Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Het interbellum

Beoordeling 4.2
Foto van een scholier
  • Spreekbeurt door een scholier
  • Klas onbekend | 7991 woorden
  • 26 januari 2002
  • 99 keer beoordeeld
Cijfer 4.2
99 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2 : Het Interbellum 1. De economische ontwikkeling (a) Algemeen kenmerk · zeer woelig · zeer afwisselend - Stijging BNP t.o.v. daling BNP - Prijsstijgingen t.o.v. prijsdalingen - In de VS en in Europa - Opmerking: inflatie niet zozeer in de VS, maar des te meer in Europa (b) Verklaring · Algemeen - Beleidsfouten : onvoldoende beheersing van de economische mechanismen § Voorbeeld 1: Massaal drukken van bankbiljetten, zonder dat die voldoende door goederengedekt zijn. · M x V = P x Q · Dus als de hoeveelheid geld toeneemt, moet een van de factoren aan de andere kant ook verhogen. Aangezien de productie door de oorlog geblokkeerd stond, moesten de prijzen wel stijgen. · Soms is die inflatie catastrofaal. Vooral Duitsland is een veel getroffen gebied. De rijksmark is bijna niks meer waard. Het geld dat de beleggers terugkrijgen is helemaal niets meer waard. § Context: · Met de biljetten was men al vertrouwd, en die worden dus zeer gemakkelijk gebruikt. · Daling van de fractionele reserve: tegenover de biljetten staat geen goud meer. Honderd franken goud zijn geen honderd frank in biljetten waard, maar tweehonderd of zelfs nog meer. § Voorbeeld 2: Roekeloze kredietverlening · Veel consumenten kopen op krediet. Zoiets als een lening dus. · è massaconsumptie doet zijn intrede · Maar: consumenten steunen op onzekere inkomsten voor de afbetaling. Bijvoorbeeld speculaties. o De beurs speelt met vraag (mensen die aandelen willen kopen) en aanbod (aantal mensen die aandelen willen verkopen). o Steeds meer mensen werden actief op de beurs en wilden dus kopen. è De vraag is veel groter dan het aanbod. è De koers (waarde) van de aandelen stijgt. De koers blijft stijgen zolang de vraag groter is dan het aanbod. o Op middellange termijn kwam het dat de aandelenkoersen niet meer reëel waren. Dit wil zeggen dat ze niet meer in overeenstemming waren met de reële waarde van de firma. (zie trefwoordenlijst) è een toenemende kloof tussen de reële waarde van een bedrijf en de beurswaarde. Let wel: deze vallen nooit samen. § Dit wil zeggen dat de productie-index minder snel steeg dan de aandelenindex. Als ze in 1926 elk op 100 % stonden, dan was in 1929 de productie-index gestegen tot 111% en de aandelenindex tot 216%. Dit was irreëel hoog. § De bom barst in oktober 1929: een aantal mensen, die beter geïnformeerd zijn, werden wantrouwig, want situatie is onleefbaar. Ze verkochten hun aandelen. (24/10/1929) § Voor de eerste keer sinds jaren is het aanbod groter dan de vraag. De andere mensen zien dat en beginnen in een paniekreactie allemaal te verkopen. § Op 29 oktober uiteindelijk crasht de beurs van Wall Street § De aandelenindex stond op 24 oktober op 216%, in november 1929 al maar op 145%. In 1932 bereikte de koers een historisch dieptepunt: 30%. De productie-index stond dan op 70%: dit was irreëel laag. o Het effect op de algemene economie bleef niet uit. Men had massaal die aandelen gekocht om schulden af te betalen. Nu de beurs gecrasht was, konden die niet afbetaald worden, en gingen bedrijven failliet. De bedrijven moesten een productiedaling doen en dat bracht werkloosheid met zich mee. o Dat is de depressie van de jaren ’30 in de VS. - Internationalisatie van de economie § Doorgeefeffecten: Als twee landen economisch verweven zijn, dan zullen de economische problemen van het ene land invloed hebben op het tweede land. · Vb.: bankcrisis in Europa. Burgers van de Verenigde Staten brachten spaarmiddelen binnen in Europese banken. Deze spaarmiddelen waren oorspronkelijk bedoeld om voor een lange termijn op de bank te staan, en daarom hebben de banken die dan ook als langetermijnleningen verstrekt. Bij de beurscrash van Wall Street moesten de Amerikanen wel terug naar hun spaarcenten grijpen. DE banken konden dat niet zo massaal aan. Daardoor geraakte de Europese bevolking in paniek, en ze vroegen allemaal massaal hun geld terug. De banken konden dit uiteraard niet aan en gingen failliet. · De banken hadden nog een tweede inkomen: ze hadden nog een fors aantal aandelen van bedrijven. Die bedrijven steunden eigenlijk voor een groot deel op de banken. Wanneer die banken failliet gingen, gingen ook de bedrijven failliet. · Dus: Bankcrisis è Bedrijfscrisis · Vergelijk met Amerika: Beurscrisis è Bedrijfscrisis · è Men is de banken gaan scheiden van de bedrijven. o Voorbeeld: Generale Bankmaatschappij - Vicieuze cirkel: § Uit sociale onrusten volgen § Economische problemen § Brengen sociale onrust voort § Die dan weer economische problemen voortbrengt § Enzovoort… · Specifieke oorzaken (= voor bepaalde landen) - Duitsland § Wordt extra gehandicapt door het verdrag van Versailles · Boetes · Ontmanteling van bedrijven § Niet enkel door Versailles: de VS hadden hun oorlogsschuld laten vallen. - Oostenrijk § Goederen, diensten en grondstoffen waren verspreid over heel Habsburg dat door het verdrag van St.-Germain helemaal versnipperd was. § è Wordt zwak economisch broertje: ook eerste bankcrisis: grootste bank gaat failliet § Tendens: Economisch zijn we te klein, we moeten ons aasluiten bij een groter geheel: Duitsland: die Anschluss. (c) Oplossingen · Klassieke “remedies” - Liberaal model: § Adam Smith § Laat de markt zijn gang gaan, het komt wel weer goed. § = correct tot op zekere hoogte § maar: de markt is niet zo liquide en perfect dat je de effecten en de stabilisatie direct zal zien. - Protectionistische stroming § Eigen markt afschermen van de buitenlandse § = beter voor grote landen, anders snij je jezelf af van de invoer van grondstoffen. · Japan · Duitsland · Verenigde Staten § Als alle landen dat gaan doen, belemmeren ze elkanders export, en dan werkt het systeem ook niet. · Nieuwe denkpistes: - John Keynes è het keynesianisme § Bekijk de economie vanuit de vraag. § Als de vraag hoog is, verhoogt het aanbod en zo ook de tewerkstelling. § è De staat moet een rol spelen in de economie: als de vraag bij particulieren zwak is, moet de overheid meer besteden en verbruiken. · Besteden: openbare werken: o Havens
o Wegen

o Kanalen
o … · Verbruiken: o Meer ambtenaren in dienst nemen, want die krijgen dan ook loon è vraag
o = gemakkelijk te combineren met het besteden § MAAR: · Activiteit van de staat is cyclisch: o Enkel in periodes van laagconjunctuur. (è voor middellange termijn) Als het goed gaat: afvloeiingen, minder investering. è een periode zonder recessies, met enkel vertragingen
o Keynes stelt ook een cyclisch fonds voor: wanneer het goed gaat: geld opsparen, en wanneer het dan weer eens minder is: soort werklozenuitkering, maar niet eeuwig, slechts een paar maanden. Daarvoor mag je eventueel wat briefjes bijdrukken en de belastingen een beetje naar omhoog doen gaan (niet te veel). · Meer staatsuitgaven, ja, maar beperkt in % van het BNP. = rechtstreeks. § Maar: zeker plus maartregelen dat de vraag onder de particulieren niet plots daalt. § è Oplossen werkloosheid door middel van een soort sociale zekerheid voor werklozen. - Het keynesianisme is een pragmatisch etatisme § In Europa vanaf de jaren ’30, en eindigt pas in de jaren ’80. § Keynes was het economisch voorbeeld van Europa. § Maar Europa gaf altijd maar meer uit i.p.v. cyclisch: de overheidsuitgaven waren ongeveer 50% van het BNP. è de staatsschuld op ongeveer 130% van het BNP. D.w.z. dat de hele economie zo’n 16 maanden zou moeten draaien alleen om de staatsschuld af te betalen. § Keynesianisme is geen communisme. § Het sterke etatisme wordt vooral door Nazi-Duitsland toegepast. 