Tegenwoordige tijd - ik doe
Verleden tijd - ik deed
Voltooide tijd - ik heb gedaan
Toekomende tegenwoordige tijd - ik zal doen
Toekomende verleden tijd - ik zou doen
Aanwijzende voornaamwoord
Bijvoegelijk voornaamwoord
Bijwoord
Infinitief
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Voegwoord
Voltooid deelwoord
Zelstandig naamwoord
Bij de werkwoorden zijn er HEEL VEEL uitzonderingen
Constant gebruik van lidwoorden bij ALLES
É = accent aigu
è = Accent grave
ê = accent circonflexe (ctrl + shift + e)
ç = cedilla (ctrl + , + c)
Onderwerp |
Lijdend voorwerp |
Meewerkend voorwerp (voorzetsel = à) bv. Parler à |
Voorzetselvoorwerp (voorzetsel = anders dan à) bv. Parler de |
Je |
Me |
Me |
Moi |
Tu |
Te |
Te |
Toi |
Il |
Le |
Lui |
Lui |
Elle |
La |
Lui |
Elle |
Nous |
Nous |
Nous |
Nous |
Vous |
Vous |
Vous |
Vous |
Ils |
Les |
Leur |
Eux |
Ells |
Les |
Leur |
Elles |
À
Het voorzetsel à betekent ‘naar’. In combinatie met een plaatsnaam kan het ook ‘in’ beteken.
À + le = au
à + les = aux
Aanvoegende wijs
= Subjonctif
“il faut que” je puisse
standaard uitdrukking tu puisses
il/elle puisse
nous puissions
vous puissiez
illes/elles puissent
Briefzinnen
Je suis intérésse par… / J’ai un interet pour…
Il s’agit de…. (= het gaat om)
Nous avons été passer une semaine.
Ce n’est pas la piene = Niet wijs (uitdrukking)
Mes passetemps sont: ecrire, lire
Mes passetemps sont le lecture, l’ecriture, le sport et le film
Hij bevalt me = Letterlijk il plait me à in het Frans: il me plait
Hij bevalt mij niet = Letterlijk: il ne plait pas me à in het Frans: il ne me plait pas
Avoir les anniversaires = jarig zijn
Dont l’attente d’une réponse favourable veullez agrér, monsieur, madame.
Mes meilleures salutations,
Sud de la France = zuid-Frankrijk
Une lettre de plainte = klachtenbrief
Betrekkelijke voornaamwoorden
Qui - die - wie (ow) of over wie
Que - dat - wie (lv), wat
Dont - waarover - over wie?
Waarmee = Avec lequel, lequel, laquelle, lequels,lequelles
Dont |
Auquel/auquels/auxquelles |
Lequel/laquelle/lesquels/lesquelles |
Na voorzetsel ‘de’ ‘parler de’ wordt ‘dont’ |
Na voorzetsel à |
Na een ander voorzetsel dan ‘de’ of ‘a’ |
Bezittelijk voornaamwoord
Mon |
Ma |
Mes |
Ton |
Ta |
Tes |
Son |
Sa |
Ses |
Notre |
Notre |
Nos |
Votre |
Votre |
Vos |
Leur |
Leur |
Leurs |
Bijvoegelijk naamwoord
Woorden die vóór het zelfstandig naamwoord komen:
Bon Mauvais
Petit Grand
Beau Joli
Jeune Vieux
Autre Long
Gros Haut
Premier Dernier
Nouveau
Dagen van de week
Maandag le lundi
Dinsdag le mardi
Woensdag le mercredi
Donderdag le jeudi
Vrijdag le vendredi
Zaterdag le samedi
Zondag le dimanche
Weekend le week-end
Dag le jour
Week la semaine
Maand le mois
Jaar l’année
Delend lidwoord
De+ le = du
De + la = de la
De + l’ = de l’
De + les = des
Er
‘En’ vervangt een zelfstandig naamwoord of een zinsdeel voorafgegaan door de, d’, du, de la, de l’ of des
Il en parle. Hij praat erover.
‘En’ vervangt een zelfstandig naamwoord waar een telwoord of een woord van hoeveelheid bij staat
J’en ai deux. Ik heb er twee.
‘Y’ vervangt een zelfstandig naamwoord of een zinsdeel voorafgegaan door een ander voorzetsel dan ‘de’
J’y pense. Ik denk eraan.
‘Y’ vervangt een bepaling van plaats.
J’y habite. Ik woon er.
Plaats: ‘en’ en ‘y’ komen vóór de persoonsvorm of tussen meerdere werkwoorden in de zin.
Non, je n’en veux pas.
Je pense y aller après.
Gebiedende wijs
Tu- vorm Répète!
nous- vorm Répètons!
vous- vorm Répètez!
Gebruik van ‘in’
Stad à
Geslotenruimte dans
Land m = au (au Maroc, overigelettersbehalve ‘-e’ of ‘-s’)
v = en (en France, ‘-e’)
mv = aux (aux Les Pays Bas, ‘-s’)
Hulpwerkwoorden
Aller
Devoir
Pouvoir
Savoir
Vouloir
Kloktijden
08:00 huit heures
08:10 huit heures dix
08:15 huit heures et quart
08:20 huit heures vingt
08:30 huit heures et demie
08:40 huit heures moins vingt
08:45 huit heures moins le quart
08:50 huit heures moins dix
13:00 une heure de l’après- midi
treize heures
20:00 huit heures du soir
vingt heures
00:00 le minuit
zéro heure
12:00 le midi
Ochtend le matin
Middag l’après- midi
Avond le soir
Nacht la nuit
Omdat
Met een bijzin die met een redengevend voegwoord begint:
Parce que omdat Na de komma.
Puisque aangezien Wordt gebruikt als de oorzaak vanzelfsprekend is en bekend is bij de
persoon waarmee je praat.
Comme omdat Aan het begin van de zin.
Met een voorzetsel + zelstandig naamwoord:
Grâce à dankzij Als de oorzaak een positief gevolg heeft
À cause de vanwege Als de oorzaak een negatief gevolg heeft
Étant donné gezien In andere gevallen
Du fait de
Compte tenu de
‘On’
- On = men
En France, on parle le français.- In Frankrijk spreekt men Frans.
- On = wij/we
On y va?- Zullen we gaan?
- On = ‘je’ in het algemeen
On ne sait jamais- Je weet maar nooit.
De indirecte vraag
Wie (ow) Qui est- ce que?
Wie (lv) Qui est-ce que?
Wat (ow) Qu’est-ce que?
Wat (lv) Qu’est-ce que?
Wanneer Quand?
Waar Où?
Hoeveel Combien?
Welk(e) Quel?
Onbepaalde voornaamwoorden
Onbepaalde voornaamwoorden komen achteraan te staan
Tout(es) (bijvoegelijk) |
Tous (zelfst.) |
Meme (bijvoeg.) |
Memes (zelfst.) |
Aucun(e) |
Chacun(e) |
N’importe (le/la/les) que (le)s |
N’importe qui/quoi |
= hele, alle |
= alles, alle(n) |
= dezelfde, hetzelfde |
= zelfs |
= geenenkele |
= elke, iedere |
= wie, wat dan ook |
= wie, wat dan ook |
Seizoenen
Le printemps De lente
l’été De zomer
L’automne De herfst
L’hiver De winter
Sporten
Jouer + à + bepaald lidwoord + de sport
jouer au tennis (au= à + le)
jouer aux cartes (aux = à + les)
Faire + de + bepaalde lidwoord + de sport
faire du basket (du = de + le)
faire de la voile (de la = de + la)
Structuurwoorden
Aussi = ook
Mais = maar
Pendant = tijdens, gedurend
Lors de = tijdens, wanneer
D'une part = de enekant
D'autre part = de anderekant
Souvent = vaak
C'est pourqoui = datiswaarom
Parce que = omdat
Également = bovendien
En outre = naast
Pour commencer = te beginnen
Pour résumer = om samen te vatten
Premierement = ten eerste
Enfin = kortom, ten slotte
Alors = dus, dan, toen
En général = over het algemeen
Apres = na
Par consequent = daarom
Pour conclure = concluderend, tot besluit
Comme = als, bijvoorbeeld
De = van
Quelqu’un = iemand
Puisque = want, volgens
Bien que = ookal, ondanks
Tout de suite = meteen, direct
Bref = kortom
Ensuite = verder
En ce moment = op dit moment
La plus part = meestal, merendeel van
Plusieurs = meerdere
Donc = dus
car = want
devant = voor
derniere = achter
a cote = naast
deja/depuis = al
Pour exemple = bijvoorbeeld
sur = op
A = aan
A la = aan de
Autre = andere
Certain(e) = sommige
L’un l’autre = elkaar
Pres de = vlakbij
Toutes = allemaal
Tout le monde = iedereen
Si = zo ja…
En moyenne = gemiddeld
Du… au… = van … tot en met….
Par = per
C’est = het is
Ce sont = het zijn
Ils ont = hebben
Ils sont = zijn
Il y a = Er is/ er zijn
Beaucoup = veel
Peu de = weinig
Mauvais = slecht, bijvoegelijk naamwoord
Mal = slecht, bijwoord
Ma dame = mijn dame
mes dames = Mijn dames
en voiture = als het om een voertuig gaat
Vaak gebruikte werkwoorden
Acheter = kopen
Devenir = worden
Devoir = moeten
Entendre = horen
Ecouter = luisteren
Jouer = spelen
Faire = maken, doen
Rire = lachen
Lire = lezen
Parler de = praten over
Dire sur = het hebben over
Suivre = volgen
Vendre = verkopen
tu dois = jijmoet (informeel)
il faut = hij moet (formeel)
je pense que = ik denk dat
je trouve qu = ik denk tdat
Je doit = ik moet
Il fait = men moet
Toekomende tijd
Je -ai
Tu -as
Il/elle -a
Nous -ons
Vous -ez
Ils/elles -ont
Tijd uitdrukken
Door middel van een bijzin die met een voegwoord van tijd begint
Quand Wanneer
Lorsque Wanneer
Dès que Zodra
Depuis que Sinds
Pendant que Terwijl
Tandis que Terwijl
Maintenant que Nu
Chaque fois que Elke keer dat
Au moment où Op het moment dat
Door middel van een voorzetsel van tijd + zelfstandig naamwoord
Depuis sinds
Après na
Avant voor
Pendant tijdens, gedurende
Dès onmiddelijk, vanaf
Tijden
Dans un semaine over een week
en une heure binnen een uur
d’ici une heure binnen een uur
pendant/durant une heure gedurende een uur
à partir de... vanaf
de... à... van... tot....
du... au... van... tot.... (datum)
jusqu’à demain tot (aan) morgen
Verleden tijd
Je -ais
Tu -ais
il/elle -ait
Nous -ions
Vous -iez
ils/elles -aient
Voltooid verleden tijd
Hij had bezocht.
Passé composé Plus-que-parfait (v.v.t)
il a il avait
ils sont ils étaient
nous sommes nous étions
ils ont ils avaient
ils se sont ils s’étaient
Aller
Arriver
Partir
Rester
Venir
Devenir
Mourir
Naître
Monter
Entrer
Tomber
Descendre
Vraagwoorden
Comment Hoe
Où Waar
Pourquoi Waarom
Quand Wanneer
Combien Hoeveel
Qui Wie
Woorden met meerdere betekenissen
D’ailleurs - ten slotte
- trouwens
- immers
Natuurlijk - bien sur
- bien entendu
Misschien - peut- etre
- probablement
Vanwege - a cause de
- du fait que
Ook - aussi
- égelament
- de meme
Voor - pour
- pour afin de
- pour en vue de
Dichtbij - a cote de
- pres de
Bij/ tijdens - lors
- pendant
- à
Zinsopbouw
Onderwerp + persoonsvorm + lijdend voorwerp
Uitzondering:
. Bij vraagstellingen
Onderwerp + persoonsvorm: Tu travailles...?
Est- ce que + onderwerp + persoonsvorm: Est-ce que tu travailles...?
Persoonsvorm + onderwerp, met elkaar verbonden door een liggend streepje: Travailles- tu...?
. Als het lijdend voorwerp een (persoonlijk) voornaamwoord is, komt dit lijdend voorwerp vóór de persoonsvorm in plaats van erachter
Paul regarde la maison à Paul la regarde.
Bijzin: onderwerp+ persoonsvorm+ zelfstandig naamwoord
Je croyais que tu étais fatigué.
Prisma Basisgrammatica
Zin ontleden
Onderwerp |
Gezegde |
Meewerkend voorwerp |
Lijdend voorwerp |
Ik |
Gaf |
mijn vriendin |
een schitterende bos bloemen |
Woord benoemen
Zelfstandige naamwoorden |
Mijn computer is kapotgegaan |
Lidwoorden |
Alle gegevens op de harde schijf zijn verdwenen |
Bijvoegelijke naamwoorden |
Wat een afgrijselijke situatie |
Telwoorden |
En ik had juist twee documenten opgeslagen |
Voornaamwoorden |
Dus je begrijpt, ik baal verschrikkelijk |
Werkwoorden |
Voortaan maak ik overal een back-up van |
Bijwoorden |
Dat werkt beter |
Voorzetsels |
Maar doe dat dan niet op de harde schijf |
Voegwoorden |
Zo dom ben ik niet, want dan kan het weer misgaan |
Tussenwerpsels |
Ach, wat een ramp is zo’n computer eigenlijk |
1 Het zelfstandig naamwoord
A – Mannelijk en vrouwelijk
- Er bestaat geen regel waarmee je kunt uitzoeken of een woord mannelijk of vrouwelijk is à bij twijfel, raadpleeg het woordenboek
- In een aantal gevallen maak je een zelfstandig naamwoord vrouwelijk door een –e achter het mannelijk te plaats
Anglais (m) - Anglaise (v) - Je kunt niet zeggen dat een –e aan het eind van een woord aangeeft dat het woord vrouwelijk is
Homme - Er zijn ook zelfstandige naamwoorden die vrouwelijk én mannelijk kunnen zijn maar een verschillende betekenis hebben
Livre (m) = boek
Livre (v) = pond
- Zelfstandige naamwoorden die mannelijkzijn en op een –e eindigen hebben dezelfde vorm in het vrouwelijk
journaliste (m) - Journaliste (v) - Sommige zelfstandige naamwoorden hebben in het Nederlands wel een bepaalde vorm voor het vrouwelijk maar in het Frans niet
Leraar en lerares - professeur
Schrijver en schrijfster - écrivain
B – Enkelvoud en meervoud
- De regel is: meervoud = enkelvoud + s
- In sommige gevallen gebruikt het Frans bij mannelijke woorden een –x in plaats van een –s
ail - aux - travaux
al - aux - chevaux
au - aux - cadeaux - Als het mannelijk enkelvoud op een –s, -z of –xeindigt, blijft het meervoud hetzelfde
prix (ev) - prix (mv) - Speciale vormen voor het meervoud
oeil - yeux
monsieur - messieurs - Familienamen en merknamen behouden hun naam in het meervoud zonder –s. in tegenstelling tot het Nederlands
de Mitterrands (nl) - les Mitterrand - Sommige woorden staan in het Nederlands in het enkelvoud maar in het Frans in het meervoud
vakantie - vacances
huiswerk - devoirs - . Net als in het Nederlands: een hoofdletter bij personen, aardrijkskundige namen en inwoners van steden en landen
. Anders dan in het Nederlands: een hoofdletter bij de aanhef in brieven: Monsieur, Madame
. Bij talen krijg je een kleine letter: parler francais
2 Het lidwoord
Het bepaald lidwoord
Het onbepaald lidwoord
Het delend lidwoord
A – Het onbepaalde lidwoord
Enkelvoud mannelijk - un
Enkelvoud vrouwelijk - une
Meervoud mannelijk en vrouwelijk - des
Het Nederlands heeft in het meervoud GEEN lidwoord, in het Frans wel
B – Het bepaald lidwoord
Mannelijk woord dat begint met een medeklinker - le
Vrouwelijk woord dat begint met een medeklinker - la
Mannelijk en vrouwelijk woord dat begint met een klinker of stomme h - l’
Meervoud - les
Namen van landen, streken en werelddelen:
Vrouwelijk zijn de landen de eindigen op –e - La France, l’Afrique
Mannelijk zijn de landen die niet eindigen op –e - Le Canada, le Portugal
Meervoud zijn sommige landen - Les Pays- Bas, les États- Unis
Samengestelde vormen die je krijgt als je de of a met het bepaald lidwoord combineert
de + la - v
de + l’ - met stomme h of klinker
du - m
des - mv
a + la - v
a + l’ - met stomme h of klinker
au - m
aux - mv
Als de ‘uit’ betekent en het land vrouwelijk is, dan laat je la weg:
Il vient d’Angleterre.
Als het land mannelijk is blijft het lidwoord wel behouden:
La reine du Danemark.
Als je wilt zeggen ‘naar’ of ‘in’ een land, gebruik je
en + vrouwelijke landen
au + mannelijke landen
aux + landen in het meervoud
Maar als een mannelijk land met een klinker begint krijg je en in plaats van au
en Iraq
De stomme h
De stomme h maakt een verbinding mogelijk tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord
le hotel = l’hotel
De aangeblazen h
De aangeblazen h maakt geen verbinding mogelijk tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord
la Hollande (= la Olland) - les Hollandais (= le Ollande)
C – Het delend lidwoord
Onbekende hoeveelheid
Mannelijk woord dat begint met een medeklinker - du
Vrouwelijk woord dat begint met een medeklinker - de la
Mannelijk en vrouwelijk woord dat begint met een klinker of een stomme h - de l’
Meervoud - des
Bepaalde hoeveelheid
Bij de ontkenning weet je immers ook om hoeveel het gaat, geen bier/geen koffie, dus: de
Het maakt niet uit of het woord waarover iets wordt gezegd in het enkelvoud staat: je krijgt altijd een de of d’
Uitzonderingen
. Sommige uitdrukkingen met het werkwoord avoir (hebben) krijgen geen delend lidwoord
Il a raison.
. Als het voorzetsel de vast bij een werkwoord hoort, bijvoorbeeld in parlerde (praten over), dan valt het delend lidwoord ook weg.
Il parle toujours d’argent.
. In uitspraken die een algemene waarheid weergeven: geen delend maar een bepaald lidwoord
Le francais n’est pas difficile.
. Je hebt ook geen delend lidwoord na werkwoorden zoals aimer (houden van), adorer (dol zijn op), détester (een hekel hebben aan), préférer (de voorkeur geven aan) en de ontkenningen van die werkwoorden. Daar gebruik je een bepaald lidwoord.
J’aime le cafe.
. Maar: Bij het werkwoord etre (zijn) krijg je het delend lidwoord du, de la, de l’, des of het onbepaald lidwoord un, une, des, ook bij de ontkenning.
Ce ne sont pas des tomates, ces ont des aubergines.
3 – Het persoonlijke voornaamwoord
1e person |
2e person |
3e person |
|
Enkelvoud |
Je (ik) |
Tu (jij) |
Il (hij) |
Elle (zij) |
|||
On (men) |
|||
Meervoud |
Nous (wij) |
Vous (jullie, u) |
Ils (zij) |
Elles (zij) |
Het = ce - Als het naar een person of iets verwijst
Het = il - Bij uitdrukkingen bijvoorbeeld het weer en de tijd
Als je persoonlijke voornaamwoorden nadruk geeft:
1e person |
2e person |
3e person |
|
Enkelvoud |
Moi (ik) |
Toi (jij) |
Lui (hij) |
Elle (zij) |
|||
Meervoud |
Nous (wij) |
Vous (jullie, u) |
Euxs (zij) |
Elles (zij) |
- Om het onderwerp nadruk te geven
Moi, je parle.
- Los, zonder werkwoord
(Qui parle) Toi?
4 – Het werkwoord (regelmatige)
1 – De regelmatige werkwoorden op –er eindigen in de present |
|
Je parl-e |
Nous parl-ons |
Tu parl-es |
Vous parl-ez |
Il parl-e |
Ils parl-ent |
Elle parl-e |
Elles parl-ent |
2 – De regelmatige werkwoorden die op –ir eindigen in de present |
|
Je fin-is |
Nous fin-issons |
Tu fin-is |
Vous fin-issez |
Il fin-it |
Ils fin-issent |
Elle fin-it |
Elles fin-issent |
3 – De regelmatige werkwoorden die op –re eindigen in de present |
|
J’attend-s |
Nous attend-ons |
Tu attend-s |
Vous attend-ez |
Il attend- |
Ils attend-ent |
Elle attend- |
Elles attend-ent |
5 – De onregelmatige werkwoorden
Etre = zijn |
|
Je suis |
Nous sommes |
Tu es |
Vous etes |
Il est |
Ils sont |
Elle est |
Elles sont |
Avoir = hebben |
|
J’ai |
Nous avons |
Tu as |
Vous avez |
Il a |
Ils ont |
Elle a |
Elles ont |
Il y a is een vorm van avoir = Er is/Er zijn
Onbepaald: Dans la chambre il y a une table et des chaises.
Bepaald: La table et les chaises sont dans la chamber.
Faire = doen, maken |
|
Je fais |
Nous faisons |
Tu fais |
Vous faites |
Il fait |
Ils font |
Elle fait |
Elles font |
Sporten: faire + delend lidwoord + de sport
Huishouden: faire + bepaald lidwoord + activiteit
Talen (als vak): Tu fais anglais?
Het weer: Il fait mauvais.
Aller = gaan, zullen |
|
Je vais |
Nous allons |
Tu vas |
Vous allez |
Il va |
Ils vont |
Elle va |
Elles vont |
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden