Pythagoras - Socrates' afscheidsrede

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 427 woorden
  • 8 april 2004
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
16 keer beoordeeld

Pythagoras - Socrates’ afscheidsrede Rechters, ik heb goede hoop dat het goed met mij afloopt, omdat ik naar de dood word gezonden. Het is immers noodzakelijk een van beiden (te kiezen), ofwel neemt de dood geheel alle gevoel weg ofwel verhuist men door de dood van deze plaatsen naar een of andere plaats. Daarom, ofwel wordt het gevoel gedoofd en lijkt de dood op deze slaap, die ook zonder te dromen, de meest behaaglijke rust verschaft, goede goden, wat is het mooi te sterven! Of kunnen er meer dagen gevonden worden, die zulke nachten overtreffen, en indien de eeuwigheid van gans de toekomende tijd hieraan gelijk zal zijn, wie is er dan gelukkiger dan mij? Indien het waar is wat ze zeggen, namelijk dat de dood een verhuis is naar die gebieden, die de doden bewonen, dan is dit nog gelukzaliger. Stel dat je onttrokken wordt van hen, die willen dat ze rechters worden genoemd, en dat je bij hen komt die met recht en rede rechters werden genoemd, M, R, A, T en dat deze mensen samenkomen, die rechtvaardig en trouw hebben geleefd – kan deze verhuis jullie dan nog ongelukkig lijken? Hoe belangrijk acht je wel het feit dat het echt toegestaan is een gesprek te voeren met O,M,H en H? Ik van mijn kant zou vaak (?) willen sterven, als het zou mogelijk zijn, opdat dat, wat ik heb gezegd, mij zou kunnen overkomen. Hoe een grote vreugde zou immers mijn deel zijn, wanneer ik P,A en de anderen die door die onrechtvaardig recht in het nauw gebracht, zou ontmoeten. Ik zou zelfs de wijsheid van de grootste koning, die een grote troepenmacht naar Troje leidde en die van O en van S op de proef stellen en daarom, wanneer ik dit onderzocht, wat ik hier deed, zou ik niet ter dood veroordeeld worden. Zelfs jullie rechters die me hebben vrijgesproken, vrees de dood niet! Immers geen enkel goed mens kan iets slechts overkomen niet levend en niet dood en de onsterfelijke goden verwaarlozen hun belangen niet, dat wat mij overkwam is geen toeval. Ik echter, heb geen enkele reden om boos te zijn op die mensen door wie ik werd beschuldigd of door wie ik werd veroordeeld, tenzij zij meenden mij schade te berokkenen.” En zo sprak hij, maar niets was beter dan het einde: “Maar het is tij dom hier reeds weg te gaan, ik om te sterven, jullie om te leven. Welke van beiden echter beter is, dat weten de onsterfelijke goden, ik meen dat geen enkel mens dit weet.”

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.