Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Aeneïs

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • Klas onbekend | 3233 woorden
  • 9 december 2003
  • 153 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
153 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
AENEÏS A1. Aanhef (Boek I v 1-11) Ik bezing de wapenfeiten van een man, die voortvluchtig door het lot als eerste van de kusten van Troje naar Italië kwam en wel naar de kusten van Lavinium. Deze werd vaak door de macht van de goden tussen land en zee heen en weer geslingerd wegens de niet aflatende woede van de razende Juno. Hij heeft ook veel geleden in de oorlog, totdat hij een stad zou stichten en zijn goden in Latium zou binnenbrengen. Met als resultaat; de Latijnse stam, onze voorvaderen die van Alba komen en de hoge wallen van Rome. Muze, herinner mij aan de redenen, door welke krenking van een god of door welke wrok de koningin van de goden een uitzonderlijk plichtsbewuste man zoveel lotgevallen te doorworstelen gaf en er toe heeft aangezet dergelijk zware taken te doorstaan. Is de woede van de goden dan zo groot? A2. De wrok van Juno (Boek I v 12-33) Er was eens een oude stad (bewoond door Tyrische kolonisten), Carthago, gelegen tegenover Italië en de delta van de Tiber, weliswaar op grote afstand. Deze stad was rijk aan middelen en zeer oorlogszuchtig. Men zegt dat Juno Carthago boven alle steden vereerde, zelfs boven Samos; hier lagen haar wapens en stond haar strijdwagen. Reeds toen streefde en verlangde de godin ernaar dat deze stad zou heersen over alle volkeren als het Fatum het zou toelaten. Maar ze had immers gehoord dat er uit het Trojaanse bloed een volk zou voortkomen dat ooit de Tyrische burcht zou verwoesten en dit volk zou regeren over de hele wereld en trots zijn in de oorlog; zo beschikten de schikgodinnen. Juno vreesde dit en ze dacht aan de vorige oorlog, die ze bij Troje in de eerste gelederen had gevochten voor haar geliefde Grieken. (Zij was de oorzaken van haar woede en haar hartstochtelijke pijn nog niet vergeten: het oordeel van Paris, het onrecht van haar misprezen schoonheid, het gehate volk, de eer van de geroofde Ganymedes, bleef opgekropt in het diepste van haar hart.) Ze was vertoornd door al die zaken en deed de Trojanen, wat de Grieken en de ongenadige Achilles ervan hadden overgelaten, zwalpen op zee en weerde ze ver af van Latio. Gedreven door het lot zwierven ze vele jaren rond op alle zeeën. Zoveel moeite heeft het gekost om het Romeinse volk te stichten.
A3. De Storm (Boek I v 81-123) Nadat hij dit gezegd had stootte hij hard met de omgekeerde lans in de flank van de berg waarin de winden opgesloten zitten. En de winden, als het ware in slagorde, stormden naar buiten daar waar de poort geopend was en raasden als wervelwinden over de aarde. Ze stortten zich op de zee, en samen woelden de Eurus, de Notus en de Afrikanus, die rijk zijn aan stormen, vanuit de diepte de hele zee om en ze rolden enorme golven naar de kust. Hierop volgde geschreeuw van de zeelui en het geknars van de scheepstouwen. De donderwolken onttrokken plots het daglicht en de hemel aan de ogen van de Trojanen; de donkere nacht streek neer over de zee. De hemel dreunde en de lucht flikkerde door talrijke bliksemschichten; alles kondigde de bemanning een onmiddellijke dood aan. Koude deed de ledematen van Aeneas dadelijk verlammen. Hij kreunde en zijn handen uitstrekkend naar de hemel sprak hij als volgt: "O, drie, vier maal gelukkig zijn zij die het geluk hadden te sterven voor de kusten van de voorvaderen en aan de voet van de hoge wallen van Troje. O Diomedes, dapperste der Grieken, kon ik niet sneuvelen op de Trojaanse vlakten en mijn leven uitstorten in jouw rechterhand. Daar waar de wilde Hector ligt, geveld door de speer van Achilles, en daar waar de reus Sarpedon ligt, daar waar de Simois zoveel schilden en helmen van mannen en hun dappere lijken meesleurt in haar