Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Brieven van Catullus

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 1404 woorden
  • 19 februari 2000
  • 84 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
84 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
CATULLUS
2de periode
Carmen
1. Carmen 51
Die man lijkt me gelijk te zijn als een god, ja, als de goden het me toelaten, lijkt hij me de goden te overtreffen. Hij die zittend tegenover jou, telkens weer naar je kijkt en luistert, terwijl je lacht. Wat aan mij, ongelukkige, al mijn zinnen ontrukt, want zodra ik jou, Lesbia, bemerkt heb, ben ik sprakeloos. Maar mijn tong is verlamd, een tintelende vlam stroomt door mijn ledematen, mijn oren suizen en het wordt zwart voor mijn ogen. Niets doen, Catullus, valt je zwaar. Door je vrije tijd ben je uitgelaten en ben je wat al te dartel. Vrije tijd heeft vroeger zowel koningen als rijke steden vernietigd. 2. Carmen 2
Musje, lieveling van mijn meisje, met wie ze gewoon is mee te spelen, dat ze tegen haar boezem houdt en aan wie ze haar vingertop aanbiedt, wanneer het aanvalt, en van wie ze gewoon is scherpe beetjes uit te lokken. Wanneer het stralende voorwerp van mij er plezier in vindt om ‘k weet niet welk lief, onschuldig spelletje te spelen, als een beetje troost van haar eigen verdriet en vermoedelijk opdat dan haar brandend verlangen rust zou vinden. Kon ik maar met jou spelen zoals zij en de zorgen van mijn droevige geest verlichten. 3. Carmen 3

Krachten van liefde en verlangen en wat er ook bestaat van liefdevolle mensen; rouwt! Het musje van mijn meisje is dood, het musje, lieveling van mijn meisje. Dat ze meer bemint dan haar ogen, want het was allerliefst en kende haar meesteres zo goed als het meisje haar moeder kende. Het week niet van haar schoot, maar huppelde voortdurend overal rond en tsjilpte voortdurend haar meesteres toe. Nu is op het op weg langs die donkere weg, naar die plaats, vanwaar men zegt dat er niemand ooit terugkeert. Moge het jullie slecht vergaan, kwade schimmen die, al wat mooi is, opslokken. Jullie hebben mijn zo’n mooi musje ontnomen. Oh ramp, oh ellendig musje! Door jouw toedoen zijn de gezwollen oogjes van mijn meisje rood van het wenen. 4. Carmen 86
Voor velen is Quintia knap. Voor mij is ze wit, lang en rijzig: deze details, zo opgesomd, erken ik. Dat hele begrip schoonheid ontken ik, want in zo’n groot lichaam is geen enkele charme, geen greintje humor te bekennen. Lesbia is ook knap, en is niet alleen de mooiste, maar heeft ook als enige alle charme van alle vrouwen afgenomen. 5. Carmen 92
Lesbia spreekt altijd kwaad over mij en kan nooit zwijgen over mij: ik mag sterven als ze me niet graag ziet. Waarom weet ik dat? Omdat mijn symptomen ongeveer dezelfde zijn: ik verwijt haar voortdurend, maar ik mag doodvallen als ik haar niet graag zie. 6. Carmen 83
In aanwezigheid van haar man vertelt Lesbia kwaad over me, dit tot groot plezier van die gek. Ezel, word je dan niets gewaar? Als zij zou zwijgen omdat ze mij niet vergeten is, dan zou ze niet gekweld zijn. Maar omdat ze voortdurend praat en onderbreekt, denkt ze niet alleen voortdurend aan mij, maar wat veel erger is; ze is nijdig op mij. Hierdoor brandt ze van verlangen en daarom tatert ze maar. 7. Carmen 5
Laten we van het leven genieten, laten we van elkaar houden, mijn Lesbiaatje en laten we die geruchten van die al te strenge oude zakken geen cent waard achten. De zon kan elke dag ondergaan en terugkeren en telkens wanneer dat kortstondige licht éénmaal voor ons ondergaat, dan moeten we een eeuwige nacht slapen. Geef mij dan duizend zoenen, daarna honderd, daarna nog eens duizend en daarop nog eens honderd. Telkens weer duizend en nog eens honderd. Daarna, als we er vele duizenden gegeven zullen hebben, dan zullen we de rekening in de war gooien, omdat we het juiste aantal niet zouden weten. Opdat geen slecht persoon ons in zijn macht zou krijgen wanneer hij op de hoogte zou zijn van zo’n groot aantal zoenen. 8. Carmen 7
Jij vraagt me Lesbia, hoeveel zoenen van jou er voor mij genoeg zijn en meer dan genoeg. Zoveel als het grote aantal Libische zandkorrels dat tussen het beeld van de zwetende Juppiter en het oude graf van de eerbiedwaardige Batti in Cyrene, rijk aan lasarpicia, ligt. Zoveel als de ontelbare sterren die, als de nacht zwijgt, de buitenechtelijke liefdes van mensen zien. Voor gekke Catullus is het genoeg en meer dan genoeg dat je zoveel zoenen geeft zodat noch zij die nieuwsgierig zijn de tel ervan kan bijhouden en noch een kwatong ze kan beheksen. 9. Carmen 77
Rufus, die ik voor niets en zonder reden beschouwde als een vriend. Voor niets; integendeel, ten koste van een hoge prijs en veel pijn. Heb je me alzo beslopen en heb jij die sukkelaar al wat ik liefhad afgenomen, terwijl je mijn binnenste verbrandde? Jij hebt me bestolen, wreed gif in mijn leven, ondergang van mijn liefde. 10. Carmen 73
Hou op met te willen verdienstelijk te zijn tegen iemand in enig opzicht en te denken dat iemand dankbaar kan worden. Alles is ondankbaar, een dienst bewezen hebben, is van geen enkel nut. Integendeel, ik kots ervan, het brengt je meer schade toe. Zoals in mijn geest, die niemand zwaarder en erger kwelt, dan diegene die mij onlangs als mijn absolute vriend beschouwde. 11. Carmen 109
Mijn leven, je spiegelt me voor dat die heel sterke band van liefde tussen ons lieflijk en eeuwig zal zijn. Machtige goden, maak dat zij haar belofte nakomt en dit eerlijk zal zeggen vanuit haar hart, zodat wij gedurende ons hele leven dit eeuwige verbond van heilige liefde kunnen rekken. 12. Carmen 70
Mijn vrouw zegt dat ze met niemand liever zou willen trouwen dan met mij; ook niet als Juppiter zelf het zou vragen. Zij zegt dat, maar wat een vrouw zegt aan haar vurige minnaar, dat moet je schrijven in de wind en in het snel stromende water. 13. Carmen 87

Geen enkele vrouw kan zeggen dat zij zo naar waarheid bemind is, zoals Lesbia door mij bemind wordt. Geen enkele trouw was ooit zo groot in een relatie, als bevonden is in mijn liefde voor jou, van mijn kant. 14. Carmen 72
Jij zei vroeger altijd, Lesbia, dat je enkel maar Catullus kende, en dat je in plaats van mij, Juppiter niet zou willen vasthouden. Vroeger heb ik jou lief gehad, niet zozeer als de eerste de beste zijn lief bemint, maar zoals een vader zijn zonen en schoonzonen bemint. Nu heb ik je door: hoewel ik hartstochtelijker brand van liefde, toch ben je daarom voor mij minder waard en van mindere betekenis. Hoe kan dat, denk je? Omdat zulk een verraad een minnaar dwingt om meer lief te hebben, maar de vriendschap zal veel minder zijn. 15. Carmen 75
Zover is mijn geest gebracht door jouw schuld, Lesbia, en zo heeft mijn geest zichzelf vernielt, door haar eigen trouw. In die mate dat mijn geest niet meer in staat is het goed met je te menen, zelfs als je heel lief wordt, noch te stoppen met je te beminnen, ook al doe je van alles. 16. Carmen 85
Ik haat en ik bemin. Waarom doe ik dat, vraag je je misschien af? Ik weet het niet, maar ik voel dat het gebeurt en ik wordt gemarteld. 17. Carmen 58
Caelius, onze Lesbia, die Lesbia, kijk die Lesbia daar, die Catullus als enige meer als zichzelf, meer dan zijn familie heeft bemind. Nu hokt ze samen op hoeken en in steegjes met de nakomelingen van de fiere Remus. 18. Carmen 8
Ellendige Catullus, hou nu toch eens op met dwaas te doen en moge dat je ziet wat verloren is gegaan, nu beschouwen als verloren. Vroeger schitterde het glanzende zonlicht voor jou, wanneer je geregeld kwam, waar je meisje je bracht, zozeer bemind door mij, als niemand ooit zal bemind worden. Wanneer wij daar die vele liefdesspelletjes speelden, die jij wilde, Catullus, maar waarop het meisje ook niet nee zei, schitterde het witte zonlicht werkelijk voor jou. Nu wil ze niet meer: wees nu ook niet onbesuisd en hol nu ook niet achter zij die je ontvlucht en leef niet als een sukkelaar. Maar hou vol met een vastbesloten geest, volhard! Vaarwel meisje, Catullus volhardt reeds. Hij zal je niet opzoeken en je niet meer tegen je zin een verzoek doen. Je zal pijn hebben, wanneer niemand je nog zal vragen. ‘…’ Wie zal je nu bezoeken? Wie zal jou nog mooi vinden? Wie zal nu van je houden? Bij wie zal je horen? Wie zal je kussen? In wiens lipje zal jij bijten? En jij, Catullus, zet vastberaden door.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.