Engels - Nederlands
She's got a terrible pain in the neck.
Ze heeft vreselijke pijn in de nek.
What's wrong with him?
Wat is er mis met hem?
What's wrong with you?
Wat is er mis met je?
I've got a terrible toothache.
Ik heb vreselijke kiespijn.
He's got a sore throat.
Hij heeft een zere keel.
What’s wrong with her?
Wat is er mis met haar?
She's ill.
Ze is ziek.
What's wrong with them?
Wat is er mis met hen?
They've got a cold.
Ze zijn verkouden.
What's the matter?
Wat is er aan de hand?
They've got the flu.
Ze hebben de griep.
I'm not feeling very well.
Ik voel me niet zo goed.
No, my leg hurts.
Nee, mijn been doet pijn.
They're seasick.
Ze zijn zeeziek.
I'm not well.
Het gaat niet goed met me.
Are you all right?
Is alles goed met je?
Are you OK?
Is alles goed met je?
No, my back aches.
Nee, mijn rug doet zeer.
She's got a terrible pain in the neck.
Ze heeft vreselijke pijn in de nek.
What's wrong with him?
Wat is er mis met hem?
What's wrong with you?
Wat is er mis met je?
I've got a terrible toothache.
Ik heb vreselijke kiespijn.
He's got a sore throat.
Hij heeft een zere keel.
What’s wrong with her?
Wat is er mis met haar?
She's ill.
Ze is ziek.
What's wrong with them?
Wat is er mis met hen?
They've got a cold.
Ze zijn verkouden.
Wat is er aan de hand?
They've got the flu.
Ze hebben de griep.
I'm not feeling very well.
Ik voel me niet zo goed.
No, my leg hurts.
Nee, mijn been doet pijn.
They're seasick.
Ze zijn zeeziek.
I'm not well.
Het gaat niet goed met me.
Are you all right?
Is alles goed met je?
Are you OK?
Is alles goed met je?
No, my back aches.
Nee, mijn rug doet zeer.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden