Suetonius: De vita caesarum, Nero, XXXVIII
1. Maar hij heeft noch het volk noch de gebouwen van zijn vaderstad gespaard.
2. Toen iemand in een openbaar gesprek zei: ‘dat de aarde zich vermenge met vuur, als ik dood ben’, zei hij: ‘meer zelfs, al bij leven’ en hij handelde precies zo.
3. Want als het ware beledigd door de lelijke oude gebouwen en de smalle bochtige straatjes, stak hij de stad zo openlijk in brand, dat vele legaten kamerdienaars van hem, die zij met hennep en fakkels op hun landgoed hadden aangetroffen, niet durfden aanpakken en dat enkele pakhuizen in de buurt van het Gouden huis, waarvan hij de grond/ruimte bijzonder graag wilde hebben, met belegeringswerktuigen neergehaald zijn, omdat ze met stenen muren waren opgetrokken, en in brand gestoken.
4. Gedurende zes dagen en zeven nachten heeft de verwoestende brand gewoed, waardoor het volk genoodzaakt was tot een toevlucht in openbare gebouwen en graven.
5. Toen zijn, behalve een enorm aantal woonblokken, ook huizen van voormalige legeraanvoerders in vlammen opgegaan, nog altijd versierd met op de vijand buitgemaakte wapenuitrustingen, en tempels van de goden die door de koningen en later tijdens de Punische en Gallische oorlogen waren toegewijd en ingewijd, alles wat van bezienswaardigs en gedenkwaardigs uit de oudheid was blijven bestaan.
6. Uitkijkend over deze brand vanuit de toren van Maecenas en verheugd om wat hij ‘de vlammenpracht’ noemde, bezong hij in zijn gewoonlijke toneelkostuum de Halosis(=inname) van Troje.
7. Om ook deze (gelegenheid) om zich te verrijken met roof en plundering niet te laten ontgaan, beloofde hij het gratis opruimen van de lijken en het puin, maar hij stond niemand toe in de buurt te komen van zijn overgebleven bezittingen. Door geldelijke bijdragen te ontvangen of beter: te eisen, heeft hij de provincies en het vermogen van particulieren haast uitgeput.
REACTIES
1 seconde geleden