Ambiorix triomf

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • 4e klas vwo | 5414 woorden
  • 8 mei 2001
  • 75 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
75 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Ambiorix’ Triomf

In de ongeveer 15 dagen waarin men in de winterkwartieren gekomen is, is er een begin ontstaan door de A. en C. van een plotselinge chaos en afval; dezen, nadat ze bij de grenzen van hun koninkrijk hun opwachting hadden gemaakt bij S. en C. en graan voor de winterkwartieren hadden meegebracht hebben zij daartoe gedreven door boodschappen van de Trever, I, hun (eigen) mensen opgehitst en zijn plotseling na de houthalers overweldigd te hebben met een grote schare gekomen om het kamp te bestormen. Toen de onzen snel de wapens gegrepen hadden en de wal beklommen hadden en nadat aan één kant de Spaanse ruiters naar buiten waren gestuurd (= abbelaps), superieur waren geweest in een ruitergevecht, hebben de vijanden omdat ze er geen gat meer in zagen, de hunnen teruggevoerd weg van de bestorming. Toen hebben ze naar hun gewoonte hard geschreeuwd dat iemand van onze naar voren moest komen: “Dat zij dingen hadden die ze wilden zeggen over een gemeenschappelijke zaak door welke dingen ze hoopten dat de geschillen konden worden verkleind.” Naar hen wordt gezonden ter wille van een onderhoud Q.A., een Romeins ridder, en een vertrouweling/goede kennis van T. en Q.I. iemand uit Spanje, die reeds eerder op last van Caesar gewoon was regelmatig bij Ambiorix te komen. Bij hen (relatieve aansluiting) heeft Ambiorix ongeveer op de volgende manier gesproken: “(citaat indirecte reden) Dat hij erkende dat hij zeer veel aan hen verschuldigd was [voor de weldaden van Caesar jegens hem], omdat hij door zijn moeite bevrijd was van de schatting die hij gewoon was te betalen aan de A., zijn buren; en omdat zowel zijn zoon, als de zoon van zijn broer aan hem door C. teruggestuurd waren die de A. hoewel ze als (in het getal van) gijzelaars gezonden waren bij zich hadden gehouden in slavernij en ketenen; en dat hij dat wat hij gedaan heeft t.a.v. de bestorming van het kamp niet gedaan heeft, door zijn eigen oordeel of eigen wil, maar onder dwang van de burgerij en dat zijn bevelen van die aard waren dat de massa niet minder recht had t.o.v. hem dan hijzelf tegenover de massa. Dat verder voor de burgerij de oorzaak van de oorlog geweest is, dat ze geen weerstand heeft kunnen bieden aan de plotselinge samenzwering der Galliërs. Dat hij dit gemakkelijk kan bewijzen uit zijn nederige situatie, omdat hij niet zo’n sukkel is dat hij vertrouwt, dat met zijn troepen het Romeinse volk kan worden overwonnen. 32b) Maar dat er een gemeenschappelijk plan was van Gallië: dat deze dag was genoemd voor het bestormen van alle winterkwartieren van Caesar (gerundivum), opdat niet een legioen een ander legioen te hulp kon komen; dat niet gemakkelijk Galliërs aan Galliërs hadden kunnen weigeren vooral omdat een plan beraamt scheen over het herwinnen van de gemeenschappelijke vrijheid. 38) Aangezien hij aan hen genoegdoening heeft gegeven overeenkomend met zijn loyaliteit/trouw dat hij nu een reden heeft voor een dienst in ruil voor de weldaden van Caesar; dat hij T. vermaant en smeekt ter wille van de gastvriendschap om te zorgen voor zijn eigen welzijn en de soldaten. Dat een grote schare Germanen bijeengebracht de Rijn overgestoken is; dat die in 2 dagen aanwezig zou zijn. Dat het uit eigen beleid is of ze willen, voordat de buren het merken de soldaten weggevoerd uit de winterkwartieren of naar C. of naar L. wegleiden van wie de een ongeveer 50 mijl verwijderd is van hen en de ander een beetje meer. Dat hij dit beloofde en met een eed bevestigde dat hij een veilige reis zou geven door zijn gebied. Dat hij wanneer hij dit doet niet alleen zorgt voor zijn bevolking omdat die verlicht wordt van een winterkwartier, maar ook C. dank vergeldt voor diens verdiensten.’ Nadat deze redevoering gehouden was gaat A. weg. 50) A. en J. rapporteren wat ze gehoord hadden aan de onderbevelhebbers. Dezen zeer in de war door de plotselinge zaak, hoewel die dingen door een vijand werd gezegd meenden toch dat ze niet te verwaarlozen waren en vooral waren ze zeer onder de indruk van deze zaak, het feit dat het, nauwelijks te geloven was dat een onaanzienlijke en onbeduidelijk volk van de E. uit eigen beweging gewaagd het Romeinse volk de oorlog aan te doen. 56) En zo/ derhalve brengen ze de zaak bij de krijgsraad en er ontstaat een groot geschil. L.A. en verscheidene krijgstribune en de centurios van de 1e gelederen waren van mening dat er niets lukraak gedaan moest worden uit de winterkwartieren zonder bevel van Caesar; ze onderwezen dat zo grote troepen der Galliërs als je maar wil en dat ook grote troepen der Germanen weerstaan konden worden door een versterkt winterkamp; “Dat de feiten (lett. de zaak) tot getuigen is (dat. finalis): het feit dat ze de eerste aanval der vijanden na bovendien vele wonden te hebben toegebracht zeer dapper weerstaan hebben (conj. perfecti) dat ze door de korenzaak niet benauwd worden dat ondertussen zowel uit de meest nabije winterkwartieren als van C. hulp zou komen; tenslotte is lichtzinniger of schandelijker (a.c.i. retorische vraag) dan op initatief van de vijand (abbelaps) een besluit te nemen over de hoogste zaken. Daarentegen riep Titurius dat ze te laat zouden handelen wanneer een grotere schare vijanden, nadat Germanen zich hadden aangesloten, bijeen waren gekomen of wanneer er iets van een ramp in een nabijgelegen winterkwartier zou zijn geïncasseerd. Dat de gelegenheid om te overleggen kort was (gerundium). Dat hij meende (a.c.i. afh. v. andere a.c.i.) dat Caesar vertrokken was naar Italië dat anders noch de C. geen besluiten zouden hebben genomen om T. te doden noch de E. als hij (=Caesar) er nog was, met zo’n grote verachting jegens ons naar het kamp zouden zijn gekomen. 74b) Dat hij net keer naar de vijand als aanstichter maar naar de zaak (=feiten): dat de Rijn vlakbij was, dat voor de Germanen tot een groot verdriet was de dood van A. en onze vroegere overwinningen; dat Gallië in brand stond nu het, na zoveel beledigingen geïncasseerd te hebben dat onder de macht van het Romeinse volk gebracht was, waarbij hun vroegere oorlogsroem

De vertaling gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Wie zou hem hiervan kunnen overtuigen dat A. zonder een duidelijk verwachting tot zo’n plan was gekomen (lett. afgedaald). 80) Dat zijn mening in beide richtingen veilig was. Als er niets harder zou zijn dat (ze dan) zonder enig gevaar bij het dichtbijzijnde legioen zouden aankomen. Als geheel Gallië een pact zou sluiten (verbond) met de Germanen dat dan hun enige behoud gelegen was in snelheid. 84) Het plan van Cotta en van die mensen die het met hem eens waren wat voor een afloop had dat, waarbij gevreesd moest worden indien niet een onmiddellijk gevaar maar dan toch de zeker honger door een langdurig beleg.

Nadat deze discussie naar twee kanten toe gehouden was (abbelaps) en toen er door Cotta en de eerste geledere veel weerstand werd geboden, zei Sabinus: “Overwint (dan maar) als jullie het zo willen” en dat (zei hij) met een luidere stem opdat een groot deel van de soldaten het goed kon horen; “en ik ben er de man niet naar, zei hij, dat ik het meest van jullie word bang gemaakt door doodsgevaar. Deze zullen het weten; als er iets ernstigers zal zijn gebeurd zullen ze van jou rekenschap terugvragen zij die, als het van jou mag (potentalis: stel dat) op de dag van overmorgen samengevoegd met het dichtstbijzijnde winterkwartier, met het gemeenschappelijke lot van de oorlog doorstaan, samen met de anderen en niet weggeworpen en verbannen ver van de overigen omkomen hetzij door het zwaard, hetzij door de honger.

Men staat op uit het overleg, ze grijpen beiden vast en smeken dat ze niet door hun onenigheid en hardnekkigheid de zaak tot in het hoogste gevaar brengen; dat de zaak makkelijk is hetzij dat ze blijven, hetzij ze vertrekken. Als ze slechts allemaal één ding menen en goedkeuren; dat ze daarentegen in onenigheid geen enkel heil zagen. De zaak wordt door discussie geleid tot middernacht; eindelijk geeft Cotta hevig bewogen zijn handen, de mening van Sabinus wint; er wordt aangekondigd dat ze bij het eerste licht zouden gaan. De rest van de nacht wordt verbruikt met waken, omdat elke soldaat omkeek naar zijn eigen spullen wat hij met zich mee kon nemen, wat ‘hij gedwongen (conj. afhankelijke vraag) werd achter te laten van de spullen van het winterkwartier. Bij het eerste licht vertrekken ze het net zo uit het kamp (als mensen) die ervan overtuigd waren dat niet door een vijand maar door een zeer bevriend man de raad gegeven was: in een zeer lange marsorde en met zeer uitgebreide bagage.

