Hoofdstuk 5 tot 8

Kapitel 5: Kuchen und Kebab

Redemittel E
Was isst du gern zum Frühstück?
Wat eet je graag als ontbijt?

Ein Brötchen mit Butter und Käse.
Een broodje met boter en kaas.

Was trinkst du dazu?
Wat drink je er bij?

Dazu trinke ich immer ein Glas Milch.
Ik drink er altijd een glas melk bij.

Magst du auch Nudeln?
Hou je ook van pasta?

Ja, die mag ich gern zum Abendessen.
Ja, die vind ik lekker als avondeten.

Was isst du überhaupt nicht?
Wat eet je helemaal niet?

Salat schmeckt mir nicht.
Sla vind ik helemaal niet lekker.

Und was ist dein Lieblingsessen?
En wat is je lievelingseten?

Am liebsten mag ich Eis.
Het liefst lust ik ijs.

Hast du Hunger?
Heb je honger?

Nein, ich habe Durst.
Nee, ik heb dorst.

Also, nimmst du eine Cola?
Dus je neemt een cola?

Nein, ich möchte Orangensaft.
Nee, ik wil graag sinaasappelsap.

Was essen Sie am liebsten?
Wat eet u het liefst?

Mein Lieblingsessen ist Pizza.
Mijn lievelingseten is pizza.

Und in der Pause?
En in de pauze?

Dann trinke ich nur einen Tee.
Dan drink ik alleen een kop thee.

Schmeckt das Huhn?
Smaakt de kip?

Nein, Fleisch und Fisch esse ich nicht. Ich bin Vegetarier.
Nee, vlees en vis eet ik niet. Ik ben vegetariër.

Was isst du denn immer in der Pause?
Wat eet je dan altijd in de pauze?

Oft Gemüsesuppe und noch eine Orange oder einen Apfel.
Vaak groentesoep en nog een sinaasappel of een appel.

Wann esst ihr warm?
Wanneer eten jullie warm?

Wir essen mittags warm.
Wij eten tussen de middag warm.

Was esst ihr heute?
Wat eten jullie vandaag?

Wir essen Spaghetti.
Wij eten spaghetti.

Esst ihr abends auch viel?
Eten jullie ‘s avonds ook veel?

Nein, dann essen wir meistens nur ein bisschen.
Nee, dan eten wij meestal maar een beetje.

Ich möchte gern Pfeffer und Salz.
Ik wil graag peper en zout.

Warum?
Waarom?

Diese Tomatensuppe schmeckt mir nicht.
Ik vind deze tomatensoep niet lekker.

Hier, bitte.
Hier, alsjeblieft.

Möchtest du Zucker haben?
Wil je graag suiker?

Nein danke.
Nee, dank je.

Und Milch?
En melk?

Auch nicht. Ich trinke den Kaffee lieber schwarz.
Ook niet. Ik drink mijn koffie liever zwart.

Redemittel M
Was möchtet ihr?
Wat willen jullie?

Ich möchte einen gemischten Salat.
Ik wil een gemengde salade.

Und was nimmst du?
En wat neem jij?

Ich nehme das Huhn mit Reis.
Ik neem de kip met rijst.

Möchtet ihr auch was trinken?
Willen jullie ook iets drinken?

Ja, einen Eistee und ein Mineralwasser bitte.
Ja, een ijsthee en een mineraalwater alstublieft.

Guten Appetit!
Eet smakelijk!

Gleichfalls!
Insgelijks!

Einmal Pommes mit Mayo, bitte.
Eenmaal patat met mayonaise, alsjeblieft.

Bitte schön.
Alsjeblieft.

Haben Sie auch Hamburger?
Heeft u ook hamburgers?

Nein, im Moment leider nicht.
Nee, op dit moment helaas niet.

Wie viel kostet eine Dose Eistee?
Wat kost een blikje ijsthee?

Ein Euro fünfzig.
Een euro vijftig.

Wie viel macht das zusammen?
Hoeveel is dat bij elkaar?

Drei Euro zwanzig, bitte.
Drie euro twintig, alstublieft.

Entschuldigung, ich habe ein Messer, aber keine Gabel.
Sorry, ik heb een mes, maar geen vork.

Ich bringe sofort eine Gabel.
Ik breng u meteen een vork.

Haben Sie auch einen kleinen Löffel?
Heeft u ook een lepeltje?

Ja, natürlich.
Natuurlijk.

Kann ich zahlen?
Kan ik betalen?

Ja, ich komme sofort.
Ja, ik kom eraan.

Nehmen wir noch einen Nachtisch?
Nemen wij nog een dessert?

Ich nehme einen großen Eisbecher mit Sahne.
Ik neem een grote ijscoupe met slagroom.

Ich lade dich ein.
Ik nodig je uit. / Ik zal betalen.

Super!
Super!

Die Speisekarte bitte!
Mogen wij de menukaart?

Danke.
Dank u.

Was wünschen Sie?
Wat mag het zijn?

Einen Kaffee und einen Tee bitte.
Een koffie en een thee alstublieft.


Kapitel 6: Was läuft?

Redemittel E
Was hast du gestern Abend gemacht?
Wat heb je gisteravond gedaan?

Ich habe drei Stunden ferngesehen.
Ik heb drie uur lang tv gekeken.

Was hast du danach gemacht?
Wat heb je daarna gedaan?

Ich habe eine Zeitschrift gelesen.
Ik heb een tijdschrift gelezen.

Bist du auch im Internet gewesen?
Heb je ook op internet gesurft?

Nein, mein Computer ist kaputt.
Nee, mijn computer is kapot.

Was hast du gestern Abend gemacht?
Wat heb je gisteravond gedaan?

Ich habe Musik gehört.
Ik heb naar muziek geluisterd.

Was hast du sonst noch gemacht?
Wat heb je verder nog gedaan?

Ich habe am Computer gechattet.
Ik heb achter de computer zitten chatten.

Und was hast du dann gemacht?
En wat heb je toen gedaan?

Dann bin ich ins Bett gegangen.
Toen ben ik gaan slapen.

Was habt ihr am Wochenende gemacht?
Wat hebben jullie in het weekend gedaan?

Da haben wir zusammen die VIVA Top 100 gesehen.
Toen hebben wij samen naar de VIVA Top 100 gekeken.

Habt Ihr auch den Film mit Brad Pitt gesehen?
Hebben jullie ook de film met Brad Pitt gezien?

Ja, danach. Wirklich spitze!
Ja, daarna. Echt top!

Haben Sie heute schon Zeitung gelesen?
Heeft u vandaag de krant al gelezen?

Ja, aber im Internet.
Ja, maar op internet.

Und Zeitschriften?
En tijdschriften?

Nein, dazu habe ich noch keine Zeit gehabt.
Nee, daar heb ik nog geen tijd voor gehad.

Haben Sie Zeit, Bücher zu lesen?
Heeft u tijd om boeken te lezen?

Ja, nach der Arbeit.
Ja, na het werk.

Hat dein Vater schon mal Radio Energy gehört?
Heeft je vader al eens naar Radio Energy geluisterd?

Das weiß ich doch nicht.
Dat weet ik toch niet?!

Aber er hört doch sicher gern die Nachrichten?
Maar hij luistert toch zeker graag naar het nieuws?

Ja, das schon.
Ja, dat wel.

Redemittel M
Mein neuer Computer ist wirklich gut.
Mijn nieuwe computer is echt goed.

Mein Computer ist aber besser.
Maar mijn computer is beter!

Der neue von Anne ist aber am besten.
De nieuwe van Anne is het best.

Ja, das stimmt.
Ja, dat klopt.

Bist du viel im Internet?
Zit je veel op internet?

Ich chatte jeden Abend eine Stunde.
Ik chat iedere avond een uur lang.

Hast du auch eine eigene Homepage?
Heb je ook een eigen homepage?

Ja, www.girlie098.tivi.de.

Was steht da alles drauf?
Wat staat daar allemaal op?

Bilder und natürlich mein Blog.
Fotos en natuurlijk mijn blog.

Blog? Was ist denn das?
Blog? Wat is dat dan?

Ein Tagebuch, aber dann im Netz.
Een dagboek, maar dan op het web.

Welche Medien findest du am besten?
Welke media vind jij het best?

Internet finde ich spitze!
Internet vind ik geweldig!

Wie findest du MSN?
Hoe vind je MSN?

Toll, aber ich spiele lieber Computerspiele.
Leuk, maar ik hou meer van computerspelletjes.

Wie lange arbeitest du am Computer?
Hoe lang werk je op de computer?