2. De politieke ontwikkeling tijdens het Interbellum. (a) Inleiding · Algemeen kenmerk: - Versterkte verlangen naar “een ander” maatschappelijk bestel. - Is een gevolg van de ontevredenheid over de wijze waarop de moderniteit zich voltrekt. § De wijze: binnen een burgerlijk liberaal kader (tijdens het Interbellum) § De moderniteit: het geheel aan veranderingen door de snelle evolutie van technologie en techniek. · Het burgerlijk liberaal kader - Vrij snel in West-Europa, (gestabiliseerd in de eerste helft van de 19e eeuw) maar de rest volgt met vertraging. - Bepaalde landen: recent in het Interbellum. - Hoofdkenmerken: § Geënt op het individu: maar is geen atomisme (= het individu dat vrij is van alle andere factoren: nergens aan gebonden). è liberale vrijheden. (Deze zijn wel beperkt.) § Vooruitgangsoptimisme/-gedachte § Politiek: parlementarisme: bevolking krijgt indirecte inspraak. Indirecte democratie. § Vrije markteconomie + privé-bezit (è basis van het sociaal contract.) - Men vindt dat dit kader de moderniteit niet laat bloeien. · Ontevredenheid - Doorlevende kritieken van voor WO I § Vb. Sociaal-economisch: · Nieuwsoortige materiële onzekerheid, trefbaarheid. Wie zijn werk verliest heeft niet meer de sociale vangnetten zoals: verdoken werkloosheid, clangeest van het dorp, een stukje grond om op te kweken. Nieuwe vangnetten groeien wel, maar hebben tijd nodig. · Gevoel van toenemende sociale onrechtvaardigheid. Kloof tussen arm en rijk zou groter worden. Dit klopt evenwel niet. Voor de industriële revolutie was dat immers veel erger. Maar nu is de armoede meer geconcentreerd in de steden: het fabrieksproletariaat. Een grote groep kan meer protesteren, wordt meer gehoord. è Een grote sociale onrust in de steden. è Men verteert de werkloosheid nu minder. Want: men wil het hier en nu goed hebben. Vroeger was er de geruststelling dat er een beloning was in de hemel. Nu gelooft men ook in de maakbaarheid. § Angst voor chaos en opstand, vooral bij de meer gegoede klassen. Deze zijn bang voor de grote groepen in de steden. Vroeger waren er enkel kleine groepen in de stad en op het platteland. Vb.: in 1871: Parijs, de commune was zéér destructief. § Angst voor cultuurverval: angst voor te groot materialisme. Men heeft het gevoel dat het individu een consumptie-eenheid is. § Ontevredenheid over de ruimtelijke evolutie: die is namelijk aanleidinggevend voor milieuafbraak. § Gevoel van individuele beperktheid. (Is een fundament van het liberalisme, en als je een fundament in twijfel trekt, dan gaat de hele structuur aan het wankelen.) Dat gevoel kwam voort uit enerzijds de theorie van S.Freud, en anderzijds uit de theorie dat “het individu bepaald is door zijn omgeving, de sociaal-economische context”. Dat is de sociologie, die met M.Weber een impuls kreeg. Er werd ook gezegd dat “het individu gedetermineerd is door zijn genetische kenmerken, zijn biologische erfenis”. Deze theorieën zijn vooral bij Darwin terug te vinden. Uit dat gevoel è twijfels omtrent de leefbaarheid van het individualisme. Men ziet het individu dus meer als een lid van een groep. § è Men keert zich meer naar onder andere het socialisme. - Bijkomende elementen van ontevredenheid na WO I § Ontreddering: het huidige systeem was er niet in geslaagd zo een slachtpartijen tegen te houden, meer nog, had er zelfs aanleiding toe gegeven. § Inflatie, beurscrisis, bankcrisis. § Parlementaire leven functioneert slecht: instabiele, versnipperde regeringen. · Die versnippering is groter na WO I dan ervoor. · Dat is een gevolg van de plotse democratisering na de Eerste Wereldoorlog. Hoe meer mensen er deelnemen, des te meer meningen er zijn, dus des te meer partijen er kunnen gevormd worden. Dit verondersteld een compromiscultuur. · Dat is soms een gevolg van het gehanteerde kiesstelsel. Ofwel werkt het kiesstelsel de versnippering in de hand, ofwel zijn de verliezers boos. · Soorten kiesstelsels: o Proportioneel: § Dusdanig opgebouwd dat het procent aan zetels gelijk is aan het procent van de stemmen die een partij haalt. è 60% van de stemmen = 60% van de zetels. § Enkel als er in het land 1 grote kieskring is. Anders als er bijvoorbeeld meerdere zijn, dan zijn er bijvoorbeeld maar 6 zetels voor die kieskring, en dan moet een partij minstens 16% van de stemmen halen om er 1 te hebben. Als een andere kieskring dan 20 zetels heeft, moet een partij maar 5% hebben. § Voordeel: elke mening komt aan bod. § Nadeel: lastige instabiele coalities. o Meerderheidssysteem: § Elke kieskring heeft 1 afgevaardigde, è de partij met het grootste aantal stemmen, krijgt het zitje. § Vb. in Engeland § Kleine kiesdistricten. § Voordeel: geen moeilijke coalities. § Nadeel: niet elke mening komt aan bod. o Ballotage (Frankrijk) § Er zijn zoveel kieskringen als er zetels zijn. § 1e ronde: wie meer dan 50% heeft, krijgt de zetel. Indien onbeslist è tweede ronde § 2e ronde: er is een minimum aan stemmen vereist die uit de eerste ronde komen om mee te mogen doen; wie het grootste aantal stemmen heeft, wint de zetel. § In de praktijk leidt dit tot kiesafspraken ( ene partij krijgt steun van de andere) en kartels (dat twee partijen op nationaal en/of regionaal vlak gaan samenwerken om overal in de eerste ronde een meerderheid te halen). § Kartels: vb · UDF + RPR (“rechts”, maar eigenlijk eerder “niet-links”) · PS + PCF + les verts § Speciale oorzaken voor ontevredenheid voor bepaalde landen: · Duitsland: de dolkstootlegende n.a.v. de capitulatie
o De capitulatie zou niet noodzakelijk zijn geweest. o Waarom dan wel? è De capitulatie was het gevolg van ambities van enkele politieke groepen, die een eigen regime wilde opzetten. o è de Weimar-republiek § stad waar nieuwe grondwet in ’19 geproclameerd werd. § Uit capitulaties è Versailles è SDP en Liberalen worden er beter van. § è Zij dienden Duitsland een steek in de rug toe. è Wantrouwen tegenover bepaalde partijen. · Italië: “veel geholpen, weinig gekregen.” o Stellen daar partijen voor verantwoordelijk: ze zouden niet genoeg hun best gedaan hebben. o Men ziet de Italiaanse politici als zwakkelingen die hun land niet verdedigen. § OPMERKING bij “Bijkomende elementen van ontevredenheid na WO I” · Er is iets nieuws opgedoken na WOI: de mediatisering. Media: film (en radio) wegen meer door op het leven: de informatie is veel indringender. Stemmen zijn indringender dan woorden, beelden dan stemmen/ · Media leiden tot eenzijdigheid, desinformatie en subjectiviteit van berichten. · Film en Radio worden het meest gebruikt bij dictaturen en door partijen (die hadden vaak eigen bioscopen). · Schema van de nieuwe regimes en hun voedingsbodems (b) Bepalende ideeën en ideologieën. · Liberalisme: burgerlijk liberaal model: zie boven (p5-p6) · Marxistische analyse: zie vroeger en zie bijlage - Onderbouw + Bovenbouw è dialectiek - è rode draad doorheen geschiedenis è toekomstvoorspelling · de zogenaamde ‘Nieuwe Orde’ - zogenaamd, want geen consensus over de naam - want: § niet goed afgebakend § geen duidelijk coherent geheel § geen wetenschappelijke analyse § door de kortstondigheid van de stromingen · kortstondigheid, want gediscrediteerd door nazisme en fascisme · enkel tijdens het interbellum § è taboe - = een soort antimarxistisch socialisme in een strikt nationaal kader. § Een soort socialisme: · Socialisme = een verzamelnaam voor zeer uiteenlopende dingen. Deze dingen zijn wel fundamenteel. De Nieuwe Orde kent enkele socialistische wortels: bijvoorbeeld: · Fascinatie voor het geheel. o Hele volk
o Hele gemeenschap
o “Als het geheel goed draait, is het ook goed voor alle individuen” o gemeenschap = een organisch geheel ( cf. M. Agrippa) è solidariteit moet vanuit het geheel. · Anti-individualisme: je kan niet functioneren als individu alleen. · Maakbaarheidgedachte: betere wereld is maakbaar, als je de techniek en de middelen hebt. · Belang van het etatisme + gemeenschapsbezit. Dit ken evenwel gradaties: in de Nieuwe Orde was dit niet volledig. · De “volonté générale” (= de rousseauaanse volkswil) o De wil die het welzijn van het geheel ten goede komt. Voor elk probleem is er een oplossing die voor iedereen goed is. o Volkswil = hetgeen iedereen op eenzelfde ogenblik wilt, of behoort