Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Stones 1 t/m 37

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Vertaling door een scholier
  • 2e klas vwo | 5575 woorden
  • 15 mei 2007
  • 82 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
82 keer beoordeeld

Stepping Stones 2mhv: vertalingen van de stones
Stones in het Nederlands (na alle stones staat de vertaling in het engels)
Stone one (Zo vraag je wat voor weer het wordt) 1. Weet jij wat voor weer het vanmiddag wordt? 2. Wordt het mooi weer dit weekend? 3. Is het morgenochtend mistig? Stone two (Zo zeg je wat voor weer het wordt) 1. Het gaat (niet) sneeuwen in Schotland. 2. Er is veel wind in Wales. 3. Het is/wordt helder op vrijdag. 4. Het wordt twintig graden Celsius in het westen. 5. Er ligt ijzel op de wegen vanavond. 6. Er is geen vorst op zondag. 7. Er is/komt storm morgen. 8. Er zijn geen buien op zondag. 9. Er is/komt sneeuw en hagel morgen. 10. Er is/komt regen en harde wind vanavond. 11. Er is/wordt mistig op zondag. 12. Kijk, het gaat regenen. 13. Ik denk dat het niet zal opklaren. LET OP! Gebruik WILL /WON'T als je een (weers)voorspelling maakt. Gebruik (to be) GOING TO + werkwoord: • als je iets van plan bent • als je verwacht (= bijna zeker weet) dat iets gaat gebeuren in de nabije toekomst.
Stone three (Zo vraag je wat er op een bepaald moment is gebeurd en vraag je om meer bijzonderheden) 1. Zag ze de auto vanochtend? Ja. 2. Heb je het haar gisteren niet verteld? Nee. 3. Hebben ze vorige week zijn fiets beschadigd? Ja/Nee. 4. Hoe is het gebeurd? 5. Wat zei ze? 6. Waar heeft ze je fiets heen gebracht? 7. Wanneer heb je het Neil verteld? 8. Waarom heb je het gedaan? LET OP ! Zinnen die in de verleden tijd staan, maak je vragend met het hulpwerkwoord DID. Na DID volgt het hele werkwoord, geen verleden tijd! Als er echter in de zin een vorm van TO BE staat, of een hulpwerkwoord als bijvoorbeeld CAN/COULD/WILL/WOULD, heb je het woordje DID niet nodig. Om deze zinnen vragend te maken keer je de volgorde van onderwerp en persoonsvorm om. Stone four (Zo zeg je wat er niet is gebeurd) 1. Ik voelde geen pijn. 2. Ze zag niet veel in de mist. 3. Ze werden niet boos na het ongeluk. LET OP ! Zinnen die in de verleden tijd staan, maak je ontkennend met het hulpwerkwoord DIDN'T. Na DIDN'T volgt het hele werkwoord, geen verleden tijd! Als er echter in de zin een vorm van het werkwoord TO BE staat, of een hulpwerkwoord als bijvoorbeeld CAN/COULD/WILL/WOULD, heb je het woordje DIDN'T niet nodig.Om deze zinnen ontkennend te maken zet je NOT achter de vorm van to be of achter het hulpwerkwoord. Stone five (Zo zeg je dat je het wel/niet met iemand eens bent) 1. Je hebt gelijk. 2. Dat klopt. 3. Daar ben ik het mee eens. 4. Ja, natuurlijk. 5. Dat vind ik niet. 6. Daar ben ik het niet mee eens. 7. Je hebt het bij het verkeerde eind./Je hebt ongelijk. Chapter two: Bless you! (Gezondheid!)
Stone six (Zo vraag je wat er aan de hand is en reageer je op zo'n vraag) 1. Wat is er? / Wat is er aan de hand? 2. Gaat het ? / Alles goed ? 3. Ik heb keelpijn. 4. Zij heeft kiespijn. 5. Hij is ziek. 6. Ik heb hoofdpijn. 7. Mijn knie doet pijn. 8. Ik geloof dat ik moet overgeven. 9. Hij heeft een blauw oog en een verstuikte enkel. 10. Zij hebben een loopneus en koorts. 11. Jullie hebben maagpijn en oorpijn. 12. Hij heeft een gebroken arm en pijn aan zijn rug (rugpijn). 13. Ik heb geen puistjes. 14. Zij is verkouden. Stone seven (Zo vraag je hoe het met iemand is en reageer je op zo’n vraag) 1. Hoe gaat het met je? 2. Goed. 3. Niet zo goed. 4. Ik voel me prima. 5. Hoe voel je je? 6. Ik voel me geweldig. 7. Het gaat wel. 8. Ik voel me niet erg lekker/goed. 9. Ik voel me verschrikkelijk/vreselijk. 10. Hoe gaat het met je zus? 11. Ze ligt in het ziekenhuis. 12. Het gaat slechter met haar, vrees ik. / Ze is er slechter aan toe, vrees ik. 13. Het gaat veel beter met haar. Stone eight (Zo zeg je wat iemand wel en niet moet doen) 1. Je moet er met je dokter over praten. 2. Je moet zelfvertrouwen hebben. Je moet zeker van jezelf zijn. 3. Je moet niet zoveel eten. 4. Je hoeft dat niet te doen. 5. Je hoeft niet af te vallen. Stone nine (Zo geef je advies) 1. Waarom vroeg je het niet aan je huisarts? 2. Als ik jou was, zou ik Caroline bellen. 3. Als ik jou was, zou ik advies vragen. 4. Als ik jou was, zou ik me niet al te veel zorgen maken. 5. Je moet veel slapen. 6. Je moet goed voor jezelf zorgen. 7. Zorg dat je genoeg vers fruit eet. NB: Als je iemand adviseert iets te doen, zeg je meestal: You should (do this or that). Je zegt in zo’n geval niet: You must (do this or that). Chapter three: what’s on? Stone ten (Zo vraag je hoe laat het is en zeg je hoe laat het is) 1. Hoe laat is het? 2. Het is tien voor vier. 3. Het is vier uur. 4. Het is drie minuten over vier. 5. Het is kwart over vier. 6. Het is twintig over vier. Het is tien voor half vijf. 7. Het is vier minuten voor half vijf. 8. Het is half vijf. 9. Het is vijf over half vijf. 10. Het is negen minuten over half vijf. 11. Het is kwart voor vijf. 12. Het is een minuut voor vijf. 13. Het is vijf uur. 14. Het is half zes. 15. Het is 11 uur 40 vóór de middag. 16. Het is 3 uur 15 na de middag.
Stone eleven (Zo vraag je of iets mag en reageer je op zo'n vraag) 1. Mag ik naar Sliders kijken? Ja, natuurlijk. 2. Mag ik een video gaan halen? Ja. 3. Mag ik naar de radio luisteren? Nee. 4. Vind je het goed als ik naar die documentaire kijk? Ja. 5. Vind je het goed als ik de afstandsbediening heb? Nee. NB: In het Engels is het niet beleefd om alleen maar met YES of NO te antwoorden. Je herhaalt het eerste werkwoord uit de vraag. Stone twelve (Zo vraag je iets over tv-programma's en reageer je op zo'n vraag) 1. Wat komt er op de tv vanmiddag? Een documentaire. 2. Wat is er op de tv om twintig over negen? Ik weet het niet. 3. Wat komt er op de tv op vrijdag om negen uur? Kijk zelf maar. 4. Wat komt er altijd op zaterdag op de tv? Hier is de tv-gids. 5. Wanneer komt Bugs op de tv? Op woensdag om zes uur. 6. Wanneer komt Batman? Om vijf uur. 7. Wanneer komt TOTP 2 op de buis? Op zaterdag om 16 uur 35. 8. Wanneer komt Spatz? Om 8 uur 15 vanmorgen. Stone thirteen (Zo zeg je wat er binnenkort gaat gebeuren) 1. Vanavond speelt de band in The Arena. 2. Morgen geeft het orkest een concert. 3. Vanavond gaan we naar de voorstelling kijken. 4.Vanavond gaan ze naar een concert luisteren. Je kunt de present continuous (een vorm van TO BE + ww + ING) gebruiken om aan te geven dat iets binnenkort gaat gebeuren. Het gaat dan om dingen die zijn georganiseerd of afgesproken (zie zin 1 en 2). Je gebruikt een vorm van TO BE going to + ww om te zeggen dat iemand iets van plan is (zie zin 3 en 4 ). Chapter four: Time to kill Stone 14 (Zo spreek je over aankomst- en vertrektijden) 1. Haar trein komt aan om 5 uur 20. 2. Mijn trein vertrekt om half vijf. 3. De volgende bus komt over tien minuten. 4. Ons vliegtuig vertrekt over een uur. 5. De vakantie begint op 30 juni en eindigt op 20 augustus. 6. De tentoonstelling opent op 5 mei en sluit op 10 juli.