Jeden Tag zwei Stunden.
Elke dag twee uur lang.

Auch für die Schule?
Ook voor school?

Ich mache eine Stunde Hausaufgaben.
Ik doe een uur over mijn huiswerk.

Kannst du mir die Datei mit den Bildern schicken?
Kun je mij het bestand met de foto’s sturen?

Die stehen doch in meinem Weblog.
Die staan toch op mijn blog.

Kann ich sie da einfach runterladen?
Kan ik ze daar gewoon downloaden?

Ja, natürlich.
Ja, natuurlijk.

Ich brenne die dann sofort auf DVD.
Ik brand ze dan meteen op dvd.

Kannst du machen. Aber drucke sie bitte auch aus. Wir brauchen die morgen in der Schule.
Doe maar. Maar print ze ook maar even uit, we hebben ze morgen op school nodig.

Ich habe ein neues Programm runtergeladen.
Ik heb een nieuw programma gedownload.

Was kann man damit machen?
Wat kun je daar mee doen?

Es ist ein Wörterbuch mit Niederländisch, Englisch und Deutsch.
Het is een woordenboek in het Nederlands, Engels en Duits.

Richtig praktisch, kannst du mir den Link auch schicken?
Reuze handig, kun je mij die link ook even sturen?

Bist du online?
Ben je online?

Nein, schreib mir eine E-Mail.
Nee, stuur mij maar een mailtje.

Meine Eltern haben einen neuen Rechner.
Mijn ouders hebben een nieuwe computer.

Wie groß ist die Festplatte?
Hoe groot is de harde schijf?

Ich weiß es nicht.
Dat weet ik niet.

Habt ihr jetzt digitales Fernsehen?
Hebben jullie nu digitale tv?

Ja, seit gestern.
Ja, sinds gisteren.

Das ist ja richtig klasse!
Dat is echt cool!


Kapitel 7: Lust auf Shopping?

Redemittel E
Trägst du gerne einen Rock?
Draag jij graag en rok?

Ja, aber am liebsten trage ich Jeans.
Ja, maar het liefst draag ik een spijkerbroek.

Welche Farbe gefällt dir am besten?
Welke kleur vind je het mooist?

Meine Lieblingsfarbe ist gelb.
Mijn lievelingskleur is geel.

Ich meine eigentlich die Farbe bei Jeans.
Ik bedoel eigenlijk: je favoriete kleur spijkerbroek.

Ach so, am liebsten trage ich blaue Jeans.
O, ik draag het liefst een blauwe spijkerbroek.

Was ist deine Lieblingskleidung?
Wat draag je het liefst?

Ich trage gern etwas Einfaches: eine Hose und ein T-Shirt.
Ik draag graag iets eenvoudigs: een broek en een T-shirt.

Und wenn es kalt ist?
En als het koud is?

Dann ziehe ich natürlich einen Pulli an.
Dan doe ik natuurlijk een trui aan.

Trägst du nie ein Top?
Draag je nooit een topje?

Doch, wenn ich am Wochenende ausgehe.
Jawel, als ik in het weekend uit ga.

Darfst du deine Kleider selbst aussuchen?
Mag je je kleren zelf uitzoeken?

Ja, ich kriege Taschengeld. Davon kaufe ich auch Kleider.
Ja, ik krijg zakgeld. Daar koop ik ook kleren van.

Wie viel Taschengeld bekommst du?
Hoeveel zakgeld krijg je?

75 Euro pro Monat.
75 euro per maand.

Kaufst du auch schon mal Markenkleidung?
Koop je af en toe ook merkkleding?

Nein, dafür habe ich kein Geld.
Nee, daar heb ik geen geld voor.

Hast du eine neue Uhr?
Heb je een nieuw horloge?

Ja, die habe ich gestern gekauft.
Ja, dat heb ik gisteren gekocht.

War sie teuer?
Was het duur?

Ein bisschen schon, aber sie sieht einfach toll aus.
Wel een beetje, maar ik vind hem gewoon heel mooi.

Es ist wirklich eine schöne Uhr.
Het is echt een mooi horloge.

Das finde ich auch.
Dat vind ik ook.

Dürft ihr in der Klasse eine Kappe tragen?
Mogen jullie in de klas een pet dragen?

Nein, das ist bei uns in der Schule verboten.
Nee, dat is bij ons op school verboden.

