Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Tips briefopdracht

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Tips door een scholier
  • 4e klas havo | 1105 woorden
  • 17 juni 2003
  • 389 keer beoordeeld
Cijfer 8
389 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Tips en trucs voor de schrijftoets Havo 4

Dingen die vaak fout gaan:

v If/when
Ø If gebruik je als er een voorwaarde aan vast zit (als jij dit doet, dan doe ik dat)
Ø When gebruik je als je wilt aangeven wanneer iets gebeurt

v To/too
Ø To gebruik je als je een heel ww wilt aanduiden (to eat) of als voorzetsel als je wilt zeggen dat je ergens naartoe gaat (I am going to…)
Ø Too gebruik je om aan te geven dat iets té is (ze is te dik: she is too fat)

v A/an
Ø A gebruik je voor znw die IN DE UITSPRAAK beginnen met een medeklinker (university begint in de spelling met een u, maar kijgt wel a, omdat je eigenlijk Juniversity zegt! A clock, a table, a house, etc.)

Ø An gebruik je voor woorden die in de UITSPRAAK beginnen met een klinker (hour begint dan wel met een h, maar je zegt de h niet, dus gebruik je an hour! An apple, an orange, etc)

v There/their/they’re
Ø There betekent DAAR
Ø Their is het bezittelijk voornaamwoord bij they (their bike/their house)
Ø They’re is de samentrekking van they are en betekent zij zijn.

v This/that
Ø This gebruik je als aanwijzend voornaamwoord voor iets dat dichtbij je is (dit boek: this book). Je gebruikt het in enkelvoud!
Ø That gebruik je als aanwijzend voornaamwoord voor iets dat ver weg is (dat boek: that book). Je gebruikt that alleen in het enkelvoud!

v These/those
Ø These gebruik je voor DINGEN die dichtbij zijn (deze boeken: these books). Je gebruikt het dus in het meervoud!
Ø Those gebruik je voor DINGEN die ver weg zijn (die boeken: those books). Je gebruikt het dus in het meervoud!

v Dagen van de week/maand schrijf je ALTIJD met een hoofdletter

v Begin een zin nooit met THERE WAS, BUT, BECAUSE, AND. Dit wordt sowieso fout gerekend!!! Probeer als het niet anders kan de zin ervoor erbij te betrekken door er een komma tussen te zetten.


v Het gebruik van anything en something.
Ø Anything gebruik je in een ontkenning en in vraagzinnen
§ Is er niets meer over? – Isn’t there anything left?
§ Hij had helemaal niets meer – He didn’t have anything anymore
Ø Something gebruik je bij bevestigende zinnen.
§ Ik wil iets leuks voor mijn verjaardag – I want something nice for my birthday.

v Na het gebruik van het werkwoord to DO volgt altijd een heel werkwoord. Het maakt niet uit of de zin in het verleden of de toekomst etc. staat. Je gebruikt ALTIJD en heel werkwoord. Let daarbij vooral op vraagzinnen, want die zijn nogal lastig:
§ Ik heb mijn kamer opgeruimd – I did clean my room
§ Houdt zij van priklimonade? – Does she like fizzy drinks?

Grammatica en de tijden:

Woordvolgorde
v In het Engels is de woordvolgorde anders dan in het Nederlands. Wij halen de werkwoorden nogal eens door elkaar en schuiven de tijdsbepaling naar het midden. In het Engels kan dat NIET. De zinnen zijn gebonden aan stricte volgorde:
(TIJD) OND GEZEGDE MEEWVW LIJDVW HOE? PLAATS TIJD
John has seen Scream Three times In the theater In Utrecht

Yesterday we Went fishing In a boat On the lake
They bought her A present In V&D then

Omdat niet alle zinnen hetzelfde zijn opgebouwd, kun je dit schema toepassen om te zorgen dat alles op de goede plek staat!

Algemeen:
v Als je een brief schrijft kun je het beste alles in 1 tijd houden en dan voornamelijk de verleden tijd. Zo maak je de minste fouten.
v Schrijf je een stuk over je eigen mening, dan kun je wel in de tegenwoordige tijd schrijven.

Regels:
v Staat er in een zin een tijdsbepaling waarmee je de vraag WANNEER? Heel precies kunt beantwoorden, dan gebruik je altijd een GEWONE VERLEDEN TIJD en NOOIT HAVE!!!!
o Gisteren ging ik slapen – Yesterday I went to bed.
o Twee weken geleden is hij geslaagd – Two weeks ago he graduated.
Denk eraan dat bij de regelmatige werkwoorden de –ed achter het werkwoord komt en dat de spelling daardoor iets kan veranderen. Onregelmatige werkwoorden staan als het goed is allemaal achterin je woordenboek en die kun je dus opzoeken als je er niet zeker van bent. Denk er wel aan dat je het woord uit de tweede kolom moet hebben als je het uit het woorden boek haalt (1e is het hele ww, 2e is de verleden tijd, 3e is het voltooid deelwoord)

v Staat er een vage tijdsbepaling in de zin (vaak gecombineerd met de woorden for/since/yet)(1) of is iets in het verleden begonnen en gaat het nu nog door (2), dan gebruik je altijd een VOLTOOID DEELWOORD samen met HAVE!

· 1. Ik heb er vier uur aan gewerkt – I have worked on it for four hours
· 2. We kennen elkaar al drie jaar – We’ve known eachother for three years

v Het verschil tussen I walk/I am walking: oftewel het verschil tussen de Simple Present en de Present Continuous:
Ø De Simple Present gebruik je als je wilt aangeven dat iets vaststaat/een feit is. Bijvoorbeeld bij gewoontes, lesroosters, bustijden, en algemeen erkende natuurlijke fenomenen en voorkeuren:
· Hij rookt weleens een sigaret – He sometimes smokes a cigarette (gewoonte)
· De zon komt op in het oosten – the sun rises in the east (natuurlijk fenomeen)
· De bus komt om 8.00 – the bus arrives at 8.00 (rooster)
· Mijn engelse les is om 8.20 – My English class starts at 8.20 (lesrooster)
· Ik houd van ijs – I like ice-cream (feit/voorkeur)

Ø De Present Continuous gebruik je als je op dat moment ergens mee bezig bent. Je bent een hekje aan het schilderen…In het Nederlands geven we dat vaak aan met is aan het/bezig zijn met:
· Stoor me niet nu, ik ben bezig met mijn huiswerk – Don’t disturb me, I’m doing my homework.
· Hij rookt nu een sigaret – He is smoking a cigarette (hij is daar NU mee bezig: als de zin zou zijn hij rookt weleens een sigaret dan zou je de present simple moeten gebruiken…)


v Bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden:
Ø Zegt een woord iets over een zelfstandig naamwoord, dan gebruik je een bijvoeglijk naamwoord: (het gaat dus om een eigenschap van het ding/de persoon: hoe ziet het eruit/ wat kan het)
¨ Een rode trui – a red sweater.
¨ Een snelle auto – a fast car
Ø Zegt een woord iets over een werkwoord, dan gebruik je een bijwoord. Zo’n bijwoord maak je door –ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten:
¨ Hij rijdt snel – he drives swiftly
¨ Zij leest langzaam – she reads slowly
§ Je kunt in de laatste twee zinnen steeds vragen HOE er gereden/gelezen wordt en dan zie je dus dat je een bijwoord moet gebruiken.

REACTIES

E.

E.

hey wanneer moet je they schrijven

12 jaar geleden

A.

A.

super bedankt! je hebt me echt geholpen!

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.