LET OP! Je gebruikt de present simple als je spreekt over: • aankomst- en vertrek tijden • openings- en sluitingstijden • begin- en eindtijden
Je praat dan over de toekomst, over iets wat vaststaat volgens een rooster, programma of dienstregeling. Stone 15 (Zo zeg je hoe lang iets al geldt) 1. De RSPA registreert al sinds 1986 sportongevallen. 2. Hij bestudeert dit onderwerp nu al verscheidene jaren. 3. We hebben de afgelopen zes jaar behoorlijk vaak naar boksen gekeken. 4. Ze spelen nu al sinds 1986 voetbal. 5. Hij wou altijd al bokser worden. 6. Ik heb nooit geweten dat het gevaarlijk was. 7. Sinds wanneer al willen ze boksen verbieden? 8. Hoe lang vis je nu al? 9. Hoe lang speelt hij nu al rugby? 10. Sinds wanneer is vissen populair? Let op! Gebruik in deze zinnen de present perfect (have/has + voltooid deelwoord.) om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds voortduurt. Stone 16 (Zo zeg je op welke datum/in welke tijd iets gebeurde) 1. Bob Marley is geboren op zes april 1945 (voluit!) 2. Mijn pa zag Marley tijdens een optreden op de drie juli 1976 (voluit!) 3. Reggae werd populair in de jaren zeventig/zeventiger jaren. 4. Bob Marley stierf op elf mei 1981. (voluit!) Chapter five: Love is… Stone seventeen (Zo vraag/zeg je wat iemand aan het doen was) 1. Wat was Brad toen aan het doen? 2. Wat was ze aan het doen toen ze jou zag? 3. Wat was ze aan het doen toen hij binnenkwam? 4. Wat was Brad aan het doen toen Jim opbelde? 5. Wat waren wij toen aan het doen? 6. Wat waren zij aan het doen toen hij binnenkwam? 7. Wat waren jullie aan het doen toen Jim opbelde? 8. Wat was jij/u aan het doen toen ze je/u zag? 9. Jullie waren aan het zoenen. 10. Zij waren tv aan het kijken. 11. Wij waren aan het lezen in de tuin. 12. Ik was toen de auto aan het wassen. 13. Becky was met Brad aan het praten toen zij aankwamen. 14. Hij was naar een cd aan het luisteren toen Jim opbelde. LET OP: WAS ► I / HE / SHE / IT

WERE ►YOU / WE / THEY
Raadpleeg je stencil of de grammar page uit je textbook voor verdere informatie over het gebruik van de past continuous. Stone eighteen (Zo begin je als je een afspraakje wilt maken en reageer je op zo'n voorstel) 1. Ik vroeg me af of je met me uit zou willen gaan. 2. Wil je met me uitgaan morgen? 3. Zou je met me uit willen gaan op zaterdag? 4. Wil je met me gaan zwemmen volgende week? 5. Zou je met me willen gaan zwemmen vanavond? 6. Waarom kom je niet mee naar het concert vanavond? 7. Waarom kom je vanavond niet naar me toe / thuis bij me langs? 8. Heb je zin om op zaterdag naar de bioscoop te gaan? 9. Wat vind je ervan als je nou eens meeging naar Pete’s feest? 10. Te gek / fantastisch! 11. Dat klinkt goed! 12. Laten we dat (maar) doen. 13. Dat zou ik graag doen / Nou graag, maar ik moet werken op zaterdag. 14. Dat is een prima idee, maar ik heb van alles te doen vanavond / ik heb het druk vanavond. 15. Ik ben bang dat ik niet kan, omdat ik morgen jarig ben. 16. Ik ben bang dat ik niet kan, omdat ik volgende week op vakantie ga. 17. Nee bedankt. Een andere keer misschien. 18. Vergeet het maar. Stone nineteen (Zo stel je jezelf of een ander voor en reageer je als iemand aan je wordt voorgesteld) 1. Hallo, ik heet Ann / mijn naam is Ann. 2. Hoi, ik ben Jo. 3. Dit is mijn vriendin Lisa. 4. Dit zijn mijn vrienden Nick en Sarah. 5. Hoi. 6. Hallo,ik ben... / Hallo, ik heet .. Stone twenty ( Zo stel je jezelf of een ander formeel voor en reageer je als iemand formeel aan jou wordt voorgesteld) 1. Hoe gaat het ermee? / Hoe gaat het met u? 2. Heel goed, dank je. 3. Prima, en hoe gaat het met u? (Prima, en met jou?) 4. Heb je al kennisgemaakt met mijn vriendje? / Heeft u... / Hebben jullie... 5. Hoe maakt u het? 6. Aangenaam. 7. Prettig met u /je / jullie kennis te maken. 8. Ik zou je graag voorstellen aan mijn ouders. Stone twenty-one (Zo vertel je wat meer over jezelf) 1. Ik zit op een grote scholengemeenschap. 2. Ik woon tegenover de bioscoop. 3. Mijn ouders zijn leraar. 4. Ik wil modeontwerper/modeontwerpster worden. 5. Mijn broer wil dokter worden. 6. Ik lees graag misdaadromans. 7. Mijn zus studeert geschiedenis. 8. Mijn lievelingsfilm is Independence Day.