Maar de vijanden, nadat ze vanwege het nachtelijk gedruis en het veelvuldige waken lucht hadden gekregen van hun vertrek, plaatsen een hinderlaag (abbelaps opgelost) in twee delen in de bossen op een gunstige en verborgen plaats en wachten op ongeveer 2 mijl afstand de komst van de Romeinen af en toen het grootste deel van de colonne zich had laten zakken in het grote dal vertoonden ze zich plotseling aan beide kanten van dat dal en ze begonnen de achtersten voort te duwen en de voorsten te weerhouden van de beklimming en op een voor de onzen zeer ongunstige plaats een gevecht aan te gaan. Toen pas was Titurius, die namelijk van tevoren niets had voorzien, zenuwachtig aan het heen en weer rennen en de cohorten aan het opstellen, deze dingen zelf echter op een bange manier en zo dat alles hem in de steek scheen te laten hetgeen meestal pleegt te gebeuren met die mensen, die midden in de bezigheid zelf gedwongen worden een besluit te nemen. Maar Cotta, die namelijk bedacht had dat deze dingen onderweg konden gebeuren en om die reden/wegens die oorzaak geen voorstander was geweest van vertrek ontbrak in geen enkele zaak voor het gemeenschappelijk welzijn: hij betoonde niet alleen bij het aanroepen en aansporen van de soldaten de taken van een generaal maar ook in de strijd die van een soldaat. Toen ze vanwege de lengte van de colonne niet alles persoonlijk tegemoet konden gaan en voorzien wat er op elke plaats gedaan moest worden, hebben ze bevolen dat er werd afgekondigd dat ze de bagage moesten achterlaten en in een kring moesten gaan staan. Dit besluit (relatieve aansluiting), hoewel het in een geval van die aard niet bekritiseerd moet worden viel toch ongemakkelijk; want het verminderde niet alleen bij onze soldaten de hoop maar ook maakte het de vijanden fanatieker voor de strijd, omdat dit niet zonder de grootste vrees en wanhoop gedaan scheen. Bovendien gebeurde het (hetgeen wel moest gebeuren) dat in het algemeen de soldaten weggingen van de veldtekens en zich haastten om van de bagage te zoeken en te grissen welke dingen ieder van hen als het meest dierbaar had en dat alles gevuld was met geschreeuw en geween. Maar bij de barbaren ontbrak het plan niet, want hun leiders bevolen dat in de hele slaglinie dat niemand van zijn plaats wegging; dat de buit van hen was en al wat de Romeinen hadden achtergelaten derhalve/daarom moesten ze menen dat alles was gelegen in de overwinning. De onzen alhoewel ze in de steek werden gelaten door hun aanvoerder en het geluk, toch plaatsten ze alle hoop op het behoud in hun moed en zo vaak als elke cohort naar voren was gerend aan die kant viel een groot aantal vijanden, nadat deze zaak (abbelaps) was bemerkt beveelt A. af te kondigen, dat ze hun wapens van verre moesten werpen en niet dichterbij moeten komen en in dat ze moeten wijken in welke richting de Romeinen hun aanval hebben gedaan; door de lichtheid van de wapens en de dagelijkse oefeningen hun niets kan gebeuren; en dat ze opnieuw moeten achtervolgen degenen die zich terugtrekken naar de veldtekens. Toen dit voorschrift door hen zeer nauwgezet in acht werd genomen (abbelaps) en wanneer één of ander cohort uit de kring was getreden en een aanval had gedaan, vluchten de vijanden pijlsnel terug. Ondertussen was het noodzakelijk dat zij werd ontbloot en aan de open zijkant projectielen/werpwapens incasseerden. Daarentegen, wanneer ze waren begonnen terug te keren naar de plaats waarvandaan ze naar voren waren gegaan, werden ze omsingeld zowel door hen die geweken waren als door hen die zich vlakbij staande hadden gehouden; maar steeds als ze hun plek wilden houden werd er geen plaats gelaten voor moed en de wapens door een zo grote menigte geworpen, konden niet door de opeengepakte vermeden worden. Toch geteisterd door zoveel tegenslagen (=eufemisme) bleven ze weerstand bieden na velen wonden opgelopen te hebben en nadat een groot deel van de dag verbruikt was (=abbelaps) omdat er vanaf het 1e licht tot aan het 8e uur werd gestreden. Toch bedreven ze niets wat onwaardig was voor henzelf. Dan wordt bij T.B. die het vorige jaar de eerste speer had gevoerd, een dapper man van groot gezag beide dijen doorboort door een Gallische werpspies; Q.L. van dezelfde rang wordt zeer dapper strijdend gedood, terwijl hij zijn omsingelde zoon te hulp komt; L.C. de onderbevelhebber wordt terwijl hij alle cohorten en rangen aanspoort, door een slinger gewond in de voorkant van zijn gelaat. Hevig onder de indruk van deze zaken stuurt Q.T. toen hij in de verte A. de zijnen had zien aansporen, hij zijn tolk om te vragen of hij hem en zijn soldaten spaart. Deze, aangesproken, antwoordt dat als hij met hem een gesprek wil, het vrij staat; dat hij hoopt dat van de menigte kan worden verkregen dat wat betrekking heeft tot op het welzijn van zijn soldaten; dat hemzelf echter geen haar gekrenkt zou worden en dat hij voor die zaak zijn erewoord geeft. Deze overlegde met de gewonde Cotta om als het hem lijkt de strijd uit te gaan en om een onderhoud te hebben samen met A.; dat hij hoopte dat verkregen kon worden van hem (=Ambiorix) aangaande hen (beider) welzijn en dat van de soldaten. Cotta zegt dat hij niet naar een gewapende vijand zal gaan en hij volhardt. Sabinus beveelt de krijgstribune (= ingesloten antecedent) die hij op het moment om zich heen had en de centurio van de voorsten gelederen hem te volgen en toen hij A. dichter genaderd was, bevolen zijnde zijn wapens weg te werpen doet hij het bevolene en beveelt zijn eigen mensen om hetzelfde te doen. Ondertussen terwijl ze onder elkaar bezig zijn over de voorwaarden en met opzet een langer gesprek door A. wordt ingezet, wordt hij, langzamerhand omsingeld, gedood. Dan echter roepen ze naar hun gewoonte luid de overwinning uit en heffen een krijgsgeschreeuw aan en na een aanval op de onzen gedaan te hebben brengen ze de gelederen zeer in verwarring. Daar wordt L. Cotta al strijdend gedood met een zeer groot deel der soldaten. De overigen trekken zich terug naar het kamp waarvandaan ze waren uitgegaan. Ui t dezen (=relatieve aansluiting) werpt de adelaardrager, L.P., toen hij door de grote menigte der vijanden benauwd werd, de adelaar (hoort bij werpt) binnen de wal; hijzelf wordt, zeer dapper strijdend voor het kamp, gedood. De zojuist genoemden die weerstaan met moeite tot aan de nacht de bestorming; en ‘s nachts doden ze allen zonder uitzondering zichzelf nadat ze aan hun welzijn gewanhoopt hadden. Weinigen weggeglipt uit de strijd komen langs onzekere wegen door de bossen heen bij T.L., de onderbevelhebber in het winterkwartier en brengen op de hoogte van de gevoerde zaken.

