Inleiding en deelvraag 1: Wat is het verschil tussen de oude en nieuwe duinen?
De duinen zijn, samen met de waddenzee, Nederlands laatste grote aaneengesloten natuurgebied. De duinen kun je indelen in twee soorten duinen, de´Jonge´ Duinen en de ´Oude´ Duinen. Het grootste deel van de jonge duinen is in de late middeleeuwen gevormd. De mens heeft daarbij, zoals ook elders langs onze kusten, als het ware als een geologische factor meegewerkt. Enerzijds zijn vooral door invloed van ontbossing, overbeweiding en het uitzetten van konijnen grootscheepse verstuivingen ontstaan, anderzijds danken de duinen hun vormen en hun behoud ondanks aanvallen van de zee op vele plaatsen aan beplantingen (Bijv helmgras) en andere methoden van vastlegging. Zeer veel valleien zijn enige tijd, bijvoorbeeld in de 19e eeuw, in gebruik van mensen geweest, en de meeste zijn grondig veranderd door waterleidingactiviteiten. De oorzaken van al deze dingen zijn, behalve tot de ligging nabij de zee, vooral terug te voeren tot de eigenschappen van het duinzand. Het in het zuidelijke Noordzeegebied aanwezige kwartszand, grotendeels voor en tijdens de beide laatste ijstijden aangevoerd door de grote rivieren, werd door de branding opgewoeld, aan het strand gespoeld en daarna door de wind verplaatst. Het is daardoor tamelijk gelijkmatig en grof van korrel, het heeft bijna geen plantenvoedingsstoffen en is sterk waterdoorlatend. Dus het water zakte heel snel, zo ontstond een tekort aan water voor de vegetatie. Het ijzer- en het kalkgehalte (vergruisde en verweerde schelpen) zijn van plaats tot plaats zeer verschillend. Hoewel van nature over in onze duinen, behalve in en direct achter de zeereep op de lange duur een bos zou ontstaan is deze ontwikkeling zo moeizaam verlopen dat bos nu nog alleen op de daarvoor gunstigste plaatsen aanwezig is. De duinen langs de Noordzeekust vormen een van de meest karakteristieke landschappen van de provincie. Die van Noord-Holland maken daarbij onderdeel uit van een gordel van duingebieden die zich naar het zuiden uitstrekt tot langs de kust van België en naar het noorden tot in Denemarken.
De herkenbaarheid van het landschap houdt direct verband met de geologische ontwikkeling. De gegevens die hier inzicht in kunnen geven zijn merendeels verborgen in de ondergrond. Uit onderzoek is gebleken, dat de vorming van de duinen een ingewikkelde geschiedenis weergeeft. Hiervan komen slechts de jongste ontwikkelingen in het huidige landschap tot uiting. De ontstaansgeschiedenis van de duinen en daarmee verbonden de ouderdom, heeft al lang in de belangstelling gestaan. Reeds in het begin van deze eeuw was het duidelijk, dat in bijvoorbeeld Kennemerland, een van de ´kerngebieden´van de duinen, een jong en een oud duinlandschap was te onderscheiden. Op de (oude) geologische kaart van Nederland zijn deze als jong en oud duinzand weergegeven. Op grond van veenlagen en bodems aangetroffen in duinzanden bij ontgravingen en in boringen, bleek dat door de tijd heen verschillen in milieuomstandigheden zijn opgetreden, vooral samenhangende met wisselende grondwaterstanden. Mede door archeologische gegevens wordt ook reeds een idee over de ouderdom verkregen, al werd nog lang aan een deel van de duinen een Pleistoceen ouderdom toegekend. Vooral na de laatste wereldoorlog is door ontgravingen op grote schaal de toepassing van c-14 ouderdomsbepalingen en het verrichten van pollenanalytisch (=stuifmeel) en archeologisch onderzoek, een duidelijker beeld over de duinvorming verkregen.
Deelvraag 2: Wat zijn de oude duinen en hoe zijn ze ontstaan?
Rond 6000 jaar geleden, dus in het Holoceen, toen een belangrijk deel van West- Nederland nog zee was, vormden zich onder afname van de snelheid in de zeespiegelstijging, min of meer noord/zuid gerichte langwerpige zandbanken (de strandwallen), vooral tussen de mondingen van de grote rivieren. De Duinen zijn ontstaan op deze strandwallen. Deze strandafzettingen, schelphoudende zanden, geven voormalige kustlijnen weer. De overheersende W.- Z.W.-wind transporteerde het zand landinwaarts. Op de strandwallen was inmiddels voldoende vegetatie aanwezig om het stuivende zand vast te houden. De strandwallen met de tussen gelegen laagten (strandvlakten) bouwden het land naar het westen uit en bepaalden in grote lijnen de vorm van de huidige kust. De ouderdom van de wallen neemt van oost naar west af, terwijl de hoogteligging in verband met de stijgende zeespiegel in die richting toeneemt. Ondanks de nadien nog voorgaande zeespiegelstijging zijn ze merendeels niet weer door de zee overspoeld. Dit komt doordat zich op de strandzanden duinen vormden. Hierdoor kregen deze een van de zeespiegelstand onafhankelijke hoogte en konden dienen als beschermende duinen voor het achterland. In de tussengelegen strandvlakten had de zee vanuit de estuaria (dit was in Noord-Holland vooral het IJ) aanvankelijk nog toegang. Daarna vormde zich hierin veen. De vorm van de oostelijk gelegen strandvlakten en strandwallen komen daar bij het duidelijkst tot uiting. Meer westelijk komt het veen niet in strandvlakten, maar in vroegere duinvalleien voor. Hier is het verband met het patroon van de onder de duinen gelegen zeeafzettingen minder duidelijk dan bij de oostelijke strandwallen. Bij de laatste kan het oorspronkelijke beeld ook aanzienlijk zijn veranderd. Doordat de kustlijn zich naar het westen ging verplaatsen was op de strandwallen op een zeker tijdstip de aanvoer van duinzand vanuit zee niet meer mogelijk. Voor de oudste strandwallen was dit 5000 jaar gelden ook het geval. Door stuivingen heeft daarna echter een aanzienlijke afvlakking van het oorspronkelijke reliëf plaats gevonden.
Ze komen in Haarlem op 1 a 2 m. onder het oppervlak veenlaagjes in het oude Duinzand voor, die ooit het bestaan van voormalige duinpannen (= Komvormige laagten tussen duinen) weergeven. Deze zijn daar reeds voor het begin van de jaartelling dichtgestoven. Ook verstoven duinzand, dat vooral op het veen ten oosten van de strandwallen terechtkwam, heeft aan dit afvlakkingsproces bijgedragen. Duidelijk is, dat ook al vanaf het Neolithicum= (Archeologische periode van 8800v.Chr. tot 4900v.Chr.), Bewoning (beweiding e.d.), zo geen overheersende, dan toch een belangrijke rol bij deze stuivingen heeft gespeeld. In historische tijd hebben vooral afgravingen er toe bijgedragen dat het oorspronkelijk Oud Duinreliëf nauwelijks meer aanwezig is. Hierbij heeft ook een rol gespeeld, dat de oude Duingebieden aantrekkelijke plaatsen voor bewoning waren. In het kustgebied vond de vestiging van een groot aantal van onze huidige dorpen en steden hierop plaats. Mede door de bovengenoemde omstandigheden, zijn de oude Duinen betrekkelijk laag, veelal niet hoger dan 10 m, maar gewoonlijk lager. De oude Duinzanden waren van oorsprong kalkhoudend, maar zijn uitgeloofd gedurende lange tijd dat zij aan het oppervlak hebben gelegen. Die hierbij ontstane kalkarmoede is een kenmerk voor de Oude Duinzanden ten opzichte van jongere duinvormingen. Op groter diepte zijn ook de Oude Duinzanden echter nog kalkhoudend. Maar van de Oude Duinen is niet veel meer van over. Zowel t.b.v. de bollenteelt als de zandwinning zijn ze afgegraven.
Deelvraag 3: Wat zijn de Jonge Duinen en hoe zijn ze ontstaan?
De vorming van de jonge duinen begon omstreeks de 12e eeuw en duurde tot het einde van de 16e eeuw. De jonge duinen hebben, doordat men de daarop aanwezige bossen kapte, zich plaatselijk over de oude duinen kunnen uitbreiden. De breedte is daardoor in de buurt van Haarlem ongeveer 5 km. De duinen zijn hier ook het hoogst: plm. 60m hoog.
De kustlijn lag in de Romeinse Tijd en de Vroege Middeleeuwen plaatselijk tot meer dan 1 km buiten de huidige kustlijn. Tijdens de latere Middeleeuwen trad een grote verandering in het kustgebied op. Grote hoeveelheden duinzand stoven toen vanaf het Noordzeestrand het land binnen. Hierbij werden de zogenaamde Jonge Duinen gevormd. Dit zijn tot aan de Noordzeekust aanwezige reliëfrijke duinen van soms meer dan 30 m hoogte in gebieden als de Amsterdamse Waterleidingduinen, de Kennemerduinen, Het Noord-Hollands Duinreservaat en de Boswachterij Schoorl. Deze duinen zijn vanaf ca. 1000 n. Chr. ontstaan. Ze bevinden zich voor een groot deel op het ´gefossiliseerde´ oude Duinlandschap
Het jonge Duinzand is sterk Kalkhoudend en bevat fijn schelpgruis. Het beschikbaar komen van een dergelijke grote hoeveelheid zand wordt verklaard, doordat de aanvankelijk flauwe hellende zeebodem steiler werd. Bij dit erosieproces ging plaatselijk ook een deel van het aan zee grenzende Oude Duinlandschap verloren, vooral op plaatsen waar dit het meest in zee uitstak, zoals naast de monden van de rivieren. Hierdoor konden ook oude strandvlakten worden aangesneden, waardoor plaatselijk ook nu nog veen op het strand kan voorkomen. Ruimtelijk zijn in het Jonge Duingebied een drietal veerschillende Duingroepen te onderscheiden.
1. In het oosten onregelmatige, minder grillige duinvormen. De begrenzing aan de landzijde wordt op vele plaatsen gevormd door een zeer kenmerkende steile binnen duinrand met duintoppen tot meer dan 30m hoogte
2. Een aantal series van zeer grote paraboolduinen, die meestal het grootste deel van het duingebied beslaan.
3. Aan de huidige kust paraboolduinen, die een afwijkende richting hebben (meer westelijk) van die van groep 2.
Deze groepen zijn jonger in de gegeven volgorde, waarbij de jongere vormen liggen over zanden samenhangende met de oudere.
Nog even in het kort: (wanneer en hoe de duinen (Nederland) zijn ontstaan)
In het Pleistoceen:
• In het Pleistoceen zijn er nog geen duinen, ze ontstaan ook nog niet. Er wordt wel door rivieren zand, grind en klei over heel Nederland gelegd, deze rivieren kwamen uit België en Duitsland.
• Dan wordt er over de helft van Nederland door gletsjers uit Scandinavië grind, zand, keileem en zwerfstenen aangevoerd; stuwwallen ontstaan. Er zijn geen stuwwallen waar nu de Duinen liggen.
• De Noordzee ligt droog, in het zuiden en het oosten wordt dekzand neergelegd, (loss) dit was na de laatste ijstijd.
In het Holoceen:
• Begin van ontwikkeling strandwallen Rond 6000 geleden. , in het westen van Nederland wordt zeeklei neergelegd, de rivieren voeren rivierklei aan, (oeverwallen en Deltamonding ontstaan) De rivieren komen uit België en Duitsland.
• Ontstaan van laagveen en hoogveen. Er komt ook een laagje veen in oud duinzand en duinvalleien te liggen.
• Er wordt door de zee jonge zeeklei in het westen neergelegd, dit komt omdat op sommige plekken de zee door de duinen breekt.
• Jonge duinen ontstaan in de late middeleeuwen. Het zand wordt aangevoerd door Zee en wind, duinen worden hoger en er vinden zandverstuivingen plaats op de Veluwe.
Hoofdvraag: Hoe worden de duinen nu nog gebruikt?
De Oude Duinen is niet veel meer van over, ze zijn afgegraven t.b.v. de akkerbouw en bollenteelt. De Jonge Duinen worden momenteel als waterfilterduinen gebruikt. Dit houdt in dat ze er ons drinkwater winnen. Het zand filtert een groot deel van de vervuiling uit het water, wat helpt ervoor te zorgen dat we water hebben om te drinken. Verder dienen de jonge duinen als een middel om ons te beschermen tegen het zeewater. Mocht het water een keer onverhoeds te hoog komen, dan zorgen de jonge duinen ervoor dat het westen van Nederland niet onder water komt te liggen. Hierdoor zijn sommige delen van de duinen ook niet of slechts ten dele begaanbaar, dit om de kwetsbare duinen te beschermen.
REACTIES
1 seconde geleden
F.
F.
ik moet een poster over de duinen maken en moest ik stuken tekst over de duinen hebben en dus is dit er een hele goede website voor
8 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
maat je deelvraag 1 is wat is het verschil tussen jonge en oude duinen alleen staat er net niet in wat het verschil is tussen jonge en oude duinen
6 jaar geleden
Antwoorden