Stone twenty - two (Zo zeg je dat je ergens naar verlangt of op hoopt) 1. Wij verheugen ons erop veel kaarten te krijgen. 2. We verheugen ons erop je daar te zien. 3. We verheugen ons erop nog een Valentijnskaart te krijgen/ontvangen. 4. Ik hoop dat ik hen gauw weer zie. 5. Hopelijk krijg je een goed cijfer. 6. Ik hoop dat hij me een kaart stuurt. 7. Ik smacht naar / heb vreselijk veel zin in een chocolaatje. 8. Ik verlang ernaar erachter te komen wie de kaart gestuurd heeft. 9. Ik zal (voor je) duimen. LET OP! Na I hope/Hopefully... gebruik je het woordje WILL. Ook als je belooft iets te doen, gebruik je het woordje WILL. Bijvoorbeeld: I'll call you back later. I'll pick you up at seven. We'll help you with your homework. I won't tell your mum about this. I'll keep my fingers crossed. Chapter six: Food for thought. Stone 23 (Zo zeg je dat iets mogelijk is, dat het wel eens zou kunnen gebeuren) 1. Het zou wel eens vervelende bijwerkingen kunnen hebben. 2. Het zou iedereen kunnen overkomen/gebeuren. 3. Je zou langer kunnen leven. 4. Je zou minder vet kunnen eten. 5. Je resultaten zouden eronder kunnen lijden. 6. Je resultaten zouden kunnen verbeteren. Stone 24 (Zo vraag je hoe laat je iets kunt eten) 1. Wanneer serveert u het ontbijt? 2. Hoe laat is het (late) avondeten? 3. Wanneer is het middageten / de lunch klaar? 4. Hoe laat wordt de thee geserveerd? Stone 25 (Zo bied je iets te eten of drinken aan en reageer je op zo’n aanbod) 1. Zou je wat koffie willen? Ja, dat lijkt me lekker. 2. Wil je een kop thee? Ja, graag. 3. Wat dacht je van een cola? Nee, bedankt. 4. Heb je zin in een kerrieschotel? Ik heb genoeg gehad, bedankt. Stone 26 (Zo zeg je dat iets je spijt en reageer je erop) 1. Het spijt me. Het doet er niet toe. 2. Het spijt ons. Laat maar (zitten). 3. Ik bied u mijn verontschuldigingen aan. Het is al goed. 4. Pardon / Excuseer mij, ik dacht dat het van mij was.
Stone 27 (Zo zeg je dat iemand iets doet) 1. De artiesten spelen fantastisch. 2. Ze zingen schitterend/prachtig. 3. Je danst goed/slecht. 4. Jullie spelen vreselijk. Chapter seven: Everybody needs somebody Stone 28 (Zo vertel je hoe iets is gekomen) 1. Hij is blut/platzak omdat hij al zijn geld heeft uitgegeven aan cd’s. 2. Zij is gelukkig omdat ze voor haar examen geslaagd is. 3. Ik ben doodmoe/uitgeput/doodop omdat ik zo hard gewerkt heb. 4. Er ligt rijst op de vloer omdat er een bruiloft is geweest. 5. Kijk eens naar die rommel/rotzooi! Ze hebben ruzie gehad / Ze hebben gevochten. NB: Gebruik de present perfect (vtt) in deze zinnen! Je hebt het in deze zinnen steeds over iets dat in het verleden is gebeurd, maar als je goed kijkt, zie je dat er geen tijdsbepaling in de zinnen staat om aan te geven wanneer het is gebeurd. Het gaat er in deze zinnen ook niet om wanneer het is gebeurd, maar meer om het resultaat van wat er is gebeurd. Stone 29 (Zo vertel je wanneer iets is gebeurd) 1. Negen jaar geleden werden ze vrienden. 2. In 1992 ging hij naar de basisschool. 3. We hebben naar de bekerfinale gekeken vorige week. 4. Ze hebben gisteren gevochten / Ze hadden gisteren ruzie. 5. Vorig jaar is hij naar een andere school gegaan. NB: Gebruik de past simple (ovt) in deze zinnen! Je hebt het in deze zinnen weer over zaken die in het verleden zijn gebeurd, maar nu staat er steeds een tijdsbepaling in de zinnen, die aangeeft wanneer het gebeurde. In zo’n geval moet je steeds de past simple gebruiken. Stone 30 (Zo feliciteer je iemand) 1. Gefeliciteerd met je verjaardag! 2. Nog vele jaren. 3. Gefeliciteerd met je nieuwe baan / met jullie trouwdag / met het slagen voor je examen. 4. Goed gedaan!
Stone 31 (Zo wens je iemand het beste) 1. Het beste! 2. Hou je taai! / Het beste! 3. Wees voorzichtig! 4. Succes! 5. De beste wensen! Groeten! 6. Prettige Kerstdagen. 7. Gelukkig Nieuwjaar! Stone 32 (Zo laat je iemand de groeten doen) 1. Doe Peter de groeten. 2. Groeten aan je vader. 3. Doe de groeten aan je vrienden. Chapter eight: This is London Stone 33 ( Zo leg je uit wat je aanwijst) 1. Dit is mijn dochter. 2. Dat is onze caravan. 3. Dit zijn onze kranten. 4. Dat zijn de douches. 5. Dat is de jongen die ik gisteren heb ontmoet. Stone 34 (Zo vraag je om informatie bij de bank en vraag je iets op het postkantoor) 1. Ik zou graag wat Nederlands geld willen wisselen. 2. Kan ik mijn Nederlandse guldens wisselen? 3. Waar kan ik mijn Nederlandse guldens wisselen? 4. Heeft u een pinautomaat? 5. Waar is de pinautomaat? 6. Ik wil graag 25 postzegels. 7. Ik wil graag deze brief opsturen. 8. Zoudt u deze brief naar Nederland op de post willen doen, alstublieft? 9. Kan ik mijn cheques hier verzilveren? 10. Hoe duur is een ansichtkaart naar Nederland? Stone 35 (Zo vraag je om informatie als je met de trein wilt reizen en koop je een kaartje) 1. Kan ik er komen met de trein? 2. Van welk perron vertrekt de intercity? 3. Wanneer vertrekt de Shuttle? 4. Hoe laat vertrekt de trein naar Harwich? 5. Op welk perron komt de intercity aan? 6. Wanneer komt de Shuttle aan? 7. Hoe laat komt de trein uit Harwich aan? 8. Hoe duur is een enkeltje naar Harwich? 9. Verkoopt u One Day Travel Cards? 10. Heeft u One Day Travel Cards? 11. Moet ik overstappen? 12. Een enkeltje naar Reading, alstublieft. 13. Twee retourtjes naar London, alstublieft. 14. Twee (dag)retourtjes naar Oxford, alstublieft. Chapter nine: Keep the customer satisfied
Stone 36 (Zo vraag je informatie in een winkel) 1. Heeft u rugzakken? 2. Heeft u lichtgewicht tenten? 3. Heeft u bodywarmers? 4. Heeft het bescherming tegen de regen? 5. Heeft het zijzakken? 6. Hoe duur is deze? 7. Hoeveel kosten deze? 8. Waar is het van gemaakt? 9. Waar zijn ze van gemaakt? 10. Welke maat is het? 11. Welke maat zijn ze? 12. Is er ook een in het blauw? 13. Is er ook een goedkopere? 14. Is er ook iets in het zwart? 15. Zijn er veel trekkersrugzakken? 16. Zijn er speciale aanbiedingen? Stone 37 (Zo zeg je waarom je iets koopt) 1. Ik vind deze erg mooi. Ik neem ‘m. 2. Ik vind deze erg mooi. Ik neem ze. 3. De rode vind ik erg leuk. Ik neem ‘m. 4. Deze staat me erg aan. Ik neem ‘m. 5. Als het past, neem ik het. 6. Als ze passen, neem ik ze. 7. Deze past precies, ik neem ‘m. 8. Deze passen precies, ik neem ze. 9. Dit is precies wat ik heb gezocht. Ik neem het. 10. Het is super! Ik neem het. 11. Ze zijn geweldig! Ik neem ze. Stone 38 (Zo zeg je waarom je iets niet koopt) 1.Ik vind deze niet mooi. Ik ga het ergens anders nog even proberen. 2.Ik vind deze niet mooi. Ik probeer het ergens anders nog even. 3.Ik vind de kleur niet mooi. 4.Ik vind het materiaal niet mooi. 5.Het past niet. 6.Deze hebben niet genoeg zakken. 7.Dit is niet wat ik in gedachte had. 8.Deze zijn niet wat ik in gedacht had. 9.Het is te duur. 10.Ze zijn te duur. 11.Ik heb niet zo veel geld. Stone 39 (Zo reageer je als je iets niet begrijpt) 1. Het spijt me, maar ik begrijp het niet. 2. Kunt u dat herhalen, alstublieft? 3. Kunt u wat langzamer spreken, alstublieft? 4. Hoe noem je dit? 5. Wat betekent het? 6. Wat bedoel je daarmee? Stone 40 (Zo zeg je dat iets je niet bevalt) 1. Ik heb er genoeg van! 2. Ik heb er meer dan genoeg van! 3. Ik heb het helemaal gehad! 4. Ik vind dit horloge niet mooi! 5. Ik heb er schoon genoeg van! 6. Ik haat het / heb er een hekel aan! 7. Als je dat weer doet, ga ik gillen! 8. Dat doet de deur dicht! Ik ben weg! Chapter ten: Just the job Stone 41 (Zo stel je iemand gerust) 1. Het komt allemaal wel goed. 2. Maak je geen zorgen. 3. Het hindert niet. 4. Alles is in orde.
Stone 42 (Zo maak je bezwaren) 1. Ik wil niet dat je verpleegster wordt. 2. Ik wil niet dat je vakken gaat vullen in de supermarkt. 3. Ik ben niet blij met jouw beroepskeuze. 4. Ik denk dat dat een slecht idee is. 5. Doe dat alstublieft niet. 6. Ik ben absoluut tegen. Stone 43 (Zo spreek je iemand moed in) 1. Het is niet het einde van de wereld! 2. Trek het je niet zo aan! 3. Kop op, je redt het wel! 4. Je kunt het! 5. Kop op, het kon erger! 6. Trek het je niet aan, het kon erger. Stone 44 (Zo geef je iemand een complimentje) 1. Goed gedaan! 2. Ga zo door! 3. Heel goed! 4. Dat is geweldig! 5. Fantastisch! Stones in het engels!!!!!! Stone one 1. Do you know what the weather will be like this afternoon? 2. Will the weather be fine this weekend? 3. Will there be fog tomorrow morning? Stone two 1. It will (won't) snow in Scotland. 2. It will be windy in Wales. 3. It will be bright on Friday. 4. It will be twenty degrees Celsius in the west. 5. There will be black ice on the roads tonight. 6. There won't be a frost on Sunday. 7. There will be a storm tomorrow. 8. There won't be (any) showers on Sunday. 9. There will be snow and hail tomorrow. 10. There will be rain and a strong wind tonight. 11. There will be fog/mist on Sunday. 12. Look, it's going to rain. 13.1 think it's not going to clear up. Stone three 1. Did she see the car this morning? Yes, she did. 2. Didn't you tell her yesterday? No, I didn't. 3. Did they damage his bicycle last week? Yes, they did./No, they didn't. 4. How did it happen? 5. What did she say? 6. Where did she take your bicycle? 7. When did you tell Neil? 8. Why did you do it?
Stone four. 1. I didn't feel any pain. 2. She didn't see much in the fog. 3. They didn't get angry after the accident. Stone five 1. You're right. 2. That's right. 3. I agree. 4. Yes, of course. 5. I don't think so. 6. I don't agree. 7. You're wrong. Stone six 1. What's the matter ? / What's wrong ? / What's up ? 2. Are you alright (all right)? / Are you OK (okay)? 3. I have (got) a sore throat. 4. She has (got) toothache. 5. He is ill. 6. I have (got) a headache. 7. My knee hurts. 8. I think I'm going to throw up. 9. He has (got) a black eye and a sprained ankle. 10. They have (got) a runny nose and a fever. 11. You have (got) a stomach ache and an earache. 12. He has (got) a broken arm and backache. 13. I haven't got / don't have any spots. 14. She has (got) a cold. Stone seven 1. How are you? / How are you doing? 2. All right/ Alright. 3. Not so good. 4. I'm fine. 5. How are you feeling? 6. I feel great! 7. (I feel) so so. 8. I don't feel very well. 9. I feel terrible. 10. How's your sister? 11. She is in hospital. 12. She's worse, I'm afraid. 13. She's much better, thank you. Stone eight 1. You have to / must talk to your doctor (about it). 2. You have to / must be confident. 3. You mustn't eat so much. 4. You don't have to do that. / You needn't do that. 5. You don't have to lose weight. / You needn't lose weight. Stone nine 1. Why don't you ask your GP? 2. If I were you I'd (= I would) call Caroline. 3. If I were you I'd ask for advice. 4. If I were you I wouldn't worry too much. 5. You should get lots of sleep. 6. You should take care of yourself. 7. Make sure you eat enough fresh fruit.
Stone ten 1.What time is it? / What's the time? 2.It is ten to four
3.If is four o'clock. 4.It is three minutes past four. 5.It is (a) quarter past four. 6.It is twenty past four. 7.It is twenty-six minutes past four. 8. It is half past four. 9. It is twenty-five to five. 10. It is twenty-one minutes to five. 11. It is (a) quarter to five. 12 It is one minute to five. 13. It is five o'clock. 14. It is half (past) five. 15. It is 11.40 a.m. 16. It is 3.15 p.m. Stone eleven. 1. Can I see Sliders? / May I see Sliders? Yes, of course. 2. Can I go and get a video? Yes, you can. 3.Can I listen to the radio? No. you can't. 4.Is it all right if I watch that documentary? Yes, it is. 5.Is it alright if I have the remote control? No. it isn't. Stone twelve 1. What's on this afternoon? A documentary. 2. What's on at twenty past nine? I don't know. 3. What's on at nine on Friday? See for yourself. 4. What's on on Saturdays? Here's the TV guide. 5. When is Bugs on TV? At six on Wednesday. 6. When's Batman on? At five o'clock. 7.When's TOTP 2 on the telly? At 16.35 on Saturday. 8.When's Spatz on? At 8.15 this morning. Stone thirteen 1. Tonight the band is playing at The Arena. 2. Tomorrow the orchestra is giving a concert. 3. This evening we're going to watch the show. 4. This evening they are going to listen to the concert. Stone 14 1. Her train arrives at 5.20. 2. My train leaves at half (past) four. 3. The next bus arrives in ten minutes. 4. Our plane leaves in half an hour. 5. The holidays start on 30 June and end on 20 August. 6. The exhibition opens on 5 May and closes on 10 July. Stone 15 1. The RSPA has listed sports accidents since 1986. 2. He has studied this subject for several years. 3. We have watched a lot of boxing over the past six years. 4. They have played soccer since 1986. 5. He has always wanted to be a boxer. 6. I have never known it was dangerous. 7.Since when have they wanted to ban boxing? 8.How long have you angled? 9.How long has he played rugby? 10. Since when has fishing been popular?
Stone 16 1. Bob Marley was born on the sixth of April nineteen forty-five. 2. My dad saw Marley in concert on the third of July nineteen seventy-six. 3. Reggae became popular in the seventies. 4. Bob Marley died on May the eleventh nineteen eighty-one. Telwoorden & rangtelwoorden. One - first (1st), Two - second (2nd),Three - third (3rd), Four - fourth (4th),Five - fifth (5th),Six – sixth, Seven- seventh
Eight- eighth, Nine- ninth, Ten – tenth, Eleven - eleventh
Twelve- twelfth, Thirteen – thirteenth, Fourteen- fourteenth
Fifteen- fifteenth, Sixteen- sixteenth, Seventeen - seventeenth
Eighteen – eighteenth, Nineteen- nineteenth, Twenty - twentieth
Thirty- thirtieth, Forty- fortieth, Fifty- fiftieth, Sixty- sixtieth
Seventy – seventieth, Eighty – eightieth, Ninety - ninetieth
One hundred- one hundredth, Twenty-one --- twenty-first (21st) Thirty-two---thirty-second (32nd),Forty-three --- forty-third (43rd) Fifty-four --- fifty-fourth (54th) Stone seventeen 1. What was Brad doing then? 2. What was she doing when she saw you? 3. What was she doing when he came in? 4. What was Brad doing when Jim phoned? 5. What were we doing then? 6. What were they doing when he came in? 7. What were you doing when Jim phoned? 8. What were you doing when I saw you? 9. You were kissing. 10. They were watching TV. 11. We were reading in the garden. 12. I was washing the car then. 13. Becky was talking to Brad when they arrived. 14. He was listening to a CD when Jim phoned. Stone eighteen 1. I was wondering if you would (you'd) like to go out with me. 2. Do you want to go out with me tomorrow? 3. Would you like to go out with me on Saturday? 4. Do you want to go swimming with me next week? 5. Would you like to go swimming with me tonight? 6. Why not come to the concert tonight? 7. Why not come over to my place tonight? 8. Do you feel like going to the cinema on Saturday? 9. How about coming along to Pete's party? 10. Great! 11. Sounds cool! 12. Let's do that. 13. I'd love to, but I'm working on Saturday. 14. That's a good idea, but I'm busy tonight. 15. I'm afraid I can't, because tomorrow is my birthday. 16. I'm afraid I can't, because I'm going on holiday next week. 17. No, thanks. Perhaps some other time. 18. Forget it!
Stone nineteen 1. Hello, my name is Ann. 2. Hi, I'm Jo. 3. This is my girlfriend Lisa. 4. These are my friends Nick and Sarah. 5.Hi. 6.Hello, I'm ... Stone twenty 1. How are you? 2. Very well, thank you. 3. Fine (thanks), and how are you? 4. Have you met my boyfriend? 5. How do you do? 6. Pleased to meet you. 7. It's a pleasure meeting you. 8. I'd like you to meet my parents. Stone twenty-one 1. I go to a large comprehensive school. 2. I live opposite the cinema. 3. My parents are teachers. 4. I want to be a fashion designer. 5. My brother wants to become a doctor. 6. I like reading crime novels. 7. My sister studies history. 8.My favourite film is "Independence Day". Stone twenty - two 1. We look forward to receiving lots of postcards. 2. We look forward to seeing you there. 3. We look forward to getting another valentine card. 4. I hope I will (I'll) see them again soon. 5. Hopefully you will (you'll) get a good mark. 6. I hope he will (he'll) send me a card. 7. I'm dying for a chocolate. 8.I'm dying to find out who sent the card. 9.I will (I'll) keep my fingers crossed. Stone 23 1.It could / may / might have nasty side effects. 2.It could / may / might happen to anyone. 3.You could / may / might live longer. 4.You could / may / might eat less. 5.Your results could / may / might suffer. 6.Your results could / may / might improve.
Stone 24 1. When do you serve breakfast? 2. What time do we have supper? 3. When will lunch be ready? 4. What time will tea be served? Stone 25 1. Would you like some coffee? Yes. That would be nice. 2. Do you want a cup of tea? Yes, please. 3. What about a coke? No, thanks. 4. Fancy a curry? I've had enough. Thank you. Stone 26 1 I'm (so) sorry. It doesn't matter. 2. We're very sorry. Never mind. 3. I do apologize. That's all right. 4. Excuse me, I thought it was mine. Stone 27 1. The artists play fantastically. 2. They sing wonderfully. 3. You dance well/ badly. 4. You play terribly/horribly. Stone 28 1. He is broke because he has spent all his money on CDs. 2. She is happy because she has passed her exams. 3. I am tired out because I have worked so hard. 4. There is rice on the floor because there has been a wedding. 5. Look at that mess! They have had a fight. Stone 29 1. They became pals nine years ago. 2. He went to primary school in 1992. 3. We watched the Cup Final last week. 4. Yesterday they had a fight. 5. Last year he went to a different school.
Stone 30 1. Happy birthday! 2. Many happy returns! 3. Congratulations on your new job! / on your wedding day! / on passing your exams!. 4. Well done! Stone 31 1. All the best! 2. Take care! 3. Look after yourself. 4. Good luck! 5. Best wishes! 6. Merry Christmas! 7. Happy New Year! Stone 32 1.Give my love to Peter. 2. Love to your dad. 3. Say hello to your friends (for me). Stone 33 1.This is my daughter. 2.That is our caravan. 3.These are our papers. 4.Those are the showers. 5.That’s the boy I met yesterday. Stone 34 1.I’d like to change some Dutch money. 2.Could I change my Dutch guilders? 3.Where can I change my Dutch guilders? 4.Have you got a cash machine? 5.Where is the cash machine? 6. I’d like 25 stamps, please. 7. I’d like to send this letter, please. 8. Will you post this letter to Holland, please? 9. Can I cash my cheques here, please? 10. How much is a postcard to Holland, please? Stone 35 1.Can I get there by train? 2.From which platform does the Intercity leave? 3.When does the Shuttle leave? 4.What time does the train to Harwich leave? 5.At which platform does the Intercity arrive? 6.When does the Shuttle arrive? 7.What time does the train from Harwich arrive? 8.How much is a single to Harwich? 9.Do you sell One Day Travelcards? 10.Have you got One Day Travelcards? 11.Do I have to change? 12. Single to Reading, please. 13. Two return tickets to London, please. 14. Two day returns to Oxford, please.
Stone 36 1.Do you have any rucksacks? 2.Do you have lightweight tents? 3.Do you have bodywarmers? 4.Does it have a rain cover? 5.Does it have side pockets? 6.How much is this one? 7.How much are they? 8.What is it made of? 9.What are they made of? 10.What size is it? 11.What size are they? 12.Is there one in blue? 13.Is there a cheaper one? 14.Is there anything in black? 15.Are there many rucksacks for hiking? 16.Are there any special offers? Stone 37 1.I like this one very much. I’ll take it. 2.I like these very much. I’ll take them. 3.I quite fancy the red one. I’ll take it. 4.I quite fancy that one. I’ll that it. 5.If it fits, I’ll take it. 6.If the fit, I’ll take them. 7.This fits exactly. I’ll take it. 8. These fit exactly. I’ll take them. 9.This is just what I’ve been looking for. 10.It’s super! I’ll take it. 11. They’re brilliant! I’ll take them. Stone 38 1.I don’t like this one. I’m going to try somewhere else. 2.I don’t like these. I’m going to try somewhere else. 3.I don’t like the colour. 4.I don’t like the material. 5.It doesn’t fit. 6.These don’t have enough pockets. 7.This isn’t what I had in mind. 8.These aren’t what I had in mind. 9.It’s too expensive. 10.They’re too expensive. 11.I haven’t got that much money. Stone 39 1.I’m sorry, I don’t understand. 2.Could you repeat that, please? 3.Could you speak more slowly please. 4.What’s this called? 5.What does it mean? 6.What do you mean by that? Stone 40 1.I’ve had enough! 2.I’ve had more than enough! 3.I’ve had it! 4.I don’t like this watch! 5.I’m fed up with it! 6.I hate it! 7.If you do that again, I’ll scream! 8.That’s it! I’m out of here! Stone 41 1.Things will work out. 2.Don’t worry. 3.Never mind. 4.It’s all right now.
Stone 42 1.I don’t want you to be a nurse. 2.I don’t want you to stack shelves in a supermarket. 3.I’m not happy about your choice of career. 4.I think that’s a bad idea. 5.Don’t do that please. 6.I’m dead against it. Stone 43 1.It’s not the end of the world! 2.Don’t take it so hard! 3.Come on, you’ll manage! 4.You can do it! 5.Cheer up, things could be worse. 6.Take heart, things could be worse. Stone 44 1.Well done! 2.Keep up the good work! 3.Very good! 4.That’s great! 5. That’s absolutely superb!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.