Computers
Hoofdstuk 1 de inleiding:
Dit onderwerp heb ik gekozen omdat, ik computers heel leuk vind (om op te
spelen) en omdat ik er meer over wil weten.
Hoofdstuk 2
Wat is en wat doet een computer:
Dat een computer onder andere een muis, een toetsenbord, een beeldscherm en een grijze kast (of een andere kleur) heeft hoef ik jullie niet meer te vertellen.
Maar wat ik jullie wel moet vertellen is dat:
Een computer oftewel een PC (Personal Computer) eigenlijk één grote rekenmachine is. Hij kent maar twee cijfers: de een en de nul. Met die twee cijfers word echt alles berekend. Elk cijfer, elke letter en elk tekentje heeft z’n eigen serie van acht enen of nullen; één zo’n cijfertje (een een of een nul) heet een bit en acht bits is een byte. Met een byte kun je 256 combinaties maken. Dus kun je alle tekens maken.
Als je dus b.v. een 9 intypt krijgt de computer b.v. 10110110 binnen, dit zet hij eerst in het intern geheugen. Dan gaat hij kijken wat hij met het 1011011 moet doen. Dan gaat hij rekenen met de processor en het intern geheugen (aanwijzen wat processor en intern geheugen zijn). De processor is trouwens gemaakt van silicium (dat is zand). Als hij heeft uitgerekend wat hij moet doen, dan stuurt hij de byte naar het beeldscherm; en het beeldscherm weet dan dat hij puntjes op zo’n manier moet neerzetten dat die puntjes het rare teken van een 9 moeten vormen. (en dat gaat bijna met de snelheid van het licht) De computer en al die dingen die daar omheen zitten, weten dus niet dat 10110110 een 9 is. Als je een computer uit zet word het intern geheugen leeg, dingen die je hebt opgeslagen (zoals een spreekbeurt over computers ) zet hij op de harde schijf.
In een computer zitten heel veel draden. Door een draadje kan maar een bit tegelijk. Dus als je acht draadjes hebt dan kan er een teken tgelijk doorheen.
Computers en de dingen die aan de computer zitten, praten met elkaar.
B.v. een computer en een printer:
- hallo computer.
- hallo printer.
- ik moet wat doorsturen, van Word.
- ja oke, maar ik ken geen kleuren.
- goed, als ik deze bytes doorgeef dan begin ik met sturen, en als ik deze bytes doorgeef, stop ik met sturen.
- oke.
Bij de computer gaan allemaal dingen naar binnen en naar buiten, zoals ik net al verteld heb. Ik heb hier een tekening op het bord gemaakt van wat er in en uit de computer gaat. B.v. je typt een 2 in en dan gaat de computer dus rekenen tussen de procesor en het intern geheugen, dat gaat dus naar binnen (input). Als de computer dan heeft uitgerekend hoe je 10110110 op het beeldscherm krijgt, gaat hij het naar het beeldscherm sturen, dat gaat dus naar buiten (output). Als je b.v. met de muis heen en weer gaat, gaat de computer ook rekenen; maar dan komen er geen puntjes op het scherm maar, dan gaat de muis heen en weer. En als je een filmpje bekijkt zit de computer als een gek eenen en nullen te bekijken en te laten zien.
De computer heeft een ‘besturingssysteem’ nodig om te kunnen werken. Een besturingssysteem heet ook wel Operating System (afgekort OS). Windows, Linux en MacOS zijn de bekendste. Die besturingprogramma’s regelen bijna alles binnen de computer, en ook de communicatie met andere programma’s, zoals b.v. Word, fotoprogramma’s, enz. Als een computer opstart dan gaat er eerst een programma lopen, dat alle gegevens van de computer verzameld. Het heet het ‘bootprogramma’. Dit programma controleert alle aanwezige onderdelen, en controleert of het goed werkt. Hierna zoekt hij een besturingssysteem en zet dit in het intern geheugen.
De snelheid van de computer, word zo’n beetje bepaald door de processor.
Dat wordt in hertz (hz) aangegeven. 1 hz is een keer per seconde rekenen.
Een moderne computer heeft vaak al 2.5 Gigahertz (dat is 2.500.000 X rekenen per seconde).
Een computer kan je een beetje vergelijken met een bibliotheek:
Je gaat naar de bieb en leent daar een boek b.v. Harry Potter en de steen der wijzen (je moet je dan wel even voorstellen dat je het boek niet zelf kan pakken, maar dat je dat dan moet vragen aan de bibliothecaresse). De bibliothecaresse kijkt in haar archief waar ze het boek kan vinden en pakt het. Nog dezelfde dag heb je het boek uit en breng je het terug; en de bibliothecaresse brengt het weer terug naar de goede plek.
Maar, Harry Potter (en de steen der wijzen) is een boek dat veel mensen willen en gelijk na jou wil iemand anders het boek lenen. De bibliothecaresse moet weer het boek gaan zoeken en geven aan diegene. Dat vind ze telkens te lang duren, en zeker als er heel veel boeken zijn die mensjes graag willen hebben komt er een wachtrij voor de balie. Een handig bibliothecaresse zal dan waarschijnlijk niet die boeken gelijk terugleggen maar bij zich houden op b.v. een tafeltje dicht bij haar. Maar, er kunnen maar 20 boeken op dat tafeltje.
