2.3.4 Fragment 4
Ik bedenk hoe verstandig
die kikkers destijds waren,
maar ook beklaagden zij zichzelf
dat zij zonder heerser waren,
En ze maakten een oploop (ze kwamen samen)
En vroegen met veel lawaai aan God
Dat hij hun op zijn gebod
een koning moest geven, die hen leiding zou geven.
Hierom vroegen de oude en de jonge
met veel lawaai en veel geluid.
Op een keer
verhoorde God de kikkers
En zond hen als koning de ooievaar,
die hen doodbeet en verslond
overal waar hij ze vond.
In het water of op het veld
waar hij ze vond in zijn bereik.
Hij ging ongenadig te werk.
Toen klaagden zij maar het was te laat.
Het was te laat, ik zeg u waarom:
Zij die vroeger vrij waren,
zullen zonder terugkeer
altijd aan hem onderworpen blijven.
En leven in eeuwige angst
voor de koning ooievaar.
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
danke
20 jaar geleden
Antwoorden