Ambiorix’ Mislukking

38] Door deze overwinning opgetogen vertrekt a. terstond met de ruiterij naar de a. die de buren waren van zijn rijk; en hij laat nog de nacht nog de dag voorbij gaan en beveelt het voetvolk hem op de voet te volgen. Nadat de zaak is getoond en de a. zijn aangevuurd komt hij de volgende dag al aan bij de N. en spoort hen aan om niet de gelegenheid te laten schieten om zichzelf voortdurend (voor eeuwig) te bevrijden en om wraak te nemen op de Romeinen voor die onrechte (ingesloten antecedent) die ze geleden hebben; en verder maakt hij duidelijk dat 2 onderbevelhebbers gedood zijn en een groot deel van het leger is omgekomen, dat het een fluitje van een cent was dat het legioen, dat met C. overwinterde, indien plotseling
overweldigd, gedood werd; voor deze zaak verklaart hij zichzelf als helper. Gemakkelijk
haalt hij met deze redevoering de N. over.

39] En zo, nadat er meteen gezanten waren weggestuurd naar de C., G., L., P. en de G. die allemaal staan onder hun bewind, brengen ze zo groot mogelijke gewapende groepen als ze konden (pleonasme) bijeen en onverwachts vliegen ze naar het winterkwartier van C. terwijl het gerucht over de dood van T. nog niet aan hem is overgebracht. Ook hier gebeurde hetgeen noodzakelijk was, dat sommige soldaten ter wille van het halen van hout voor verwarming en voor verschansing uiteen waren gegaan de bossen in, door de plotselinge ruiters onderschept werden. (19b) Nadat dezen omsingeld zijn, beginnen met een grote gewapende schare, de E. N. en de A. en al hun bondgenoten en cliënten het legioen te bestormen. De onzen rennen snel naar de wapens en beklimmen de wal. Ternauwernood wordt deze dag uitgehouden, omdat de vijanden al hun hoop in hun snelheid legden en erop vertrouwden dat zij, deze overwinning verkregen hebbend, voor altijd overwinnaars zouden zijn.

40] Er worden naar C. meteen brieven gestuurd door Cicero, nadat grote beloningen voor ogen zijn gesteld als ze die overgebracht zouden hebben, omdat alle wegen bezet waren worden de gezondenen onderschept. ‘s Nachts worden uit dat hout dat ze bijeengebracht hadden vanwege het schanswerk niet minder dan 120 torens opgericht met een ongelofelijke snelheid; de dingen die schenen te ontbreken aan het schanswerk worden volbracht. De vijanden bestormen op de volgende dag, nadat veel meer troepen bijeengebracht waren het kamp, ze vullen de gracht. Door de onzen wordt op dezelfde wijze als op de vorige dag weerstand geboden. Ditzelfde gebeurt op de overige dagen achtereenvolgens. Geen enkel deel van de nachtelijke tijd wordt onderbroken voor het werk; noch aan de zieken, noch aan de verwonden wordt gelegenheid van rust gegeven. Alle dingen die nodig zijn voor de bestorming van de volgende dagen worden ‘s nachts bijeengebracht; vele van voren gebrande pijlen, een groot aantal walsperen wordt klaargelegd; de torens worden van planken voorzien, de tinne en borstweringen uit het vlechtwerk worden aangehecht. C. zelf, hoewel hij van zeer zwakke gezondheid was liet zichzelf zelfs niet de nachtelijke tijd voor rust, zodat hij bovendien door het bijeen snellen en de stemmen van de soldaten werd gedwongen zichzelf te
sparen.

41] Dan zeggen de aanvoerders en de voornaamste der N., die een toegang van gesprek en een oorzaak van vriendschap me D. hadden, dat ze een onderhoud hebben. Nadat de gelegenheid geschapen is, brengen ze dezelfde dingen in herinnering die A. met T. had
behandeld: “Dat heel Gallië onder de wapens was, dat de Germanen de rijn waren overgestoken; dat de winterkampen van C. en de overigen bestormd werden”. Ze voegen ook toe over de dood van S.; ze tonen A. om geloofwaardigheid te creëren, ze zeggen dat zij zich vergissen als ze ook maar iets van bescherming hopen van die mensen die geen vertrouwen in hun eigen zaken (hebben); “dat zij evenwel van deze gezindheid zijn t.o.v. C. en het Romeinse volk dat ze niets weigeren behalve een winterkwartier en dat ze niet willen dat deze gewoonte oud wordt; dat het hun vrijstaat wat hen (=Nervii) betreft om ongedeerd weg te gaan uit het winterkwartier, naar welke delen ze ook maar willen zonder vrees te vertrekken.” C. antwoordde hierop slechts een ding: dat het niet de gewoonte was van het Romeinse volk om een voorwaarde te accepteren van een gewapende vijand, als ze willen weggaan van de wapens dat als adviseur en gezanten van C. moeten sturen. Dat hij hoopt dat ze zullen verkrijgen de dingen die ze gevraagd hebben bij de rechtvaardigheid van hem.

42]Weggesloten van deze hoop, omsingelen de N. het legerkamp met een wal van 10 voet en met een gracht van 15 voet. Deze dingen hadden ze niet alleen van ons leren kennen door de
gewoonte (/ omgang) van de vorige jaren, maar ook werden ze na sommigen van ons leger in handen gekregen te hebben als krijgsgevangen door dezen onderwezen, maar door geen
enkele voorraad van ijzeren spullen, die geschikt waren voor dit gebruik werden ze gedwongen met zwaarden de graszoden te ontschijnen met hun handen en manteltjes de aarde
uit te scheppen. Door deze zaak kon werkelijk de menigte der mensen vernomen worden, want in minder dan 3 uur hebben ze een schanswerk voltooid van 3 mijl in de rondte. In de overige dagen begonnen ze torens voor de hoogte van de wal en muursikkels en schildpadden (zie blz. 40), waarin diezelfde krijgsgevangen hadden onderwezen, klaar te maken en te maken (tautologie) (didi snapt dit ook niet helemaal, maar ja Latijn is leuk toch?)

43] Op de zevende dag van de bestorming, nadat er een zeer grote wind was opgestoken begonnen ze gloeiende eikels uit gebakken klei en gloeiend gemaakte speren naar de barakken te werpen die op Gallische wijze met stro waren bedekt. Deze vatten snel vlam en verspreidden door de kracht van de wind het vuur naar elke plek van het kamp. 76) De vijanden begonnen met zeer groot geschreeuw, zoals wanneer de overwinning al behaald en verzekerd is, de torens en de schildkarren voort te bewegen en met ladders de wal te beklimmen, maar zo groot was de moed der soldaten en van dien aard de tegenwoordigheid van geest, dat hoewel van alle kanten door het vuur werden verschroeid en werden benauwd
door een zeer grote menigte van werptuig en begrepen dat al hun eigen zware bagage en al hun rijkdommen in brand stonden, dat niet alleen niemand weg ging van de wal maar bijna zelfs geen mens achterom keek en op dat moment zij allen zeer fel en dapper streden. 84) deze dag was voor de onzen veruit de zwaarste; maar toch had hij deze afloop dat op die dag een zeer groot getal der vijanden verwond en gedood werd, ze zichzelf vlak onder de wal
hadden samengestuwd en zoals de laatste geen terugkeer boden aan de eersten. 87b) Nadat het branden heel eventjes onderbroken waren en nadat er op een bepaalde plaats een toren er naar toe was gedreven en de wal raakte, weken de centurios van het derde cohort terug van die plaats waarop ze stonden en ze verwijderenden al de hunnen met gebaren en woorden, begonnen ze de vijanden te roepen voor het geval ze binnen wilden komen: Niemand van hen durfde naar voren te komen. Op dat moment zijn ze, nadat er van alle kanten stenen geworpen waren, zijn ze in verwarring weggejaagd en is de toren in brand gestoken.

45] Hoe zwaarder en feller van dag tot dag (= in dies = idiomatische uitdrukking) de bestorming was, en vooral omdat nu een groot deel van de soldaten bij gevecht waren gesteld door verwondingen, omdat de zaak was gekomen bij een gering aantal van verdedigers, des te talrijker werden brieven en boodschappers naar Caesar gestuurd; (rel. aansluiting) een deel van hen betrapt werd in het gezichtsveld van onze soldaten met foltering gedood. Er was één Nerviër binnen, genaamd V. geboren op een eervolle plaats, die vanaf het begin van de belegering naar Cicero was gevlucht en aan hem zijn trouw had gegeven. Deze haalt een slaaf van hem over met hoop op vrijheid (gen. obj.) en met grote beloningen om een brief over te brengen bij Caesar. Deze brief brengt de man weg bevestigt in een werpspeer en als Galliër tussen de Galliërs zonder enige verdenking verkerend. Door hem wordt er vernomen over de gevaren van Cicero en het legioen.

46] Caesar, nadat hij de brief gekregen had op ongeveer het 11e uur van de dag, stuurt meteen een bericht naar de B., naar Marcus Crassus, de quaestor wiens winterkwartier van hem verwijderd was, 25 kilometer. Hij beveelt het legioen midden in de nacht te vertrekken en snel bij hem te komen. Tegelijk met (de komst van) de bode vertrekt Crassus. Een andere bode stuurt hij naar Gaius Fabius, de onderbevelhebber om zijn legioen te leiden naar het gebied der A. waarlangs hij wist dat door hem de reis gemaakt moest worden. Hij schrijft aan Labienus dat hij, als hij het kan doen met voordeel van de staat dat hij moet komen met een legioen naar het gebied der Nerviërs. Het overige deel van het leger, een weinig verder verwijderd was meent hij niet te moeten ontbieden; ongeveer 400 ruiters brengt hij bijeen, vanuit de dichtstbijzijnde winterkampen.

47] Ongeveer na ongeveer op het 3e uur op de voorlopers op de hoogte gebracht over de komst van Crassus komt hij die dag 20 mijl vooruit. Hij stelt Crassus aan het hoofd van S. en deelt hem het legioen toe, omdat hij daar de zware bagage van het leger en de gijzelaars van de (Gallische) stammen, de administratie en al het graan achterliet dat hij daarheen had vervoerd om de winter door te komen. Fabius, zoals (hem) was bevolen trekt (komt tegemoet) (Caesar) onderweg met zijn legioen, na niet zó veel tijd verbruikt te hebben. Labienus, nadat vernomen was het omkomen van Sabinus en het uitmoorden van de cohorten, vreesde (p.o.), omdat alle troepen der Treveri naar hém gekomen waren, dat, als hij een vertrek uit het winterkwartier gelijkend op een vlucht gemaakt zou hebben, hij een aanval van de vijanden niet zou kunnen weerstaan vooral (van) degenen van wie hij wist dat ze opgetogen waren door de recente overwinning, en (p.o.) zendt (daarom) een brief terug aan Caesar, met hoe groot gevaar hij zijn legioen uit het winterkwartier zou voeren. Hij beschrijft uitvoerig de gevoerde zaak bij de Eburonen; hij maakt duidelijk dat alle troepen van ruiterij en infanterie van de Treveri zich hadden neergelaten op drie mijl afstand van zijn kamp.

