Je vraagt me de dood van mijn oom voor jou te beschrijven, opdat je dat nog meer waarheidsgetrouw aan het nageslacht kan overleveren. Ik ben je dankbaar, want ik besef dat aan zijn dood, als ze door jou verheerlijkt wordt, onsterfelijke roem verzekerd is. Hij was in Misene, waar hij in eigen persoon het bevel voerde over de vloot. Op 24 augustus, omstreeks het zevende uur, maakte mijn moeder hem attent dat een wolk met ongewone grootte en vreemd van uitzicht, verscheen. Hij had liggend geluncht en hij was aan het studeren. Hij vroeg zijn sandalen en klom naar de plaats vanwaar het schouwspel het beste te zien was. Een wolk (het was van ver onzeker voor de toeschouwers uit welke berg ze opsteeg, later kwam men te weten dat ze uit de Vesuvius kwam), waarvan de gelijkenis en vorm niet beter zou worden uitgedrukt door een andere boom dan door een pijnboom, steeg op. Want ze steeg als het ware met een zeer hoge stam in de hoogte en daarna verspreidde ze zich in een soort van takken. Nu eens was ze helderwit, dan weer vuil en gevlekt, naarmate ze as of aarde opnam.
Het leek hem als man van de wetenschap belangrijk en de moeite waard om het van dichtbij te bestuderen. Hij liet een zeiljacht klaarmaken en gaf me de kans mee te gaan, als ik wilde. Ik antwoordde dat ik liever wilde studeren. Hij ging het huis uit. Opeens krijgt hij een brief van Rectina van Tascius. Ze was doodsbang door het gevaar (want haar villa lag aan de voet van de Vesuvius en er was geen enkele vluchtweg tenzij met de boot). Ze smeekte hem haar uit die hachelijke situatie te redden. Hij veranderde zijn plan en wat hij uit weetgierigheid aangevat had, voltooide hij uit grootmoedigheid. Hij leidde vierriemers in zee en ging zelf aan boord. Niet alleen om Rectina, maar om velen (want de paradijselijke kust was dicht bevolkt) hulp te bieden. Hij haastte zich in de richting vanwaar de anderen wegvluchtten. Hij hield koers en hij stevende recht op het gevaar af. Hij was zo bevrijd van angst dat hij alle bewegingen en vormen zoals hij ze waarnam met zijn eigen ogen, dicteerde en liet noteren. Er viel al as op de schepen, hoe dichter ze naderden, des te warmer en dichter. Er vielen al puimstenen en stenen, zwartgeblakerd en gebarsten door het vuur.
Hij aarzelde even of hij terug zou keren. Maar weldra zei hij tegen de stuurman die hem aanmaande dat te doen \"Het geluk is voor de durvers. Zet koers naar Pomponianus.\" Deze was in Stabiae, dat gescheiden werd van Misene door de baai in het midden. (Want de zee dringt in de lichtjes gebogen en gekromde kusten.) Hoewel het gevaar nog niet naderde, maar omdat het toch al zichtbaar was, en, omdat het toenam, vlakbij was, had hij daar zijn bagage in schepen geladen, vastbesloten te vluchten, als de tegenwind was gaan liggen. Toen mijn oom op die zeer gunstige wind naar daar gevaren was, omhelsde hij zijn paniekerige vriend, troostte hem en sprak hem moed in. Hij liet zich naar de badkamer begeleiden om zijn angst wat te verlichten door zijn zekerheid. Nadat hij zich had gewassen, ging hij aan tafel liggen en soupeerde hij: ofwel was hij vrolijk, ofwel, wat even sterk is, deed hij of hij vrolijk was. Ondertussen flakkerden op verschillende plaatsen uit de Vesuvius zeer brede vlammen en hoge branden uit de Vesuvius, waarvan de gloed en helderheid nog verlevendigd werden door de donkere nacht. Maar hij bleef als middel tegen de angst herhaaldelijk zeggen dat het slechts vuren waren, in paniek achtergelaten door de landlieden en verlaten villa\'s die in brand stonden. Toen ging hij rusten en hij sliep echt. Want zijn ademhaling, die bij hem door zijn zwaarlijvigheid vrij zwaar en luidruchtig was, werd door hen die zich ophielden voor de drempel gehoord. Maar de open ruimte waardoor je het tuinpaviljoen moest bereiken had zich als zo, helemaal met as en daarmee vermengde puimstenen gevuld, opgehoogd, dat hem de uitgang geweigerd zou worden als hij nog langer in de slaapkamer zou blijven. Wakker geworden ging hij naar buiten en voegde zich terug bij Pomponianus en de anderen die wakker waren gebleven. Ze pleegden gemeenschappelijk overleg of ze in de gebouwen moesten blijven staan of in de open lucht moesten gaan rondlopen. Want de huizen wiebelden door de herhaaldelijke zware schokken ze leken zich, alsof ze van hun grondvesten waren getild, nu eens naar hier, dan weer naar daar te bewegen of terug te komen. Onder de blote hemel anderzijds vreesden ze voor vallende puimstenen, hoewel deze licht en poreus waren. Na vergelijking van de risico\'s kozen ze dat dan maar. Bij hem overwon het ene argument het andere, bij de anderen overwon de ene vrees de andere. Ze legden hoofdkussens op het hoofd en bonden die vast met linten, dat was hun bescherming tegen vallende voorwerpen. Elders was het al dag, maar daar was het nog nacht, zwarter en dichter dan andere nachten, een nacht die nochtans draaglijker werd gemaakt door fakkels en allerlei verschillende lichtjes. Ze besloten naar de kust te gaan om van heel nabij te onderzoeken of de zee iets toestond die tot dan toe woest en ongunstig bleef. Daar ging mijn oom liggen op een neergeworpen laken en vroeg eenmaal en daarna nog eens om koud water en dronk het op. Daarna joegen de vlammen en de voorboden van de vlammen, de stank van zwavel, de anderen op de vlucht en deden hem opstaan. Steunend op twee slaafjes stond hij recht en viel onmiddellijk terug neer; naar ik vermoed omdat door de dikte van de walm zijn adem geblokkeerd was en zijn luchtpijp, die bij hem van nature uit zwak en nauw en vaak ontstoken was, dichtgeknepen werd. Toen het terug licht werd (dit was de derde dag die hij het laatst gezien had) vond men zijn gaaf en ongeschonden lijk, bedekt zoals hij gekleed was. Zijn lichaamshouding leek meer op iemand die rustte dan op een dode. Intussen waren ik en mijn moeder in Misene... Maar dat heeft niets met het verhaal te maken en jij wilde over niets anders iets te weten komen dan over zijn dood. Dus zal ik er maar een eind aan maken. Ik zal nog één ding toevoegen; ik heb namelijk niets anders beschreven dan hetgeen waar ik zelf bij ben geweest en wat ik dadelijk erna, als men zich de gebeurtenissen het best herinnert, heb vernomen. Kies jij er maar uit wat je verkiest. Want het is tenslotte anders een brief te schrijven dan een geschiedeniswerk. Het is anders voor een vriend te schrijven dan voor iedereen. Het beste.
Je schrijft dat de brief, waarin ik op jouw aandringen heb verteld hoe mijn oom gestorven is, voor jou aanleiding is geweest om te willen vernemen wat voor angsten en gevaren ik zelf heb doorstaan, ik die hij in Misenum had achtergelaten. Tot zover was ik inderdaad gekomen toen ik mezelf onderbrak. "Hoewel mijn ziel huivert bij de herinnering, zal ik beginnen".
Na het vertrek van mijn oom bracht ik de rest van de tijd door met werken - met die bedoeling was ik ook thuis gebleven. Daarna baden, eten en een korte, onrustige slaap. Reeds vele dagen hadden wij, als voortekens van wat komen zou, aardschokken gevoeld, die niet zo angstaanjagen waren omdat men er in Campanië aan gewoon is. Maar die nacht waren ze zo krachtig dat het leek alsof alles niet meer trilde, maar ondersteboven werd geworpen. Mijn moeder kwam mijn kamer binnengerend; zelf was ik bezig op te staan, vastbesloten haar te wekken als ze nog zou slapen.
We gingen op het terras van het huis zitten, een smalle ruimte die uitkeek over de zee. Ik aarzel om te spreken over mijn overmoed en onvoorzichtigheid - ik was dan ook pas zeventien! Ik liet een boek van Livius halen en begon te lezen, ja, zelfs samenvattingen te maken, iets waarmee ik al eerder begonnen was, alsof ik niets anders te doen had...
Er kwam een vriend van mijn oom, zopas uit Spanje teruggekeerd om hem te bezoeken. Toen hij me daar met mijn moeder zag zitten en merkte dat ik aan het lezen was, verweet hij mij mijn zorgeloosheid en haar haar passieve houding; ik bleef echter geheel verdiept in mijn lectuur.
Reeds was het eerste uur van de dag aangebroken, en het licht was nog vaag en vaal. De muren van de gebouwen begonnen te scheuren en hoewel we in de open lucht waren, deed de beperktheid van de ruimte ons vrezen voor grote en onontkoombare gevaren bij een instorting. Pas toen besloten we de stad te verlaten; een diep geschokte menigte mensen volgde ons. Ze volgde liever anderen dan zelf een beslissing te nemen - in angst staat dat inderdaad gelijk met voorzichtigheid! Een reusachtige stoet duwde en drong ons vooruit.
Toen we eenmaal de stad achter ons hadden, hielden we halt en daar kregen we heel wat verrassingen, heel wat verschrikkingen te verduren. De wagens die we meegenomen hadden, werden namelijk in alle richtingen voortbewogen hoewel het terrein volkomen vlak was. Zelfs toen ze met stenen waren vastgezet, bleven ze niet op hun plaats. Bovendien zagen we dat de zee zich terugtrok, alsof ze door aardschokken werd teruggeduwd. Het strand was breder geworden, en op het drooggekomen zand lagen allerlei zeedieren. Aan de overkant scheurde een angstaanjagende, rode wolk vaneen, die doorkruist werd door bliksemschichten en glinsterende vuurvonken; ze vormde langgerekte tongen van vuur, die op bliksemstralen leken, maar groter waren.
Toen begon de vriend uit Spanje sterker aan te dringen. \"Als jouw broer, als jouw oom nog leeft", zei hij, "zal hij zeker willen dat jullie leven gered wordt. Als hij omgekomen is, dan zou het ongetwijfeld zijn wens zijn geweest dat jullie hem zouden overleven. Waarom aarzelen jullie toch om te vluchten?" Wij antwoordden dat we ons niet om onszelf bekommerden zolang we niets van hem afwisten. Zonder nog langer te talmen rende hij weg, en ontsnapte aan het gevaar.
Kort daarop daalde die rode wolk op aarde neer en bedekte de zee; ze had Capri omhuld en aan onze blikken onttrokken, en versluierde kaap Misenum. Toen begon mijn moeder me te smeken, me aan te sporen, me te bevelen zo snel mogelijk te vluchten: voor mij, die jong was, was dit nog mogelijk; zij kon dat niet meer vanwege haar leeftijd en haar omvang, maar ze zou tevreden sterven als ze niet de oorzaak van mijn dood zou zijn geweest. Ik antwoordde daarop dat ik slechts mét haar wilde vluchten. Ik nam haar bij de hand en dwong haar wat vlugger te lopen. Met tegenzin gehoorzaamde ze en verweet zich dat ik om harentwille mijn pas moest inhouden.
Op dat ogenblik viel er al as, al was het dan niet in grote hoeveelheden. Ik keerde me om; een dikke, zwarte nevel kwam op ons af en volgde ons als was het een zich over de grond verspreidende stroom. "Laten we van de weg gaan," zei ik, "zolang we nog iets kunnen zien, om niet onder de voet gelopen te worden in de duisternis door die vluchtende mensenzee!"
Nauwelijks hadden we ons naast de weg neergezet of het werd nacht, niet op de manier van een maanloze nacht bij veel bewolking, maar zoals wanneer men in een afgesloten ruimte zit zonder enig licht. We hoorden gekerm van vrouwen, geschrei van zuigelingen, getier van mannen; sommigen zochten roepend hun vader en moeder, anderen hun kinderen, weer anderen hun echtgenoten van wie ze de stem trachtten te herkennen. Sommigen bejammerden hun eigen ongeluk, anderen dat van hun familieleden. Er waren er die, uit vrees voor de dood, de dood aanriepen. Velen hieven hun handen in gebed tot de goden, terwijl meer dan één verklaarde dat er geen goden meer waren, dat deze eeuwigdurende nacht de laatste zou zijn.
Het ontbrak evenmin aan mensen die de bestaande gevaren nog groter maakten door onware geruchten te verspreiden. Er kwamen mensen die vertelden dat een bepaald gebouw in Misenum was ingestort, dat een ander gebouw in brand stond. Het was wel niet waar, maar er waren er maar al te veel die het gretig geloofden en doorvertelden.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
woow wat goed ! dankjewel, mijn werkstuk krijgt nu echt een 10, dat weet ik zeker !!! dankjee 100x dankje (L)
14 jaar geleden
Antwoorden