Pro Milone: §24 - §29
24 Toen P. Clodius had besloten dat hij als praetor de republiek zou kwellen met iedere misdaad, en (toen) hij zag dat de verkiezingen van het verleden jaren zo waren uitgesteld, dat hij niet veel maanden kon regeren als Praetor, en omdat hij niet het ereambt zocht zoals de overigen, maar ook omdat hij een collega als L. Paulus, een buitengewone burger wat betreft talent, wilde ontvluchten, en omdat hij een volledig jaar zocht om de republiek te vernietigen, verliet hij onmiddellijk zijn jaar en verplaatste naar het volgende, niet, zoals gebeurt, omwille van een godsdienstig bezwaar maar hij had, dat zei hij zelf, een vol en volledig jaar (nodig) om als praetor te regeren, dit is om de republiek te verwoesten.
25 Het schoot hem te binnen dat zijn praetuur verlamd en verzwakt zou zijn als Milo consul werd; voorts zag hij dat die door de eensgezindheid van het Romeinse volk consul zou worden. Hij sloot zich aan bij diens (Milo’s) mededingers, maar zo dat hij de volledige kiesstrijd alleen regelde, zelfs tegen de afgunst van hen, en hij de last van de volledige kiesstrijd op zijn schouders torste, zoals hij zei. Hij riep het kiesdistrict samen, wierp zich op als tussenpersoon en stelde een nieuw Collina-kiesdistrict samen door het aanwerven van zeer verdorven burgers. Hoe meer die (Clodius) rotzooide, des te krachtiger werd deze (Milo) van dag tot dag. Toen de mens, zeer bereid tot iedere misdaad, zag dat een zo dappere man, zijn aartsvijand, sowieso consul werd, en hij dit heeft begrepen, het was niet alleen duidelijk uit de gesprekken, maar zelfs dikwijls uit de verkiezingsresultaten van het Romeinse volk, begon hij in het openbaar te handelen en openbaar te zeggen dat Milo gedood moest worden.
26 Uit de Apennijnen had hij woeste en barbaarse slaven geluid, waarmee hij de openbare bossen had verwoest en Etrurië had gekweld, jullie hebben hen gezien. De zaak was allerminst onduidelijk, want hij zei ook herhaaldelijk in het openbaar dat Milo het consulschap niet ontrukt kon worden, maar wel het leven. Dit zinspeelde hij dikwijls in de senaat, hij zei het in de volksvergadering; meer nog, aan M. Favonius, een zeer dappere man, nadat hij had gevraagd met welke verwachtingen hij woest tekeer ging, zolang Milo leefde, antwoordde hij zelfs dat die binnen drie of hoogstens 4 dagen zou omkomen; Favonius deelde die uitspraak dadelijk mee aan de hier aanwezige M. Cato.
27 Intussen, omdat Clodius wist – want het was ook niet moeilijk om te weten – dat er door Milo een jaarlijkse, door de wet voorgeschreven, noodzakelijke tocht naar Lanuvium gemaakt moest worden op 18 januari om er een offerpriester te benoemen, omdat Milo de dictator van Lanuvium was, vertrok hij onmiddellijk, daags te voren, uit Rome om voor zijn landgoed, die zaak is begrepen, een hinderlaag te leggen voor Milo. En hij is zo vertrokken, dat hij een turbulente volksvergadering achterliet, in welke zijn furie gemist is, en die precies op die dag plaats vond en die hij nooit had achtergelaten, tenzij hij naar die plaats wilde gaan en op dat moment wilde afwachten voor de misdaad.
28 Maar Milo, toen hij die dag op de senaat was (geweest) totdat de senaat ontbond(en was), kwam naar huis, veranderde van schoeisel en kledij, en bleef even terwijl zijn vrouw, zoals gebeurt, zich klaarmaakt. Vervolgens vertrok hij op dat tijdstip, wanneer Clodius al had kunnen terugkeren, als hij die dag naar Rome wilde komen. Clodius kwam hem tegemoet, onbepakt (slagvaardig), te paard, zonder koets, zonder bagage, zonder, zoals hij gewoon was, Griekse gezellen, zonder vrouw, wat bijna nooit gebeurde; terwijl deze belager, die de reis organiseerde om de moord te plegen, met zijn vrouw aanreed in een koets, in een reismantel gehuld, en met een groot, hinderlijk, vrouwelijk (uit vrouwen bestaand) en verfijnd gezelschap van slavinnen en slaafjes.
29 Hij kwam Clodius tegemoet voor diens landgoed op het elfde uur, of daaromtrent. Onmiddellijk deden meerderen een frontale, gewapende aanval op deze vanuit een hoger gelegen plaats en ze doodden de koetsier. Maar toen deze van de koets sprong, nadat hij zijn reismantel naar achteren had teruggeslagen, en zich met hevige moed verdedigde, waren zij die met Clodius waren, met getrokken zwaarden deels teruggelopen naar de koets, opdat ze Milo in de rug aanvielen en deels begonnen ze met het doden van zijn slaven die achteraan waren, omdat ze meenden dat Milo al gedood was. Uit hen, die met onverschrokken moed en trouw aan hun meester waren, was een deel gedood, aan een ander deel, toen ze zagen dat er om de koets gevochten werd, werd verhinderd hun meester te hulp te schieten, en toen ze van Clodius zelf hoorden dat Milo gedood was en omdat ze meenden dat het waar was, deden de slaven van Milo dit – want ik zal het openlijk zeggen, niet om de schuld van ons af te schuiven, maar omdat het zo gebeurd is – zonder zijn bevel, zonder zijn medewetenschap en zonder zijn aanwezigheid, dat wat eenieder gewild had dat zijn slaven deden in zo’n zaak.
REACTIES
1 seconde geleden