De Lycische Lomperds
Toen de drukkende zon de akkers aan het verschroeien was, kreeg de godin, die vermoeid was door de lange uitputtende zwerftocht en die uitgedroogd was door de zonnehitte, dorst in het gebied van Lycia die de Chimaera al had voortgebracht, en haar hongerige baby’s hadden haar melkgevende moederboezem uitgeput. Zij bemerkte plots in een zeer diepe vallei een klein meer. Hier verzamelden boeren welige wissen, samen met biesen en lissen die vaak voorkomen in de moerassen. Zij naderde en de titanendochter knielde en drukte de aarde om het water te scheppen en te drinken. Een boerse bende verbood dat. De godin sprak de boeren die dit verboden zo toe: ‘Moge deze, die hun kleine armpjes uitstrekken op mijn schoot, jullie ook ontroeren.’ En bij toeval strekten de baby’s hun armpjes uit. Wie had de lieve woorden van de godin niet kunnen ontroeren? De boeren bleven het de smekende toch verbieden en zij voegden daar bedreigingen aan toe, en als zij niet zou weggaan, bovendien ook scheldwoorden. En ook dat was nog niet genoeg. Ze maakten zelfs het water troebel met hun voeten en handen, ze sprongen opzettelijk rond in het water opdat de vuile modder vanuit de bodem van het water bovenkwam. Woede verdreef haar dorst. De dochter van Coeus smeekte immers niet meer tot de boeren die dat niet waard waren en zij hield het niet langer uit woorden uit te spreken die temin waren voor een godin en terwijl ze haar handen naar de hemel richtte zei ze: ‘Mogen jullie voor eeuwig in de poel leven.’ De wensen van de godin kwamen uit. Zij vonden het fijn onder het water te zijn en zich helemaal onder te dompelen in de diepte van de poel, om nu eens hun hoofd boven water te steken, dan weer te zwemmen aan het wateroppervlak om soms op de oever van de vijver te liggen en dan weer terug te springen in het koele water. Maar ook dan lieten zij hun gemene tongen geen rust in het geruzie en schaamteloos probeerden zij, hoewel zij onder water waren, te schelden van onder het water. Hun stem werd ook al schor, hun opgeblazen kelen zwollen nog verder op. En door elkaar te verwijten werden de wijde muilen nog wijder. Hun rug raakte hun hoofd, hun nek scheen er tussenuit genomen, hun rug werd groen, hun buik, het grootste deel van hun lichaam werd wit en in de modderige poel sprongen de pas ontstane kikkers.
REACTIES
1 seconde geleden