Wie findest du das?
Wat vind je daarvan?

Das ist mir egal.
Dat kan mij niet schelen.

Und wie ist es mit Jacken?
En hoe zit het met jassen?

Auch die darf man natürlich nicht tragen.
Die mag je natuurlijk ook niet aanhouden.

Findest du das nicht blöd?
Vind je dat niet stom?

Nur wenn es zu kalt ist.
Alleen als het te koud is.

Redemittel M
Entschuldigung, wo ist die Spielwarenabteilung?
Sorry, waar is de speelgoedafdeling?

Die ist im vierten Stock.
Die is op de vierde verdieping.

Herzlichen Dank.
Hartelijk dank.

Gern geschehen.
Graag gedaan.

Wer ist dran?
Wie is aan de beurt?

Was kosten die Tomaten?
Wat kosten de tomaten?

Die kosten heute 1 Euro 50 das Kilo.
Die zijn vandaag €1,50 per kilo.

Das ist nicht teuer. Sind sie im Angebot?
Dat is niet duur. Zijn ze in de aanbieding?

Ja, aber nur heute.
Ja, maar alleen vandaag.

Dann möchte ich ein Pfund, bitte.
Doe mij dan maar een pond, alsjeblieft.

So, bitte. Das macht 75 Cent.
Hier, alsjeblieft. Dat wordt dan 75 eurocent.

Bitte.
Alsjeblieft.

Und 25 Cent zurück. Brauchen Sie eine Tüte?
En 25 cent terug. Wilt u een tasje?

Nein, ich habe eine Tasche dabei.
Nee, ik heb een tas bij me.

Wiedersehen.
Tot ziens.

Auf Wiedersehen.
Tot ziens.

Kann ich helfen?
Kan ik helpen?

Ja, ich suche die neue CD von Beyoncé.
Ja, ik zoek de nieuwe cd van Beyoncé.

Die ist leider schon ausverkauft.
Die is helaas al uitverkocht.

Schade. Was kostet diese Zeitschrift?
Jammer. Wat kost dit tijdschrift?

Die Zeitschriften sind gratis.
Die tijdschriften zijn gratis.

Dann nehme ich eine mit.
Dan neem ik er een mee.

Hallo, ich möchte das grüne Kleid mal anprobieren.
Hallo, ik wil graag die groene jurk eens passen.

Natürlich. Hast du die richtige Größe?
Natuurlijk. Heb je de juiste maat?

Ja, Größe 38.
Ja, maat 38.

Die Umkleidekabinen sind da drüben.
De pashokjes zijn daarginds.

Danke.
Dankjewel.

Und passt das Kleid?
En? Past de jurk?

Nein, ich brauche doch eine Nummer größer.
Nee, ik moet toch een maatje groter hebben.

Ist es jetzt besser?
Is het nu beter?

Ja, ich nehme es.
Ja, ik neem hem.

Prima.
Prima.

Was kann ich für dich tun?
Wat kan ik voor je doen?

Vier Brötchen, bitte.
Vier broodjes, alstublieft.

Sonst noch etwas?
Verder nog iets?

Ja, ein kleines Stück Obstkuchen.
Ja, een klein stukje vruchtengebak.

Das Stück hier oder möchtest du ein anderes Stück?
Dit stukje hier, of wil je een ander stuk?

Das hier ist gut. Vielen Dank.
Dit is prima. Dank je wel.


Kapitel 8: Einfach weg!

Redemittel E
Was macht ihr in den Ferien?
Wat doen jullie in de vakantie?

Wir werden nach Österreich fahren.
Wij gaan naar Oostenrijk.

Wo übernachtet ihr?
Waar gaan jullie overnachten?

Wir wohnen in einem Hotel.
We zitten in een hotel.

Bleibt ihr lange weg?
Blijf je lang weg?

Vierzehn Tage.
Veertien dagen.

Hotel Schatzalp.
Hotel Schatzalp.

Hier Lex van Straaten. Kann ich noch ein Doppelzimmer buchen?
Met Lex van Straaten. Kan ik nog een tweepersoonskamer boeken?

Aber gerne, wann kommen Sie?
Jazeker, wanneer arriveert u?

Am siebten August.
Op zeven augustus.

Wie lange möchten Sie bleiben?
Hoe wilt u blijven?