Nu wordt b.v. het Harry Potterboek niet meer elke dag maar toch wel een paar X per week uitgeleend. Het biebmensje kan dan nog sneller werken wanneer ze een rek dat kan rijden gebruikt. Daarin passen 100 boeken.
Ook heeft de bibliothecaresse een mandje met 5 boeken die echt telkens geleend worden.
Op dezelfde manier werken het geheugen en de processor. Het mandje is de processor, het tafeltje is het geheugen van de processor, het boekenrek op wieltjes is het intern geheugen en de boekenkasten (zonder wieltjes) zijn de schijven waarop heel veel informatie is opgeslagen.
Een computer heeft heel veel dingen in dat kastje, een paar belangrijke dingen zijn:
Moederborden:
Zoals de naam al zegt is dit een soort ‘moeder’ van alle onderdelen, want hierop zit echt bijna alles vastgemaakt.
Processoren:
De processor is eigenlijk het hart van de computer; alleen pompt-ie geen bloed, maar doet hij echt alles voor de computer.
Intern Geheugen:
Op het intern geheugen wordt alles tijdelijk opgeslagen voordat de computer ermee gaat rekenen (laten zien op nepcomputer)
Harde Schijven:
Dit is ook een heel belangrijk onderdeel van de computer, want alles wat je opslaat, alle hulp-, en besturingsprogramma’s, etc. komen hierop te staan. (laten zien op nepcomputer) de schijf draait rond als de computer aanstaat.
DVD-CD-drives:
Dit ding is een tijdelijke opslag van gegevens en programma’s.
Netwerkkaart:
Hiermee heb je verbinding met andere computers en/of internet.
Grafische Kaart en Geluidskaart:
Deze kaarten zorgen ervoor dat je wat op je beeldscherm kunt zien (Grafische Kaart), en dat je geluid hebt (Geluidskaart).
Hoofdstuk 3
Geschiedenis van de computer:
Heel veel mensen denken dat de computer een modern ding is. Dat is dus hélémaal niet zo; de computer is al 366 jaar oud. Veel mensen ook denken dat hij 27 jaar is. Dat komt omdat het bedrijf IBM in 1981 haar eerste computer (dus niet de eerste van de hele wereld) verkocht.
Veel mensjes hebben een hekel aan rekenen. Daarom bedacht Blaise Pascal in 1642 een soort rekenmachine die alleen maar plussommen kon. Dat was het begin van de computer. In 1675 bouwde ‘Von Leibniz’ een computer die iets pietsje meer kon dan de computer van Blaise Pascal. Deze twee machines waren ongeveer iets groter dan een groot klaslokaal.
Ongeveer 110 jaar later bouwde Josph Jacquard een soort weefgetouw dat werkte met ponskaarten (ponskaarten zijn papieren langwerpige kaarten met gaatjes).
Daarop kon je dingen bewaren. Een ponskaart gebruiken ze nu alleen nog bij draaiorgels. 20 jaar later bouwde Charles Babbage een ponskaartenrekenmachine. Al deze uitvindingen konden maar een ding: rekenen.
In 1936 beschreef Alan Turing hoe een computer moest werken. Hij dacht dat hij wel een nieuwe computer kon maken met tandwielen. Maar de allereerste ‘echte’ computer werd 68 jaar geleden gemaakt door John Atanasoff en Clifford Berry. Ze besloten geen tandwielen maar elektronische dingen te gebruiken. Ze noemden hun computer de ‘ABC’. Een paar jaar later bouwde de Britse regering de computer ‘Colossus’. Die werd gebruikt om Duitse geheime codes te kraken. Maar het was een heel ingewikkeld ding, met veel kabeltjes.
In 1948 werd de microchip uitgevonden. Het was een hele belangrijke uitvinding, want door de microchip konden computers kleiner en sneller worden. En toen kwam pas de eerste computer van IBM in 1981.
Hoofdstuk 4
De Vragen:
Vraag 1:
Hoeveel cijfers is een byte?
a. 10
b. 8
c. 6
d. 4
Vraag 2:
Waar staat de afkorting PC voor?
a. Pietluttige Computer
b. Persoonlijke Computer
c. Professionele computer
d. Perfecte computer
e. Personal Computer
Vraag 3:
Waar zorgt de Grafische Kaart voor?
a. Het beeld
b. Het geluid
c. Het internet
Vraag 4:
Hoe oud is de computer echt?
a. 436 jaar
b. 366 jaar
c. 196 jaar
d. 27 jaar
Vraag 5:
Hoe werd de allereerste ‘echte’ computer genoemd?
a. De ABC
b. De Colossus
c. De IBM
Vraag 6:
Hoeveel X kan een ‘moderne’ computer per seconden rekenen?
a. 2,5 X
b. 2.500 X
c. 25.000 X
d. 2.500.000 X
Vraag 7:
Hoe groot was de eerste computer?
a. Zo groot als een grote koelkast
b. Zo groot als een grote badkamer
c. Zo groot als een grote woonkamer
d. Zo groot als een groot klaslokaal
e. Zo groot als een grote school
Vraag 8:
Welke en hoeveel cijfers kent de computer?
a. Alle (1 t/m 9)
b. 5 (alle even getallen)
c. 5 (alle oneven getallen)
d. 2 (de 1 en de 0)
REACTIES
1 seconde geleden