Virussen
Er bestaan enorm veel virussen. Virussen zijn de kleinste organismen. Het is vaak niet meer dan wat DNA of RNA met een verpakking. Het kan zichzelf niet voortplanten. Het is geheel afhankelijk van zijn gastheer. Een virus injecteert zijn erfelijk materiaal, en zet de gastheercel aan tot het maken van nieuwe virussen. Toch heeft een virus niet als doel de gastheer te verwonden, wat veel mensen wellicht denken. Als de gastheer dood gaat, heeft het virus namelijk niets meer om in te leven.
Ze zijn in te delen in drie groepen op grond van erfelijk materiaal en replicatie. De eerste groep is die van virussen met DNA. Deze virussen spuiten DNA in bij de gastheer om zich zo voort te planten. De tweede groep is die van retrovirussen. Dit zijn merkwaardige virussen, want deze virussen spuiten RNA in de gastcel, waarna dit vertaald wordt naar DNA, waarna het DNA weer vertaald wordt naar RNA, waarna er eiwitten kunnen worden aangemaakt.
In de derde groep zitten de “normale” RNA-virussen. Zij spuiten RNA de cel in, waarna eiwitten kunnen worden aangemaakt nadat het RNA zich heeft gerepliceerd en mRNA heeft gevormd.
DNA-virussen
De plek waar de DNA van dit virus naartoe moet is de kern van de cel, want vanuit daar kan het DNA de cel gaan overnemen. DNA-virussen hangen af van de celorganellen, want de productie gaat door het hele celsysteem heen, van celkern tot Golgi-systeem.
Het overgrote deel van de DNA-virussen is dubbelstrengs. Het DNA wordt vermeerderd d.m.v. DNA-polymerase.
Een voorbeeld van een DNA-virus is het bacteriofaag T4. Een bacteriofaag is een virus dat, vanzelfsprekend, alleen bacteriën infecteert. Het bacteriofaag T4 infecteert Escherichia coli bacteriën, ook wel E. coli bacteriën. Deze bacteriën komen voor in de dikke darmen van warmbloedige dieren. Hun functie daar is voornamelijk vitamine K produceren. Als de bacterie geïnfecteerd wordt door T4 zorgt je eigen immuunsysteem normaal gesproken voor de opruiming van het virus, en daarmee de bacterie. Als er echter teveel E. coli bacteriën worden opgeruimd, worden de taken van deze niet goed, en niet in de goede hoeveelheid, uitgevoerd. Bij een gebrek aan deze cellen wordt er niet genoeg vitamine K aan gemaakt. Je kunt last krijgen van o.a.:
- Geen goede bloedstolling, wat kan leiden tot bloedneuzen en zelfs darmbloedingen.
- Het niet op de goede plek krijgen en houden van calcium.
Als een T4 virus bij het E. coli bacterie komt, herkent het virus de bacterie aan receptoren op het membraanoppervlak. Dit doet het virus met zijn lange poten. Als het zich vervolgens met zijn poten aan de cel heeft gehecht, spuit het zijn DNA, dat in de kop zit, door de hals en de staart via de onderkant de cel in. Hierna gaat het DNA naar de celkern waar het DNA met behulp van een enzym wordt geïntegreerd in het DNA van de gastheercel. Hier neemt het DNA de controle over de cel over en laat de cel nieuwe virussen maken. Als een virus veel nieuwe virussen heeft gemaakt ontploft de cel vaak. Dit heet exocytose. Bij dit proces neemt het virus een stukje celmembraan mee van de gastheercel als nieuw omhulsel.
Retrovirussen
Een voorbeeld van een retrovirus is het HIV-virus. Het HIV-virus veroorzaakt aids. De onderdelen van een retrovirus zijn het omhulsel, dat bestaat uit de celwand van de gastheercel waar het virus in is gemaakt, en het enzym waarmee RNA in DNA kan worden omgezet, want dat is vaak niet aanwezig in een cel, omdat er nooit RNA in DNA om hoeft worden gezet. Ook is in een retrovirus RNA aanwezig, in een hoeveelheid van 7 tot 10 duizend baseparen.
Als een HIV-virus een humane cel wilt binnendringen zoekt hij met zijn knopjes of poten aan de buitenkant van zijn omhulsel naar een cel waar hij bij past. Dit zijn vooral T-helpercellen. Deze cellen zijn onderdeel van het immuunsysteem, wat het virus dus aantast.
Als het virus een van deze cellen heeft gevonden laat de cel het virus binnen vanwege de receptoren op het celmembranen die overeenkomen met de buitenkant van een HIV-virus. Eenmaal in de cel komt het enzym tevoorschijn dat het RNA omzet in DNA, waarna het ontstane dubbelstrengs DNA de celkern kan binnendringen. Eenmaal in de celkern neemt het DNA de controle over en kan het achterover leunen, want er worden nu vanzelf nieuwe virussen aangemaakt door de cel via het RNA dat wordt overgeschreven van het DNA in de celkern, waar het DNA van het virus zit.
RNA-virussen
Deze virussen zijn de kleinste van de virussen. Ze hebben RNA als erfelijk materiaal, dat wordt vermenigvuldigt op het celmembraan als het in de cel komt.
De groep van paramyxovirussen is hier een voorbeeld van. Deze virussen veroorzaken ziektes als de mazelen en de bof. Als een cel geïnfecteerd raakt door zo’n virus wordt het RNA gerepliceerd. Dit gebeurt niet in de celkern, waar het DNA bij een DNA-virus wordt gerepliceerd. Dit gebeurt in het cytoplasma.
Als het RNA is gekopieerd gebruikt het de ribosomen die aanwezig zijn in de cel, samen met de eiwitten die hij zelf heeft meegenomen om bestandsdelen van nieuwe virussen aan te maken. Die eiwitten die het virus zelf heeft meegenomen gebruikt een RNA-virus voor verschillende dingen. Dit komt omdat RNA-virussen vaak klein zijn, en dus weinig plek hebben op hun genoom. Daarom moeten ze de beschikbare ruimte die ze hebben om eiwitten aan te laten maken goed gebruiken, en als gevolg daarvan hebben de eiwitten vaak verschillende functies, zodat er niet veel verschillende codes voor eiwitten op het RNA hoeven te liggen. De eiwitten die de RNA-virussen bij zich hebben om het erfelijke materiaal te laten repliceren is niet erg trefzeker. Het maakt veel fouten, wat soms positieve gevolgen heeft voor het virus. Men spreekt hierdoor ook over een versnelde evolutie bij RNA-virussen.
Nectar biologie VWO bovenbouw deel 1 Uitgeverij: Wolters Noordhoff. Jaar van uitgave: 2004
Binas Havo/Vwo Noordhoff uitgevers, vijfde druk. Jaar van uitgave: 2008
REACTIES
1 seconde geleden