48] Caesar, nadat zijn beleid was goedgekeurd, hoewel hij, neergeworpen uit de mening van drie legioenen, was teruggevallen op twee, stelde toch de ene hulp voor het gemeenschappelijk welzijn in snelheid. Hij komt met grote dagmarsen naar het gebied der Nervii. Daar verneemt hij van krijgsgevangenen welke dingen er gebeuren bij Cicero en in hoe groot gevaar de zaak is. (conj. afh. vraag) Dan haalt hij iemand van de Gallische ruiters met grote beloningen over om een brief af te leveren bij Cicero. Deze, in Griekse letters geschreven (aba) zendt hij opdat niet, als de brief onderschept is (abbelaps) onze plannen door de vijanden (aba) opgemerkt worden. Hij spoort hem aan om als hij niet bij hem kan komen om een Gallische werpspeer met de brief aan de slingerriem vastgebonden binnen de verschansing van het kamp weg te werken. In de brief schrijft hij dat hij met 2 legioenen vetrokken snel aanwezig zal zijn; hij spoort aan dat hij (=Cicero) de vroegere moed vasthoudt (-moed voorouders, - vroegere moed van Cicero, waar hij bekent om staat). De Galliër uit vrees voor het gevaar, zend zoals was voorgeschreven de werpspeer. Deze bleef bij toeval vastzitten aan een toren en niet door de onzen opgemerkt, wordt ‘hij op de derde dag door een soldaat gezien; weggehaald wordt hij afgeleverd bij Cicero. Deze nadat hij hem zelf helemaal had gelezen, leest hem voor in de bijeenkomst der soldaten en treft allen met zeer grote blijdschap. Toen werden in de verte rookkolommen van branden gezien, welke zaak elke twijfel aan (gen. obj.) de komst van het legioen verdreef.

49] Nadat de Galliërs de zaak vernomen hadden via verkenners geven ze het beleg op en rukken met al hun troepen op naar Caesar. Dit waren ongeveer 60.000 gewapende. Cicero, nu de gelegenheid geboden was, zoekt opnieuw van dezelfde V. die we hierboven hebben genoemd (r. 100); een Galliër te krijgen om (fin. Conj.) een brief bij Caesar af te leveren; Deze man waarschuwt hij om zijn reis behoedzaam en zorgvuldig te maken; hij beschrijft in de brief dat de vijanden van hem (=Cicero) zijn weggegaan en dat de hele massa zich omgekeerd heeft naar hem, Caesar, toe. (Rel. aansl./ abbelaps) Nadat deze brief om ongeveer middernacht is bezorgd, brengt Caesar de zijnen op de hoogte en versterkt hen in geest voor het strijden. Op de volgende dag bij het eerste licht breekt hij het kamp op en ongeveer 4 mijl verder gegaan, ziet hij aan de overkant een grote vallei en een beek de menigte der vijanden. Het was een zaak van groot gevaar om met zo weinig troepen op ongunstig terrein te strijden. Vervolgens, aangezien hij wist dat Cicero bevrijdt was van het beleg, meende hij dat met een gerust hart was losgelaten moest worden t.a.v. snelheid. Hij zetelt zich op een zo gunstig mogelijke plek, legt hij een versterkt kamp aan en dit ook al was het al klein op zichzelf. Vooral met geen enkele zware bagage en dit trekt hij toch zoveel als hij kan samen door de smalheid van de wegen met dat plan om bij de vijanden in de hoogste minachting te komen. Ondertussen, omdat verspieders naar alle kanten zijn weggezonden, verkent hij langs welke route hij het prettigst het dal kan oversteken.

49] Nadat de Galliërs de zaak vernomen hadden via verkenners geven ze het beleg op en rukken met al hun troepen op naar Caesar. Dit waren ongeveer 60.000 gewapende. Cicero, nu de gelegenheid geboden was, zoekt opnieuw van dezelfde V. die we hierboven hebben genoemd (r. 100); een Galliër te krijgen om (fin. Conj.) een brief bij Caesar af te leveren; Deze man waarschuwt hij om zijn reis behoedzaam en zorgvuldig te maken; hij beschrijft in de brief dat de vijanden van hem (=Cicero) zijn weggegaan en dat de hele massa zich omgekeerd heeft naar hem, Caesar, toe. (Rel. aansl./ abbelaps) Nadat deze brief om ongeveer middernacht is bezorgd, brengt Caesar de zijnen op de hoogte en versterkt hen in geest voor het strijden. Op de volgende dag bij het eerste licht breekt hij het kamp op en ongeveer 4 mijl verder gegaan, ziet hij aan de overkant een grote vallei en een beek de menigte der vijanden. Het was een zaak van groot gevaar om met zo weinig troepen op ongunstig terrein te strijden. Vervolgens, aangezien hij wist dat Cicero bevrijdt was van het beleg, meende hij dat met een gerust hart was losgelaten moest worden t.a.v. snelheid. Hij zetelt zich op een zo gunstig mogelijke plek, legt hij een versterkt kamp aan en dit ook al was het al klein op zichzelf. Vooral met geen enkele zware bagage en dit trekt hij toch zoveel als hij kan samen door de smalheid van de wegen met dat plan om bij de vijanden in de hoogste minachting te komen. Ondertussen, omdat verspieders naar alle kanten zijn weggezonden, verkent hij langs welke route hij het prettigst het dal kan oversteken.

50] Op die dag, nadat er kleine ruitergevechten geweest waren bij het water, houden beide groepen zich bijeen op hun eigen plek: De Galliërs (doen dat), omdat ze zaten te wachten op versterkingen die nog niet bijeen waren gekomen, en Caesar, voor het geval hij misschien door het veinzen van vrees de vijanden naar zijn plek kon lokken, zodat hij zou strijden aan deze zijde van het dal voor zijn kamp, als hij het niet tot stand kon brengen om dan, nadat de wegen verkend waren met een kleiner gevaar dal en beek over te steken. Bij het eerste licht komt de ruiterij naar het kamp en levert een gevecht met onze ruiters, Caesar beveelt de ruiters met opzet te wijken en naar het kamp terug te trekken, tegelijk beveelt hij om aan alle kante te verschansen met een hoge wal en de poorten te versperren en bij het regelen van deze zaken zoveel mogelijk heen en weer te rennen en te handelen met simulering van vrees.

51] Uitgenodigd door al deze dingen zetten de vijanden hun troepen over en formeren een slaglinie op een ongunstige plaats, nadat de onzen echter zelfs van de wal zijn weggehaald komen ze dichterbij en werpen van alle kanten wapens binnen de verschansing van het kamp en na herauten rondom te hebben gestuurd bevelen ze af te kondigen dat, hetzij een Galliër, hetzij een Romein vóór het 3e uur naar hen wil overlopen (dit) zonder gevaar vrijstond; dat na die tijd er geen mogelijkheid zou zijn. En zo hebben ze de onzen veracht dat ze, nadat de poorten voor de schijn waren geblokkeerd met telkens één rij graszoden, omdat ze daarlangs niet schenen te kunnen binnendringen, sommigen begonnen met de hand palen te splijten en anderen de grachten te vullen. Dan jaagt Caesar, nadat bij alle poorten een uitval is gedaan en nadat de ruiterij is weggestuurd snel de vijanden op de vlucht, zodat absoluut niemand bleef staan om te vechten, en een groot aantal van hen dood hij en allen berooft van de wapens.

52] Vrezend verder te achtervolgen, omdat er bossen en moerassen tussen lagen, komt hij terwijl al de zijnen ongedeerd waren op dezelfde dag bij Cicero aan. Hij bewondert de opgestelde torens, schildpadden en belegeringswerken de vijanden. Nadat het legioen is voorgeleid (abbelaps) verneemt hij dat niet eens elke 10e soldaat over is zonder verwonding; hij oordeelt op grond van al deze dingen met hoe groot gevaar en hoe grote moed de dingen zijn geregeld. Hij prijst Cicero en het legioen voor zijn verdiensten; hij noemt één voor één de centurio’s en de krijgstribunes van de moed van hij vernomen had door getuigenis van Cicero dat die uitstekend was geweest. Over het geval van S. en C. hoort hij nader van krijgsgevangenen. Op de volgende dag, nadat er een soldatenvergadering is belegd, stelt hij het krijgsgebeuren voor ogen, hij troost en versterkt de soldaten. Hij maakt duidelijk welke (ingesloten antecedent) schade door de schuld en de roekeloosheid van de onderbevelhebber is opgelopen dat die met een des te meer gelijkmoedige geest gedragen moet worden, omdat, nu door een weldaad der onsterfelijke goden en hun moed (van de soldaten) de tegenslag is gecompenseerd, noch voor de vijanden langdurige vrede overblijft (conj. obliquus), noch voor henzelf een te lang verdriet.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.