stroming.” Terwijl hij dit riep beukte een gierende stormwind, die kwam aanrazen uit het noordoosten, vanvoren tegen het zeil en zweepte de golven op tot aan de sterren. De roeiriemen braken, toen draaide de voorsteven zich af en gaf de flank bloot aan de golven, onmiddellijk gevolgd door een steile, hemelhoge waterberg. De enen hingen in de top van de golf en de opensplijtende zee toonde tussen de golven door de bodem aan de anderen. De vloed woelde het zand omhoog. Drie schepen sloegen door de Notus tegen verborgen rotsen (deze rotsen temidden van de golven noemen de Italianen Altaren, vanwege de rug die juist onder het wateroppervlak uit de vreselijke zee wordt gehoffen), de Eurus drong er drie anderen vanuit de volle zee naar ondiepten en zandbanken, ellendig om te zien, en hij sloeg hen tegen de wadden en omringde hen met een muur van zand. Eén schip dat de Lyciërs en de trouwe Orontes vervoerde, werd op de achtersteven overspoeld door een ontzaglijke stortzee van omhoog voor de ogen van Aeneas. De kapitein werd er voorover afgeslingerd en hij tolde halsoverkop in zee, een golf slingerde het schip driemaal rond op dezelfde plaats en een verterende draaikolk slokte het op in de zee. Her en der verschenen zwemmers in de woeste draaikolk, wapens van de mannen, planken en Trojaanse rijkdommen dreven over de golven. De storm overwon nu al het ongehavende schip van Iloneus, dat van de dappere Achatas, datgene dat Abas vervoerde en datgene waarmee de hoogbejaarde Aletes werd vervoerd. Nadat de naden van de planken waren losgekomen, sijpelde het hatelijke water binnen door de spleten en kregen de schepen scheuren. A4. Neptunus stilt de storm (Boek I v 124-156) Intussen voelde Neptunus de zee met een groot geraas in een chaos veranderen, dat er een storm ontketend was en dat het roerloze water uit de diepten bewogen werd. Hij was erg vertoornd, hij stak zijn kalme hoofd boven water en tuurde over de zee. Hij zag dat de vloot van Aeneas was verspreid over de hele zee en dat de Trojanen overweldigd waren door de golven en de orkaan. De listen en de woede van Juno bleven niet verborgen voor haar broer. Hij riep de Eurus en de Zephyrus bij zich en vervolgens sprak hij zo: "Is jullie vertrouwen in jullie afkomst dan zo groot? Durven jullie, winden, nu ook al de hemel en de aarde zonder mijn goddelijke toestemming in chaos te veranderen en zo’n grote massa op te stuwen? Ik zal jullie…! Maar het is beter dat ik de bewogen zee tot rust breng, een andere keer zullen jullie voor mij een uitboeten die zijn gelijke niet kent. Maak dat je weg komt en zeg dit ten jullie koning: “De heerschappij over de zee en de woeste drietand zijn door het lot niet aan hem, maar aan mij gegeven. Hij regeert over de ontzaglijke rotsen, Eurus, jullie thuis: dat Aeolus trots is op dat paleis en dat hij heerst in de gesloten kerker van de winden." Zo sprak hij en nog voordat hij uitgesproken was, kalmeerde hij de gezwollen zee, verjaagde de opeengepakte wolken en bracht de zon terug. Al drukkend tegen de schepen duwden Cymothoë en Triton samen de schepen van de scherpe klip weg. Zelf verlichtte hij hen met zijn drietand, hij maakte een vaargeul tussen de uitgestrekte zandbanken, kalmeerde de zee en scheerde met een lichte wagen over de hoge golven. En zoals het vaak gebeurt bij een grote volksmassa, wanneer er een opstand is uitgebroken en het onwaardige gepeupel raast haar gemoederen en er reeds fakkels en stenen rondvliegen; woede zet aan tot het gebruik van wapens. Wanneer ze dan een man bemerken, invloedrijk door plichtsbesef en verdiensten, zwijgen ze en luisteren ze met gespitste oren. Deze bespeelt hun gemoederen met woorden en bedaart hun harten. Zo viel ook het gehele geraas van de zee stil vanaf het ogenblik dat de vader, turend over de zee, de hemel binnentrad, de paarden mende en de teugels liet vieren, volgend achter de wagen. C1. Eerste ontmoeting van Aeneas en Dido (Boek I v 588-630) Plotseling stond Aeneas daar, stralend in het heldere licht, in aangezicht en gestalte gelijkend op een god, want zijn moeder zelf had haar zoon een schitterende haardos, een stralende uitstraling, eigen aan de jeugd, en een aantrekkelijke schoonheid in zijn ogen geschonken. Zoals kunstige handen schoonheid toevoegen aan ivoor of wanneer zilver of marmer wordt omgeven door geel goud. Toen sprak hij plotseling, onverwacht voor allen, de koningin zo toe: “ Voor uw ogen ben ik, Aeneas uit Troje, diegene die u zoekt, ontrukt uit de Lybische golven, aanwezig. O, u die als enige de onuitsprekelijke ellende van de Trojanen bejammert, u die ons, wat de Grieken van ons hebben overgelaten, die reeds uitgeput zijn door alle voorvallen, te land en ter zee, die gebrek lijden aan alles, in uw stad, in uw huis gastvrij opneemt. Dido, het ligt niet in ons vermogen en ook niet in dat van het Trojaanse volk, waar het ook mag zijn, dat verspreid is over de grote wereld. Als er nog goden zijn die iemand plichtbewust respecteren, als rechtgeaardheid en iemand met een geest die zich bewust is van rechtvaardigheid nog iets betekenen, dan moeten de goden jouw beloningen geven die je verdient. Wat een heerlijke tijd heeft zo iemand voortgebracht? Wat een unieke ouders hebben zo’n dochter voortgebracht? Zolang de rivieren naar de zee stromen, zolang de gebogen schaduwen glijden over de bergen, zolang de hemel de sterren voedt, zal jouw naam, eer en lof blijven, welke landen mij ook roepen.” Zo sprak hij en hij gaf Illioneus zijn rechterhand, Serestus zijn linker en later de anderen, de dappere Gyan en de dappere Cloanthus. Dido van Sinon stond verstomd, eerst door zijn aanblik, vervolgens door het gruwelijke lot van de man en ze sprak als volgt: “Zoon van een godin, welk onheil achtervolgt jou met zoveel gevaren? Welke kracht werpt u op de barbaarse kusten? Bent u die Aeneas, die de milde Venus voor de Trojaan Anchises ter wereld heeft gebracht aan het water van de Phrygische Simoïs? En ik herinner me dat Teucer naar Sidon kwam, verdreven uit zijn vaderland, opzoek naar een nieuw koninkrijk met de hulp van Belus. Toen brandschatte mijn vader Belus het rijke Cyprus en hield het als overwinnaar onder zijn heerschappij. Reeds sinds dat moment zijn de lotgevallen van Troje, jouw naam en de Griekse koningen aan mij bekend. De vijand zelf vermeldde de Trojanen met grote lof en hij wilde dat hij voortgekomen was uit het oude geslacht der Trojanen. O, komaan jongemannen, kom binnen in onze huizen. Een gelijkaardig lot wil dat ik ook door moeilijkheden heen en weer geslingerd uiteindelijk in dit land terecht ben gekomen. Niet onwetend in rampspek, leer ik de ellendigen te hulp te komen. C3. Het feest in het paleis van Dido (Boek I v 709-756) Ze bewonderden de geschenken van Aeneas en bewonderden het stralende gezichtje van de God op dezelfde manier als het lang bovenkleed met een sluier versierd met saffraangele acanthusbladeren. Voorbestemd voor de ongelukkige, bestemd voor het toekomstig onheil, kon haar geest niet bevredigen, al kijkend ontbrandde de Punische vorstin en ze was ontroerd door de jongen en de geschenken. Deze omhelsde toen Aeneas en hing aan zijn hals en geeft zijn misleide vader een grote liefde voor de koningin. Hij hing aan haar ogen en volledige borst en kroop soms op haar schoot, de ongelukkige Dido die niet wist wat voor een God ze koestert. Hij begon Sychaeus stilaan uit te wissen omdat hij dacht aan zijn moeder Venus en de al vroeg gedoofde ziel en het ontwende hart probeerde hij in bezit te nemen met liefde voor een levende. Zodra het tijdens het feestmaal rustig geworden was en de tafeltjes afgeruimd waren, plaatsten ze grote mengvaten en bekransten de wijn. Toen ontstond geluid in het huis en de stemmen verplaatsten zich door de wijde zaal; aangestoken lampen hingen uit de met goud vergulde cassettenzoldering, met vlammen van de waskaarsen overwonnen ze de nacht. De koningin eiste een drinkschaal zwaar door goud en edelstenen en vulde die met onversneden wijn, die Belus en al diegenen sinds hem gewoon waren te gebruiken; dan viel er een stilte in het huis. "Jupiter, men zegt dat u rechten geeft aan gasten: hopelijk wilt u dat dit een blije dag is voor de Tyriërs en degenen die uit Troje vertrokken zijn, en hopelijk wilt u dat onze nakomelingen zich deze dag herinneren. Hopelijk zijn Bacchus, de schenker van blijdschap en de goede Juno aanwezig; en jullie, Tyriërs, vier dit feest met opgewekte gevoelens." Ze zei dit en plengde plechtig roesbrengende wijn op tafel, en zij reikte als eerste de beker aan haar lippen. Toen gaf ze hem aan Bitias die begerig was; hij dronk naarstig van de beker totdat hij schuimde en hij deed zich met volle teugen aan de wijn tegoed. Daarna dronken de ander vooraanstaanden. De lang behaarde Jopas speelde op zijn gouden citer, hij had het van Atlas geleerd. Hij bezingt de baan van de maan en de eclipsen van de zon, waar de menselijke soort en vee vandaan komen, waar de stortbui en de regen vandaan komen, de poolster, de regenbrengende Hyaden en de 2 beren. Waarom de winterzonnen zich alleen maar haasten om in de zee te zakken, welk uitstel de nachten in de weg staat zodat ze zo lang duren. De Tyriërs applaudisseren stormachtig en de Trojanen volgden. De ongelukkige Dido rekte de nacht zeker met uiteenlopende gesprekken, ze genoot met volle teugen van haar liefde door veel te vragen over Priamus en Hector. Door nu eens te vragen met welke wapens de zoon van Aurora gekomen was en dan weer wat voor paarden Diomedes gehad had en dan weer hoe groot Achilles was. Ze zei: "komaan, vertel ons vanaf het eerste begin over de hinderlagen van de Grieken, de lotgevallen van jouw kameraden en jouw zwerftochten; want al zeven jaar zwerf je over alle landen en zeeën." A1. Dido stort haar hart uit bij Anna (Boek IV v 1-30) Maar de koningin, al lang gewond door haar sterke liefdespijn, voedde de wonde in haar binnenste en ze was in de ban van het heimelijke vuur. De moed van de man en de eer van zijn volk bleven in haar geest ronddwalen, zijn woorden en gelaatsuitdrukking bleven vastgebeiteld in haar hart en haar liefdespijn gaf aan haar lichaam geen nachtrust. De volgende dag was Aurora de aarde al aan het verlichten met de zon en ze had de ochtendnevel al van de hemelpool verwijderd, toen ze uitzinnig zo sprak tegen haar zielsgeliefde zuster en hartsvriendin: “Anna, zusje, welke dromen maken mij onzeker! Wat een nog nooit geziene gast is binnengetreden in ons huis, wat een uitstraling heeft hij, wat voor een dappere inborst heeft hij en wat voor een heldendaden heeft hij verricht! Ik geloof dat hij afstamt van de goden, en mijn geloof is niet ijdel. Angst wijst op een lagere geest. Ocharme, door welke lotbeschikkingen is hij heen en weer geslingerd, welke helemaal voltooide oorlogen bezong hij. Als het niet vast en onbeweeglijk in mijn geest zou zitten dat ik me nooit meer met iemand wil verbinden met een huwelijksband nadat mijn eerste liefde mij misleid bedroog door de dood, als ik geen gruwelijke afkeer zou hebben van de bruidskamer en de huwelijkstoorts, dan had ik misschien kunnen bezwijken voor deze ene zwakheid. Anna, ik zal immers bekennen, sinds het lot van mijn ongelukkige echtgenoot Sychaeus en het bespatten van de Penaten door de moord door mijn broer, heeft deze man als enige mijn gevoelens aan het wankelen gebracht en deed hij mijn ziel wankelen, ik herken de sporen van de oude vlam. Maar ik zou liever willen dat de aarde tot in haar diepste diep opensplijt of dat de almachtige vader me door een bliksem naar de schimmen leidt, naar de bleke schimmen in de onderwereld en de diepe duisternis, liever dat, schaamte, dan dat ik jou schend of jouw rechten verbreek. Hij, de eerste die me met zich verbond heeft mijn liefde weggeroofd, hij moet ze bij zich in zijn graf bewaren.” Zo vulde ze de boezem met uitgestorte, opgewelde, tranen.
B4. Wanhopige woede (Boek IV v 362-396) Terwijl hij zo sprak keek zij hem al lang vol afkeer aan, haar ogen rollend nam hij hem van kop tot teen op met zwijgende blik en zo sprak zij in woede ontvlamd: “Trouweloze, jij hebt geen goddelijke moeder, Dardanus is niet de stamvader van jouw volk, maar de woeste Kaukasus met zijn harde rotspieken heeft jouw gebaard en een Hyrcaanse tijger heeft jou gezoogd. Want wat behoef ik u te verbergen? Voor welke nog grotere vernederingen spaar ik mij nog? Zuchten zij om ons geween? Heeft hij zijn ogen afgewend? Heeft hij overweldig geweend of heeft hij meegeleefd met zijn geliefde? Wat moet ik het ergste vinden? Het is al zover gekomen dat noch de zeer grote Juno, noch Jupiter, zoon van Saturnus, deze situatie met rechtvaardige ogen bekijkt. Trouw is nergens te vinden. Ik nam de noodlijdende op, op het strand geworpen, en ik gaf hem, in mijn waanzin, een deel van mijn rijk. Ik gaf hem zijn verloren vloot terug en heb zijn vrienden van de dood gered. Wanhopig ben ik in brand gezet door woede. Nu eens drijft, Apollo, de god der orakels, het Lycische orakel, tolk van de goden, gezonden door Jupiter zelf, brengt door de lucht een gruwelijk bevel. C2. Novissima verba (Boek IV v 642-671) Maar bevend en buiten zichzelf door de immense ondernemingen tolde Dido met haar bloeddoorlopen ogen, ze had plekken op haar bibberende wangen en was bleek door de naderende dood. Ze stormde de paleistuin binnen, besteeg razend de hoge brandstapel en ontblootte het Trojaanse zwaard dat ze van Aeneas niet voor dit gebruik ten geschenke had gekregen. Nadat ze de Trojaanse kledij en het welbekende bed bemerkt had, treuzelde ze wat door haar tranen en haar gedachten. Dan ging ze op het bed liggen en sprak haar laatste woorden: "Dierbaar herinneringen, dierbaar zolang als het lot en de godheid het nog toestonden, neem mijn ziel aan en verlos me van deze zorgen. Ik heb geleefd en ik heb de levensloop voltrokken die Fortuna me had gegeven, en nu zal mijn schim met grote naam onder de aarde gaan. Ik heb een schitterende stad gesticht en ik heb mijn stadsmuren gezien. Ik heb mijn man gewroken en ik heb mij gewroken op mijn broer die zijn vijand was. Ach, gelukkig was ik, al te gelukkig, als de Trojaanse schepen onze kusten maar nooit hadden aangedaan." Zo sprak ze; ze drukte haar gezicht in haar kussen en zei: "Ik zal ongewroken sterven, maar laat ik maar sterven. Zo, zo verkies ik naar de schimmen te gaan. Moge de wrede Trojaan in volle zee dit vuur met zijn ogen aanschouwen en mag hij de onheilstekens van mijn dood met zich meedragen." Ze had gesproken en midden onder zulke woorden zagen haar hofdames dat ze zich op het zwaard stortte; het zwaard schuimde van het bloed en haar handen dropen. Haar geschreeuw ging tot in de hoge zalen. Fama doolde door de opgeschrokken stad; de daken kraakten van het gejammer, het gezucht en het gehuil van vrouwen; de lucht weerklonk van het grote rouwmisbaar, precies zo, als wanneer heel Carthago of het oude Tyr bestormd zou worden door binnengevallen vijanden en razende vlammen door de huizen van mensen en van goden zouden rollen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.