Eine Nacht.
Eén nacht.

Möchten Sie ein Zimmer mit Bad oder Dusche?
Wilt u een kamer met bad of met douche?

Ich möchte ein Bad, bitte. Was kostet das?
Ik wil graag een kamer met bad. Wat kost dat?

90 Euro, Frühstück inklusive.
90 Euro, inclusief ontbijt.

Okay, können Sie das Zimmer dann für mich reservieren?
Oké, kunt u deze kamer dan voor mij reserveren?

Gern, danke für die Reservierung.
Graag, dank voor de reservering.

Wiederhören!
Tot horens!

Wie fährst du in Urlaub?
Hoe ga je op vakantie?

Ich möchte mit dem Auto fahren.
Ik wil graag met de auto gaan.

Aber?
Maar?

Das geht nicht.
Dat kan niet.

Warum nicht?
Waarom niet?

Mein Vater möchte unbedingt mit dem Fahrrad.
Mijn vader wil per se op de fiets.

Wohin fahrt ihr in den Sommerferien?
Waar gaan jullie in de zomervakantie naar toe?

Wir möchten nach Salou.
Wij willen graag naar Salou.

Habt ihr schon eine Ferienwohnung gemietet?
Hebben jullie al een vakantiewoning gehuurd?

Nein, wir werden zelten.
Nee, we gaan kamperen.

Habt ihr schon gebucht?
Hebben jullie al geboekt?

Das machen wir heute.
Dat gaan we vandaag doen

Viel Spaß dann!
Nou dan veel plezier!

Danke.
Dankjewel.

Redemittel M
Willst du wandern?
Wil je wandelen?

Nein, ich möchte etwas mit mehr Action.
Nee, ik heb zin in iets met wat meer actie.

Was möchtest du denn machen?
Wat wil je dan doen?

Ich möchte Kite surfen.
Ik heb zin om te gaan kitesurfen.

Dann machen wir das.
Dan doen we dat toch?

Toll.
Cool.

Was willst du heute machen?
Wat wil je vandaag doen?

Ich will in ein Museum gehen.
Ik heb zin om naar een museum te gaan.

Das haben wir gestern schon gemacht!
Dat hebben we gisteren al gedaan!

Dann besuchen wir ein Schloss.
Dan gaan we een kasteel bekijken.

Können wir nicht einfach in der Sonne liegen?
Kunnen we niet gewoon in de zon gaan liggen?

Ist auch gut.
Is ook goed.

Übernachtet ihr auf diesem Campingplatz?
Staan jullie op deze camping?

Ja, wir zelten hier.
Ja, we kamperen hier.

Und was ist euer Programm?
En wat is jullie programma?

Wir spielen Volleyball und andere Spiele.
We spelen volleybal en andere spellen.

Geht ihr auch an den Strand?
Gaan jullie ook naar het strand?

Ja, wir gehen jeden Tag baden.
Ja, we gaan elke dag zwemmen.

Ja, bitte!
Ja, alsjeblieft?

Zwei Eintrittskarten, bitte.
Twee entreekaartjes, alsjeblieft.

Studenten?
Studenten?

Nein, wir sind Schüler.
Nee, we zijn scholieren.

Das macht dann 5 Euro 60.
Dat wordt dan 5 euro 60.

Bitte sehr.
Alsjeblieft.

Grüß Gott!
Goedendag! (Zuid-Duitsland en Oostenrijk)

Guten Tag!
Goedendag!

Was kann ich für dich tun?
Wat kan ik voor je doen?

Gibt es hier viel zu tun?
Is er hier veel te doen?

Eigentlich ganz viel. Was wollt ihr machen?
Eigenlijk best wel veel. Wat willen jullie gaan doen?

Wir wollen in die Disko.
We willen naar de disco.

Dann empfehle ich die Diskothek Schauhaus.
Dan kan ik je de discotheek Schauhaus aanbevelen.

Gibt es hier auch einen Aussichtsturm?
Is er hier ook een uitkijktoren?

Ja, hier ganz in der Nähe.
Ja, hier heel vlakbij.

Dann gehen wir zuerst dorthin. Danke für die Auskunft.
Dan gaan we daar eerst naartoe. Dank voor je inlichtingen.

Gern geschehen! Wiederschaun!
Graag gedaan! Tot ziens!

Tschüs!
Doei!