tot de Koerdische Democratische Partij, stonden welwillend tegenover Quasim. De sjiïeten waren tegen vanwege de samenwerking met de communisten. Begin maart leidde een mislukte staatsgreep tot bloedige gevechten in Mosoel tussen Pan-arabische opstandelingen en regeringsgetrouwe, meest Koerdische troepen. Massa-arrestaties volgden. In juli deden communisten in Kirkoek een mislukte greep naar de macht. Op 7 oktober mislukte een aanslag op Quasim, waarbij de daders ontkwamen. Op het platteland werd veel grond onteigend en werden landbouwcoöperaties opgericht. De olie-exporterende landen Iran, Irak, Koeweit, Saoedi-Arabie en Venezuela sloten zich in Bagdad aaneen in de OPEC (Organisatie van Olie-Exporterende Landen) om de olieprijzen te stabiliseren en een gemeenschappelijke politiek tegenover hun afnemers te voeren. De militaire junta van Abdul Quasim liet politieke partijen weer toe, zij het met strikte beperkingen. De dreiging van een communistische machtsovername was afgenomen. De Iraakse regering wilde niet in gebruik genomen concessiegebied terug van IPC en meer Iraki's in hogere IPC-functies. Ook wilde ze verhoging van het royalty-percentage. Met de Italiaanse oliemaatschappij ENI (Ente Nazionale Idrocarburi) voerde de regering besprekingen over een eventuele Iraaks-Italiaanse exploitatie van herwonnen concessiegebieden. Bagdad maakte aanspraak op het in juni onafhankelijk geworden Koeweit. Groot-Brittannië en Saoedi-Arabië legerden troepen langs de grens met Irak. De Arabische Liga loste het probleem op door Koeweit lid te maken en de Britse troepen in augustus af te lossen door troepen van de Liga. Na mislukte onderhandelingen over autonomie met het bewind van premier Quasim riep Koerdenleider Mustafa Barzani in juli een onafhankelijke Koerdische staat uit. Hevige gevechten tussen Iraakse troepen en Koerdische strijders waren het gevolg. De regering nam de IPC alle concessies af voor de nog onontgonnen oliegebieden. Quasim had met de annexatie van Koeweit een einde willen maken aan 'de opeenhoping van olierijkdom voor enkelen omdat deze rijkdom ten goede moest komen aan alle Arabieren'. Daarop bood de sjeik van Koeweit de Arabische staten economische hulp aan. Opstand Koerden en Sjiiten De Koerdenopstand verhevigde en de luchtmacht voerde bombardementen uit op Koerdische stellingen waarbij ook burgers werden gedood. In augustus vielen Iraakse vliegtuigen Koerden aan op Turks grondgebied. Turkije riep zijn ambassadeur uit Bagdad terug. Op 29 mei werd in Bagdad de vijfde Islamitische Wereldconferentie gehouden met circa 1000 afgevaardigden uit islamitische landen, de Sovjet-Unie en China (met islamitische minderheden) en vertegenwoordigers van islamitische kringen in Europa en de Verenigde Staten. De VAR was niet aanwezig. Doelstellingen waren: het streven naar een 'derde wereldmacht' van islamieten en het bevorderen van onderlinge solidariteit. Met de Sovjet-Unie en de DDR werden economische verdragen gesloten, met Zweden een verdrag voor technische hulp. De Iraakse schuld aan de Sovjet-Unie bedroeg aan het eind van het jaar ruim 674 miljoen dollar. Het begrotingstekort bedroeg 40 miljoen dollar. Een militaire coup kostte Abdul Quasim het leven. Abdul Salim Arif werd president van Irak. De panarabische socialistische Baath-partij vervulde een leidende rol maar was intern verdeeld in een gematigde en een radicale vleugel. Daardoor mislukte de aansluiting bij Syrie en de VAR. De sterk groeiende Nationale Garde van de Baathpartij onder kolonel Al-Wandawi hield moordpartijen onder de communisten die zeker 3000 doden kostten. In november namen president Arif en zijn militaire bondgenoten de macht over van de radicale Baathisten. In oktober kwam een gemeenschappelijk politiek directoraat met de VAR tot stand. Gesprekken over Koerdische autonomie leverden niets op, de strijd werd hervat. In februari nam de nieuw opgerichte Iraq National Oil Company (INOC) alle eerder van de IPC afgenomen concessies over. In juli werden banken, verzekeringsmaatschappijen en grote bedrijven genationaliseerd. De strijd in de Koerdische gebieden groeide uit tot een complete oorlog. Opstandige sjiïeten sloten zich aan bij de strijd. Eind augustus werd een samenzwering tegen de regering ontdekt van legerofficieren en leden van de verboden communistische partij die in verbinding stonden met de Koerden van Barzani. In september werd Abdur Rahman al-Bazzaz (1913-1973) tot premier benoemd nadat zijn voorganger een mislukte greep naar de macht had gedaan tijdens afwezigheid van president Arif. Een nieuw vijfjarenplan richtte zich volledig op vergroting van de agrarische productie en op stimulering van de industrie.Ayatollah Khomeiny (1902-1989) was verbannen uit Iran vanwege opruiende activiteiten en vroeg asiel aan in Irak. Met Iran bestond weer onenigheid over de grensrivier Sjat-el-Arab. Iran werd ook verdacht van wapenleveranties aan de Koerden. Eind mei bezocht de Turkse minister van Buitenlandse Zaken Irak en begin juli bracht de Iraakse premier een bezoek aan Ankara. President Arif (1921-1966) verongelukte op 13 april bij een helicopterongeluk en werd opgevolgd door zijn broer, generaal Abdur Rahman Arif (*1916). Met de Koerden bereikte de regering eind juni een accoord. In plaats van een eigen staat, zouden de Koerden een ruime mate van autonomie krijgen binnen Irak. Zowel het leger als de extremistische Koerden waren hierover ontevreden. Premier al-Bazzaz trad op 6 augustus af en werd opgevolgd door Naji Talib (*1917). Een conflict tussen de IPC en Syrië leidde tot stopzetting van de oliestroom uit Kirkoek naar havens in Syrië en Libanon. Door de Arabische landen gesteunde terroristische acties van Palestijnse organisaties leidden tot de juni-oorlog (Zesdaagse oorlog) met Israël waaraan Irak actief deelnam door troepen naar Jordanië te sturen. Begin mei trad premier Naji Talib af en nam president Arif ook het premierschap op zich. Hij formeerde een nieuwe regering waarin de Koerden voor het eerst vertegenwoordigd waren maar droeg het premierschap op 10 juli over aan vice-premier Tahir Yahya (*1913). In verband met het Israëlisch-Arabische conflict bezocht Arif diverse malen Caïro, in juli de Sovjet-Unie en in augustus Syrië, Jordanië, Koeweit, Saoedi-Arabië en Libië. De economie leed onder het teruglopen van de olie-uitvoer tengevolge van de juni-oorlog. De regering poogde de onrendabele landbouw te stimuleren door voorlichting, bemesting en irrigatie. Ontevredenheid met het zwakke bewind van president Arif leidde op 17 juli tot een militaire coup, die de radicale vleugel van de Baath Partij aan de macht bracht. Nieuwe president werd generaal Ahmad Hassan al-Bakr (1912-1982), vanaf 30 juli tevens premier en opperbevelhebber in de strijd tegen Israël. Een Nationale Raad van 200 leden moest als een soort parlement gaan dienen. Op 5 augustus werd voor de Koerden algemene amnestie afgekondigd als gevolg van het in 1966 gesloten accoord. De politieke situatie bleef instabiel, extremistische krachten binnen de Baath Partij kregen de overhand. Op 11 november werd de onderminister van Buitenlandse Zaken vermoord. Half december werden oud-premier al-Bazzaz en een vroegere minister van Defensie gearresteerd op beschuldiging van spionage. In het leger vonden zuiveringen plaats, de stafchef werd ontslagen. De olieproductie kwam weer op gang, de IPC moest hogere royalties afdragen. De landbouwoogst gaf goede opbrengsten aan tarwe en gerst. De betrekkingen met Syrië verbeterden nadat een staatsgreep daar in februari een eind had gemaakt aan het ultra-radicale neo-Bathistische bewind dat Irak vijandig gezind was geweest. Een op 15 maart gesloten accoord voorzag in de stationering van Iraakse troepen in Zuid-Syrië ter versterking van het Syrische leger in de strijd tegen Israël. Half september vergaderden de presidenten van Egypte en Syrië, de koning van Jordanië en de militaire machthebber van Soedan in Irak over tegen Israël te nemen maatregelen. President al-Bakr moest verstek laten gaan vanwege acties tegen de nieuw oplaaiende strijd met de Koerden. Eind december ging de Iraakse minister van Defensie naar Jordanië ter coördinatie van de militaire operaties.Saddam Hussein (*1937), een vooraanstaand lid van de Baathpartij en neef van President al-Bakr, werd benoemd tot vice-voorzitter van de Revolutionaire Commandoraad (RCR). Met de Sovjet-Unie werden accoorden gesloten over militaire en economische hulp. Begin februari werd opnieuw een 'anti-Israël'-conferentie gehouden maar de deelnemende landen kwamen niet tot overeenstemming over de te volgen strategie. Irak en Syrië waren fel gekant tegen aanvaarding van het vredesplan van VS-minister van Buitenlandse Zaken Rogers (*1913) door Egypte en Jordanië. Na geheime besprekingen onder leiding van Saddam Hussein kwam op 11 maart een principe-overeenkomst tot stand over autonomie en regeringsdeelname van de Koerden. Koerdenleider Barzani verbrak zijn banden met Iran en riep een staakt-het-vuren uit. Daarop kondigde president Al-Bakr aan meer troepen naar Syrië en Jordanië te zullen sturen ter versterking van het oostelijk front tegen Israël. Een nieuwe landhervormingswet moest de landbouw uit het slop halen door meer investeringen van de overheid. Op de OPEC-conferentie van 24 juni besloten de Arabische landen tot een actievere politiek tegenover de westerse oliemaatschappijen.
Verzet Irak Irak stond min of meer geïsoleerd in de Arabische wereld vanwege het verzet tegen een politieke oplossing van het conflict met Israël. Irak verweet Egypte een te slappe houding en in de Iraakse pers werd de vredespolitiek van de Egyptische president Anwar Sadat (1918-1981) afgekraakt. Op de bezetting van drie eilandjes in de Perzische Golf door Iran volgden heftige protesten van Irak die de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen verbrak. Ter bespreking van de situatie in de Perzische Golf kwam de Arabische Liga op 6 december in CaÏro bijeen. De Baathpartij trachtte zijn invloed uit te breiden door op 15 november een Handvest voor Nationale Actie te presenteren waarin het volk democratische rechten werden beloofd alsmede een grondwet en een parlement. Een door de partij gewenste regeringscoalitie met de Iraakse Communistische Partij ICP en de Koerdische KDP kwam niet van de grond. De communisten wantrouwden het bewind en de Koerden hielden zich afzijdig omdat ze ontevreden waren over de uitvoering van het gesloten accoord. Zaken betreffende defensie, financiën en oliewinning waren van de Koerdische autonomie uitgesloten. Diverse aanslagen op Koerdenleider Barzani werden toegeschreven aan de Iraakse Geheime Dienst.Een overeenkomst met IPC verdubbelde de olie-inkomsten van Irak. Half juni voerde de Iraakse olieminister besprekingen in Peking over olieleveranties aan China. Met Syrië werd overleg gepleegd over een met steun van de Sovjet-Unie te bouwen dam in de Eufraat die de problemen van de landbouw zou oplossen. Bij het bezoek van president Kosygin (1904-1980) van de Sovjet-Unie in april kwam een vijftienjarig vriendschapsverdrag tot stand. Hierin verplichtte de Sovjet-Unie zich tot het geven van militaire en economische hulp, onder andere bij het in exploitatie brengen van Iraakse olievelden en havenuitbreidingen in Basra. In september bezocht president Al-Bakr Turkije om tot samenwerking te komen op het gebied van de olie-industrie.Vanwege de aangehaalde betrekkingen met de Sovjet-Unie stemde de ICP in met deelname aan een coalitie. De communisten kregen twee ministersposten. Koerdenleider Barzani herstelde zijn contacten met Iran.Op 1 juni werd de IPC genationaliseerd. De verhouding met Koeweit werd gespannen vanwege Iraakse aanspraken op een stuk grensgebied en twee eilanden in de Perzische Golf. Op 6 oktober begon de Jom Kippoeroorlog van Egypte en Syrië met Israël. Irak stuurde militairen en tanks naar Syrië om aan de strijd deel te nemen maar trok zijn troepen eind oktober weer terug uit protest tegen de afgekondigde wapenstilstand. De OPEC weigerde olieleveranties aan landen die pro-Israël waren. Dit veroorzaakte een oliecrisis in de Verenigde Staten en West-Europa en stijgende olieprijzen.In juli kwam een coalitie (Nationaal Front) tot stand op basis van een gemeenschappelijk programma van de Baathpartij, de ICP (nu wettelijk erkend) en een gematigde factie uit de KDP onder leiding van Aziz al-Aqrawi. Binnen de Baathpartij voerde Saddam Hussein een strijd om de macht. Het hoofd van de Veiligheidsdienst, Nadhim Kazzar, deed een mislukte couppoging wat Saddam Hussein gelegenheid gaf zich van een aantal tegenstanders te ontdoen. Meer dan 30 personen werden geëxecuteerd. Met de IPC kwam een schadevergoedingsregeling tot stand. Op 18 januari kwam een troepenscheidingsaccoord tot stand tussen Egypte en Israël en Syrië en Israël waarop Irak scherpte kritiek uitte. Het op 11 maart 1974 gesloten autonomieverdrag werd door de meeste Koerden als onvoldoende afgewezen. Koerdische acties aan de grens met Iran verslechterden de verstandhouding tussen beide landen die al gespannen was vanwege het conflict over de Sjat-el-Arab.Op 20 juli werd het olie-embargo tegen Nederland opgeheven. Op de OPEC-conferentie in Algiers sloten Irak en Iran een verdrag waarin Irak zich neerlegde bij de Iraanse bezetting van de eilandjes in de Golf, Iran vrije doorvaart kreeg door de Sjat-el-Arab en in ruil daarvoor beloofde de Koerdische rebellen in Noord-Irak niet langer te steunen. In april ontstond kwestie met Syrië over het teveel aftappen van Eufraatwater zodat de Iraakse landbouwgebieden droog stonden. Na bemiddeling van Saoedi-Arabië werd begin juni een accoord bereikt. Een commissie van onpartijdige experts moest over de waterverdeling nader advies uitbrengen. In juli protesteerde Irak bij de Arabische Liga over Syrische schendingen van het Iraakse luchtruim en wees Syrië de Iraakse militaire attaché uit. Het Iraakse leger voerde hevige aanvallen uit op de Koerden, waarbij hele dorpen werden uitgeroeid; 250.000 Koerden vluchtten naar Iran. Nadat dit land zijn grenzen had gesloten, accepteerden de Koerden een wapenstilstand. In juni splitste de Koerdische beweging zich op in de Koerdische Democratische Partij (KDP) van Masoud Barzani en de Koerdische Volksunie (PUK) van Jalal Talabani (*1933). Met de Sovjet-Unie werd een verdrag gesloten over vreedzaam gebruik van kernenergie. Bij Bagdad werd een zeer groot olieveld ontdekt. Eind december kwam een oliepijpleiding gereed van Hadith naar Fao.Alle onderwijs werd kosteloos, privé-scholen werden afgeschaft. Zes jaar lager onderwijs was verplicht. Irak boycotte de vredesonderhandelingen met Israël. De relaties met de Sovjet-Unie werden aangehaald, eind mei bracht president Kosygin een officieel bezoek aan Irak. Frankrijk zegde de levering toe van een kernreactor en 80 Mirage bommenwerpers. Turkije protesteerde in september tegen de beschieting van een Turks grensdorp door Iraakse vliegtuigen, waarbij Turkse militairen gewond raakten. De verhouding met Syrië verslechterde. De verdeling van het Eufraatwater, de kosten van het olievervoer per pijplijn en de ideologische tegenstellingen in de beide Baathpartijen waren slepende kwesties. Nu stopte Irak, uit protest tegen de Syrische interventie in de Libanese burgeroorlog, de olieaanvoer naar Syrië en stuurde troepen naar de Syrische grens. De Iraakse pers voerde een anti-Syrische campagne. Begin november riep Irak zijn ambassadeur terug uit Damascus. Koeweit diende een klacht in bij de Arabische Liga nadat Iraakse troepen posities hadden ingenomen op Koeweit's grondgebied, 2,5 kilometer van de grens. Irak, Libië, Algerije, Syrië en Zuid-Jemen hielden in Tripoli een anti-Sadat conferentie, waaruit Irak zich terugtrok uit onvrede met de genomen besluiten. De Egyptische president verbrak de betrekkingen met de conferentiedeelnemers. Het grensconflict met Koeweit werd bijgelegd, de troepen teruggetrokken.Saddam Hussein kreeg zeggenschap over alle oliezaken. Een vast percentage van de olie-inkomsten verdween vanaf die tijd naar buitenlandse rekeningen om zo een fonds op te bouwen ter handhaving van het Baath-regime. De jaarlijkse, traditionele mars van Najaf naar Karbala ter gelegenheid van Ashura, de sjiïetische treurdag, werd door de ondergrondse Al Dawa-beweging gebruikt als betoging tegen het regime. Militaire eenheden sloegen de demonstranten uiteen waarbij doden vielen en talrijke arrestaties werden verricht. Tot ongenoegen van Syrië, dat hierdoor aanzienlijke inkomsten misliep, kwam in januari een belangrijke oliepijpleiding gereed naar de Turkse haven Dortyol. Ter bevoorrading van de olieterminals aan de Golfkust werden twee pijpleidingen in gebruik genomen: een tussen Bagdad en Basra en een tussen Haditha en Fao. De betrekkingen met de Sovjet-Unie leden onder de Iraakse steun aan rebellen in Somalië en Eritrea die het door de Sovjet-Unie gesteunde regime in Ethiopië bestreden. Hun afwijkende anti-Egyptische politiek bracht de Baath-regimes van Irak en Syrië bijeen. Bij een bezoek van de Syrische president Assad (1928-1998) werd besloten tot samenwerking op alle gebieden. Het Iraakse bewind en haar gevolgen
Het Iraakse bewind voerde een politiek van onderdrukking van elke vorm van oppositie. Kritiek van de communisten op het optreden van de Baathpartij leidde tot een breuk. Een heksenjacht op communisten wegens subversieve activiteiten was het gevolg. Acht sjiïetische ulama's werden door een speciale rechtbank ter dood veroordeeld, twee sjiïetische ministers werden ontslagen. De nieuw opgelaaide guerrilla met de Koerden was voor de regering aanleiding 200.000 Koerden uit Noord-Irak naar het zuiden te deporteren om zo een Koerdenvrije zone tot stand te brengen langs de grenzen met Iran en Turkije. Ayatollah Khomeiny werd vanwege zijn politieke activiteiten uitgewezen en vertrok naar Frankrijk. Het succes van de Iraanse revolutie had een stimulerende uitwerking op sjiïetische organisaties in Irak. Het Nationaal Front viel uiteen. In juli werd Saddam Hussein, die de afgelopen jaren had gebruikt om zijn machtspositie op te bouwen, president van Irak. Direct daarop werden de Revolutionaire Commandoraad en de Baathpartij gezuiverd. Op 4 oktober werd Saddam Hussein eveneens algemeen secretaris van de Baathpartij. Het congres van de Koerdische Democratische Partij koos Barzani tot voorzitter en riep op tot voortdurende strijd binnen Irak. Irak produceerde 3,2 miljoen vaten olie per dag. Daarmee was het de tweede aardolieproducent van de wereld. Irak voelde zich bedreigd door de sjiïetische revolutie in buurland Iran en eiste dat Iran zich terugtrok van Abu Mussa en de Tumb eilanden, dat het verdrag van Algiers (1975) zou worden herzien, dat de Iraanse Arabieren in Khuzistan autonoom werden en dat Iran zich niet zou mengen in de binnenlandse aangelegenheden van de Arabische staten. Iran weigerde, verbrak het verdrag van Algiers en verklaarde de Sjat-el-Arab Iraans. Irak verklaarde Iran de oorlog en viel met een grote legermacht op 21 september de Iraanse provincie Khuzistan aan met de belangrijkste olievelden. In juni werden voor het eerst sinds 1958 verkiezingen gehouden waaraan voor het eerst ook vrouwen deelnamen. De 250 leden van het parlement werden voor vier jaar gekozen en moesten lid of sympathisant zijn van de Baathpartij. De wetgevende macht van het parlement was beperkt. Een hoge geestelijk leider van de sjiïeten, ayatollah al-Sadr, en zijn zuster, Bint al-Huda, werden in Bagdad geëxecuteerd. Lidmaatschap van de sjiïetische al-Dawa beweging werd op straffe van executie verboden. Meer dan 40.000 sjiïeten werden uitgewezen naar Iran. De oorlog met Iran verhevigde. Toen Iraakse troepen er niet in slaagden Abadan te veroveren, gooide de Iraakse luchtmacht het hele raffinaderijcomplex in puin. Iran antwoordde met bombardementen op Iraakse elektriciteitscentrales. Irak legde de Iraanse olie-export lam door aanvallen op Zuid-Iraanse havens, de olieterminal op Kharg en het hoofdpompstation by Gurreh. Op 7 juni bombardeerde de Israëlische luchtmacht de in aanbouw zijnde Iraakse kernreactor Tamuz uit vrees voor de ontwikkeling van Iraakse atoomwapens. Irak was in de oorlog met Iran aan de verliezende hand. Eind mei verlieten de laatste Iraakse troepen Khuzistan. Irak wilde zich helemaal terugtrekken en via de OIC (Organisatie van de Islamitische Conferentie) onderhandelen over vrede. Iran wilde doorvechten tot Bagdad zou zijn gevallen en begon een offensief tegen Basra in het Zuiden. Syrië sloot de Iraakse oliepijpleiding over zijn grondgebied af waardoor de Iraakse economie zwaar werd getroffen. Met Saoedi-Arabië sloot Irak een overeenkomst voor een oliepijplijn naar de Rode Zee. Geholpen door opstandige Iraakse Koerden, opende Iran een front in Koerdistan. In Irak werkten in totaal 2,5 miljoen gastarbeiders, Egyptenaren, Jordaniërs en Palestijnen, in de industrie. President Saddam Hussein zocht toenadering tot het westen. In november herstelde Irak de diplomatieke betrekkingen met de Verenigde Staten. De uitrusting van het Iraakse leger verbeterde door Franse wapenleveranties. Ook kreeg Irak van Frankrijk vijf Super Étendard straaljagers te leen. De betrekkingen met de Golfstaten, Jordanië en Egypte werden aangehaald. De verhouding met het rivaliserende Baathbewind in Syrië bleef vijandig. Iran beschuldigde Irak van het gebruik van gifgas bij oorlogshandelingen.De regering maakte een begin met de liberalisering van de economie. Staatsbedrijven zouden geprivatiseerd worden en buitenlandse investeringen aangemoedigd. In december bracht president Saddam Hussein een bezoek aan de Sovjet-Unie. Iraakse bombardementen brachten opnieuw grote schade toe aan de Iraanse olieterminal op Kharg. Olietankers uit Iran waren doelwit voor de Iraakse luchtmacht, Iran reageerde met aanvallen op schepen van andere Golfstaten. Na 14 maanden liepen onderhandelingen met de Koerden over meer autonomie op niets uit. Nieuwe gevechten braken uit. Bij Majnoon, Halfaja en ten oosten van Bagdad werden nieuwe aardgasvelden aangeboord.Ondanks de onderwijsverbeteringen was nog steeds 54% van de bevolking van 15 jaar en ouder analfabeet. De Sovjet-Unie en Frankrijk leverden wapens aan Irak. Als antwoord op de Iraakse bombardementen op olieinstallaties vuurde Iran lange-afstandsraketten af op Bagdad, Basra en andere Iraakse steden. Havenstad Basra werd bedreigd door de verovering van het schiereiland Fao. In oktober viel Iran, geholpen door Koerdische guerrilla's, oliecentrum Kirkoek aan waar de productie met 70% daalde. In december kaapten leden van een pro-Iraanse sjiïetische Jihad-organisatie een Iraaks passagiersvliegtuig.De druk op de bevolking nam toe. Er was sprake van zuiveringen in het leger en arrestaties. Amnesty International berichtte over executies van tegenstanders van het regime, waaronder veel Koerden.De defensielasten en de teruglopende olie-opbrengsten vanwege de dalende dollar zetten de economie onder zware druk en hadden grote gevolgen voor de levensstandaard van de burgerbevolking. De buitenlandse schuld bedroeg 80 miljard dollar. De aardgasexploitatie bij Roemajla nam sterk toe. Iraanse troepen stonden voor Basra. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties vaardigde resolutie nr. 598 uit tot een onmiddelllijk staakt-het-vuren. Irak aanvaardde de resolutie maar Iran bleef doorvechten. Koeweitse tankers voeren vanwege de luchtaanvallen onder Amerikaanse vlag. Op 17 mei werd het VS-fregat 'Stark' door een Iraaks vliegtuig beschoten, waarvoor Saddam Hussein zijn excuses aanbood. De verhouding met Egypte normaliseerde, op 13 mei bracht president Moebarak (*1928) een bezoek aan Bagdad, veel Egyptenaren werkten in Irak achter de frontlinies. In november werden de diplomatieke betrekkingen hersteld. Irak zocht voorzichtig toenadering tot Syrië, op 27 april ontmoetten de twee presidenten elkaar in Jafar. De oliepijpleiding bleef echter gesloten. De verhouding met de Verenigde Staten was verslechterd door geheime VS-wapenleveranties aan Iran (Irangate).De onderdrukking verhevigde, vakbonden werden opgeheven en in februari werden een ex-burgemeester van Bagdad en vier van zijn medewerkers wegens corruptie ter dood veroordeeld. In Iraakse steden werden autobommen tot ontploffing gebracht en leden van de ondergrondse sjiïetische Al Dawa-beweging losten dodelijke schoten op een militaire parade. Koerdische opstandelingen vochten mee aan de kant van Iran.Vanwege de benarde economische situatie werden ontwikkelingsprojecten gestaakt en moesten alle ministeries 10% bezuinigen. Er werd een begin gemaakt met de privatisering van grote staatsbedrijven. In februari bracht president Özal (1927-1993) van Turkije een bezoek aan Irak. De Verenigde Staten protesteerden tegen het gebruik van chemische wapens bij de strijd in Irak en vroegen de Verenigde Naties een onderzoekscommissie in te stellen. Hiertegen kwam verzet van VN-leden uit de Arabische staten. In september vonden felle anti-VS betogingen plaats in Bagdad. Na een hernieuwd Iraaks offensief met luchtaanvallen op Iraanse steden, verklaarde Iran zich op 18 juli eveneens bereid tot een bestand, dat op 20 augustus inging. Onderhandelingen tussen beide partijen over vredeswoorwaarden mislukten. Bij de strijd tegen de Koerden gebruikte het leger op grote schaal gifgas. Als gevolg hiervan vielen er op 16 maart 5000 doden onder de burgerbevolking van Halabija. De internationale verontwaardiging was groot. Duizenden Koerden vluchtten naar Turkije en Iran.Op de OPEC-conferentie in Wenen kreeg Irak een quotum toegewezen van 2,64 miljoen vaten per dag. De wederopbouw van Basra en herstel van de olie-installaties op Fao kregen de hoogste prioriteit. De Iraakse geheime dienst vermoordde de sjiïetische leider in ballingschap, Mahdi al-Hakim, in een hotel in Soedan (17.1). Eind november kwam Oedai Hussein, zoon van de president, in opspraak wegens moord op een lijfwacht. Met Jordanië, Egypte en Noord-Jemen sloot Irak zich aaneen in de Arabische Raad voor Economische Samenwerking. De onderhandelingen met Iran toonden weinig voortgang. Het buitenland raakte bezorgd over opvoering van de Iraakse bewapening met chemische, bacteriologische en kernwapens. In december lanceerde Irak een zware raket die kernladingen kon vervoeren. Bij de parlementsverkiezingen op 1 april werden meer partijen toegestaan. Koerdische en communistische partijen en de sjiïetische Al Dawa-partij bleven echter verboden. Een nieuwe grondwet moest tot meer democratie gaan leiden. De ontruiming van de grensstreek ging door; Koerden werden in grote aantallen gedeporteerd. Hoge buitenlandse schulden en voortdurende begrotingstekorten vormden een rem op de herstelwerkzaamheden. Door een slecht oogstjaar moest voor 2 miljard dollar voedsel worden geÏmporteerd. Veel Egyptenaren keerden terug naar hun land omdat de lonen van buitenlandse werknemers niet werden uitbetaald. De betrekkingen met Groot-Brittannië verslechterden door de terechtstelling in Bagdad van de Engels-Iraanse journalist Farzad Bazoft (1958-1990) op beschuldiging van spionage. De betrekkingen met de Palestijnen (PLO) werden aangehaald. Op 2 augustus bezette Irak Koeweit. Als reden voor de inval noemde Irak de Koeweitse oliepolitiek die nadelig zou zijn voor Irak. Koeweit produceerde zoveel olie dat de prijzen onder druk kwamen te staan. Ook zou Koeweit olie hebben gestolen uit het gemeenschappelijk olieveld Roemajla. De Veiligheidsraad eiste onvoorwaardelijke terugtrekking van Irak (resolutie 660) en vaardigde vervolgens een absoluut handelsembargo uit (resolutie 661). De Verenigde Staten stuurden militairen naar de Golf ter deelname aan een multinationale troepenmacht. Op 29 november gaf de Veiligheidsraad toestemming aan de lidstaten tegen Irak op te treden (resolutie 678) als Irak niet op 15 januari 1991 uit Koeweit was vertrokken. President Saddam Hussein dreigde de vele in Irak en Koeweit aanwezige buitenlanders als schild tegen een vijandelijke aanval te gebruiken maar liet deze gijzelaars vanaf 6 december alsnog vrij. Met Iran, dat zich neutraal opstelde, werd vrede gesloten. Op Europese luchthavens werden onderdelen in beslag genomen van een superkanon en ontstekingsmechanismen voor kernladingen op weg naar Irak. Aanval op Irak Onderhandelingen tussen de ministers van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten en Irak hadden geen resultaat. In de nacht van 16 op 17 januari volgde een internationale aanval op Irak en Koeweit met bombardementen op militaire installaties, fabrieken en wapenopslagplaatsen (operatie Desert Storm). Irak vuurde Scud-raketten af op Riaad en Dharan (Saoedi-Arabië) en op Tel Aviv en Haïfa (Israël). Op 23 februari begon een grondoffensief en drie dagen later was Koeweit bevrijd. Op 28 februari trad een voorlopig bestand in werking, nadat Irak had toegezegd de resoluties van de Veiligheidsraad te zullen uitvoeren. Resolutie 687 eiste de Iraakse erkenning van Koeweit en de vernietiging van alle nucleaire, biologische en chemische wapens in Irak; resolutie 688 riep de Iraakse regering op tot stopzetting van de onderdrukking van de eigen bevolking. Voor de Koerden en de sjiïeten kwamen beschermde zones tot stand. De Iraakse luchtmacht kreeg een vliegverbod ten noorden van de 36°en ten zuiden van de 32º breedtegraad. In mei volgde de eerste ontwapeningsinspectie door een team van de Verenigde Naties (UNSCOM). De Golfoorlog had grote gevolgen voor de binnenlandse politiek. Een sjiïetische opstand werd bloedig onderdrukt en de heilige plaatsen Karbala en Nadjaf werden verwoest. Koerdische opstandelingen roerden zich in Noord-Irak en veroverden Kirkoek. Het leger trad zeer hard op en duizenden Koerden vluchtten over de grenzen. Op 16 april werd een staakt-het-vuren bereikt. Langs de grenzen met Turkije en Iran werden opvangkampen voor Koerden ingericht. Tijdens de oorlog werden 90.000 ton bommen op Irak gegooid. De Golfoorlog kostte het leven aan 100.000 Iraakse militairen en meer dan 100.000 burgers. De totale materiele schade van de Golfoorlog en de Oorlog met Iran beliep naar schatting 500 miljard dollar. Een aanbod van de Verenigde Naties om Iraakse olie te verkopen in ruil voor voedsel en medicijnen voor de bevolking (resolutie 986) wees president Saddam Hussein van de hand. Hij eiste opheffing van het embargo. In december beschoten VS-bommenwerpers Iraakse gevechtsvliegtuigen die ten zuiden van de 32º breedtegraad opereerden. Bij verkiezingen in Koerdistan gingen KDP en PUK gelijk op. In juli vormden de twee partijen een regionale regering die in feite bestond uit twee bestuurseenheden die elk een apart gebied bestuurden. Saddam Hussein bestempelde de verkiezingen als illegaal. Het Koerdische parlement in Arbil riep een Koerdische deelstaat uit binnen Irak. Om de steun van Turkije te krijgen bij hun autonomiestreven, staakten de Iraakse Koerden hun steun aan de Turks-Koerdische PKK die vanuit Noord-Irak opereerde. De Iraakse olie-industrie was zwaar gehavend door de oorlog en leed onder de voortdurende boycot. De Verenigde Staten deden een raketaanval op het hoofdkwartier van de Iraakse geheime dienst in Bagdad als vergelding voor een Iraaks plan om president George Bush I (*1924) te vermoorden tijdens zijn bezoek aan Koeweit (juni). Met Iran werd onderhandeld over de uitwisseling van krijgsgevangenen uit de Iraaks-Iraanse oorlog. In verband met de plannen om de moerassen in het zuiden voor militair gebruik droog te leggen, verdreef het leger de inwoners van de streek. Na Russische bemiddeling erkende Irak in november de soevereiniteit van Koeweit. Tussen Koerdische aanhangers van KDP en PUK braken onderlinge gevechten uit. De machtsstrijd tussen de beide leiders Barzani en Talabani verzwakte de Koerdische zaak. Ook oude veten tussen de diverse stammen speelden een rol. Internationale hulporganisaties vroegen de Verenigde Naties om opheffing of afzwakking van het embargo omdat de Iraakse burgerbevolking leed aan ondervoeding en gebrek aan medicamenten. Een militaire staatsgreep tegen Saddam Hussein werd door diens elitetroepen verhinderd. Minstens 150 militairen werden geëxecuteerd. Irak opent weer de aanval In februari aanvaardde Irak eindelijk de olie-voor-voedsel resolutie. Irak mocht voor twee miljard dollar olie exporteren. Van de opbrengst daarvan was 45% voor voedsel en medicijnen, 30% voor herstelbetalingen aan Koeweit, 15% voor hulpgoederen voor de Koerden en 10% voor de financiering van de UNSCOM inspectieteams. In augustus trokken Iraakse troepen op naar Koerdistan om samen met de KDP tegen de PUK te strijden. De Verenigde Staten reageerden met raketaanvallen op Zuid-Irak en breidden de no-fly zone uit tot de 33e breedtegraad. Twee schoonzoons van Saddam Hussein werden na hun terugkeer uit Jordanië, waarheen ze een half jaar eerder met vrouw en kinderen wegens familietwisten waren verbannen, in Irak doodgeschoten. Ze zouden contacten hebben onderhouden met buitenlandse veiligheidsdiensten. In december kwam de olieproductie weer op gang. Turkije sloot, ondanks het embargo, een aardgasverdrag met Irak. De Veiligheidsraad was verdeeld over opheffing van de sancties tegen Irak. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië waren tegen omdat president Saddam Hussein de inspecties van UNSCOM saboteerde. Op 29 oktober zette hij de VS-leden van het inspectieteam het land uit op beschuldiging van spionage. De Verenigde Staten dreigden met militair ingrijpen maar kregen daarvoor geen goedkeuring van hun bondgenoten. Na Russische bemiddeling was Irak op 20 november bereid VS-deelname aan UNSCOM weer toe te staan, waarvan in de praktijk echter niets terecht kwam. De betrekkingen met Syrië werden in augustus hersteld om tegenwicht te geven aan de toenemende Turkse invloed in Noord-Irak. Turkije steunde de Iraakse KDP in zijn strijd tegen de PUK (die wapens uit Iran kreeg) en de Turkse PKK. In eigen land had de KDP sinds 1996 de steun van Saddam Hussein die er op die manier in slaagde een bruggenhoofd in het autonome noorden te vestigen. In januari weigerden de Iraakse autoriteiten inspectie van de presidentiële paleizen waar de inspectiecommissie opslag van biologische wapens vermoedde. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië stuurden extra troepen naar de Perzische Golf. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan (*1938), bemiddelde en sloot een overeenkomst met Saddam Hussein over de wijze van inspectie en een eventuele opheffing van de sancties (23.2). Een nieuwe crisis ontstond toen in augustus Irak verklaarde volledig ontwapend te zijn en de samenwerking met UNSCOM op te zeggen. Op 16 december lanceerden de Verenigde Staten en Groot-Brittanie de operatie Desert Fox met honderden nachtelijke luchtaanvallen op Iraakse militaire bases. Na bemiddeling van de VS maakte het verdrag van Washington een einde aan de strijd tussen KDP en PUK. Het olie-voor-voedsel programma werd uitgebreid, Irak mocht nu voor 5,2 miljard dollar olie exporteren. Met Syrië werd overeengekomen de oude pijpleiding tussen Kirkoek en de Syrische haven Baniyas te heropenen. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië beschuldigden Irak van schending van de no-fly zones en van agressie tegen hun patrouillevliegtuigen. De bombardementen op Iraakse luchtafweerinstallaties en andere militaire doelen verhevigden tot een 'stille oorlog'. Ook burgers kwamen daarbij om het leven, op 18 juli vielen bij Najaf 14 doden en 35 gewonden. De relaties tussen Irak en de Golfstaten verslechterden omdat geallieerde vliegtuigen gebruik maakten van luchtmachtbases in Saoedi-Arabië en Koeweit. In de Veiligheidsraad kwam na veel diplomatiek geharrewar een nieuwe resolutie tot stand die bepaalde dat de sancties zouden worden opgeschort als Irak toegang zou verschaffen aan een nieuw VN-inspectieteam UNMOVIC (United Nations Monitoring, Verification and Inspection Committee). Irak verwierp de resolutie. Nieuwe wapeninspecties waren alleen mogelijk na onvoorwaardelijke opheffing van de sancties. De olie-voor-voedsel overeenkomst werd in december voor zes maanden verlengd.Op 19 februari werd in Najaf de sjiïetische geestelijk leider Sadek al-Sadr met twee van zijn zonen vermoord. Hevige onlusten in Zuid-Irak en in de sjiïetische wijken van Bagdad waren het gevolg en honderden mensen kwamen daarbij om het leven.De Iraakse bevolking leed onder voedseltekorten en gebrek aan medicijnen. Volgens schattingen van Unicef en van de Wereldgezondheidsraad stierven er 5000 kinderen per maand als gevolg van de sancties. De onrust duurt voort Irak wilde geen nieuwe wapeninspecteurs toelaten en eiste stopzetting van de luchtaanvallen. De VS beschuldigden Irak van de herbouw van wapenfabrieken en dreigden met acties als Irak de productie van massavernietigingswapens zou hervatten. VS-luchtaanvallen in Zuid-Irak veroorzaakten volgens Irak 14 doden en 19 gewonden (april). De steun voor de sanctiepolitiek van de VS en Engeland nam af. Westerse hulporganisaties en de Arabische publieke opinie verzetten zich ertegen vanwege de gevolgen voor de bevolking. Frankrijk en Rusland begonnen met humanitaire vluchten op Irak. In augustus ging het vliegveld van Bagdad weer open voor de internationale luchtvaart. De no-fly zones werden steeds minder in acht genomen. In november heropende Irak de oliepijpleiding met Syrië. In december werd het olie-voor-voedsel programma verlengd met wat ruimere mogelijkheden voor Irak. Als uitdaging aan de VN bestemde Saddam Hussein 1 miljard euro voor steun aan de Palestijnse opstand tegen Israël. In de Koerdische enclave in Noord-Irak vonden regelmatig gevechten plaats tussen leden van de PUK en de Turkse PKK. Veel PKK-strijders waren naar Irak uitgeweken. In december vielen bij gevechten meer dan 150 doden. Iraakse troepen trokken Koerdisch gebied binnen ondanks waarschuwingen van de VS. Irak werd veroordeeld tot 15,9 miljard dollar schadevergoeding aan Koeweit ter compensatie van de verloren olieproductie in de Golfoorlog van tien jaar geleden. Een door de VS en Engeland gevraagd onderzoek naar Iraakse oliesmokkel ten bedrage van twee miljard dollar, werd afgewezen door Frankrijk, Rusland en China.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.