te willen, omdat het in het algemeen belang ligt. è Er moet een elite zijn die goed weet wat men moet willen, en die die wil doordrukt. o Is ook sterk ingebouwd in het communisme. o Ook al gaat niet iedereen akkoord, toch blijft de volkswil bestaan. o Komt tot uiting in referenda (volk direct), parlement (volk indirect + moet met een eenheidspartij), elite (volk indirect + moet geherbergd zijn in het parlement), leider (volk indirect). De leider wordt zeer belangrijk in de Nieuwe Orde. o Rousseau is tegen het partijsysteem, anders, zo zegt hij, institutionaliseer je de verdeeldheid. · Bij dit soort socialisme: o Het volk en de gemeenschap zijn in de Nieuwe Orde de ‘nationale gemeenschap’. o Solidariteit: i.p.v. klassenstrijd: klassenverzoening. Want alle klassen moeten elkaar ondersteunen en samenwerken in goede verstandhouding.. (=corporatisme) (in tegenstelling tot marxisme: klassenstrijd.) o Etatisme op pragmatische basis. Enkel waar nodig. (in tegenstelling tot het communisme: § Antimarxistisch: · De Nieuwe Orde verwerpt het marxisme. Het is te deterministisch en te materialistisch: o Ze slaat nergens op: te veel moeite
o Men verwerpt de klassenstrijd: zinloze spiraal van geweld: samenleving heeft altijd klassen
o Dogmatisch etatisme/collectivisme moet pragmatisch zijn. § Strikt nationalistisch kader: · Groot belang van de natie en de nationale staat. · Volk = natie = verschillende klassen samen, want ene mag de andere niet opheffen. - Besluit: § De Nieuwe Orde presenteert zich als een alternatief voor zowel het marxisme als het liberalisme. § Het lijkt een derde weg. · De sociaalbiologische denkbeelden - Het sociaal darwinisme. § Sociaal: over groepen en hun gedrag § Darwinisme: Darwin: belang van de erfelijkheid beklemtonen. Survival of the fittest: de meest flexibele soort overleeft: § Sociaal Darwinisme: denkbeelden die de groepsverschillen in de menselijk soort verklaart a.d.h.v. darwinistische principes. · Omgevingsfactoren spelen ook een rol, maar slechts op lange termijn. De opvoeding en cultuur hebben veel minder invloed. · Groep: op grond van
o Crimineel gedrag (= erfelijk) o Sociaal-economische verschillen (genetisch best geplaatst è rijkst) o Volkeren: een volk wordt een ras è nazisme: nationale gemeenschap is een ras, en niet alle rassen zijn gelijk. · Zola: J’Accuse (= boek waarin hij de Rougons tegenover de Maquarts zet: een rijke familie tegenover een arme.) · Maar: bij de beteren is er ook degeneratie mogelijk: door vermenging met andere, zwakkere soorten, of door een slechte ‘kweek’. Om dat te voorkomen is er de eugenetica. - De Eugenetica § De menselijke soort kan verbeterd worden door biologische sturing of manipulatie. Eens je de wetmatigheden kent, kan je ze gebruiken. Dit staat haaks tegenover de Verlichting, want de Eugenetica brengt ongelijkheid voort. Gelijk zijn namelijk zij die aan dezelfde wetmatigheden voldoen. § Galton: preventieve eugenetica: degeneratie voorkomen. § = populair in de 20ste eeuw: verklaart namelijk de ‘superioriteit’ van Europa. § è steriliseren van mentaal gehandicapten: · Duitsland · Zweden: om de sociale zekerheid niet te veel te belasten met nakomelingen van mentaal gehandicapten. · Groot-Brittannië: hebben er enkel over gesproken, het niet toegepast. · Verenigde Staten. · (merk op: al van in de oudheid: zie Sparta) (c) De regimes · de fascismen - het fascisme bestaat niet. - Algemene inleiding: § Geladen begrip waarrond een taboe blijft hangen § Verschillende betekenissen: · Historisch fenomeen: Fascisme is een verzamelnaam of dakbegrip (voor een huis met vele kamers) voor alle regimes die organisatorisch op de Nieuwe-Ordeprincipes steunen, maar die voor de rest erg verschillend kunnen zijn. Mat alle bedoelen we: o Italiaans Fascisme: enge betekenis

o Nationaal-socialisme
o Fascistoïden (kopieën van het Italiaanse, maar afgezwakt. o Al deze samen zijn fascisme in ruime betekenis · Scheldterm: bijna synoniem van het kwade, van de amoraliteit. Dit is een gevolg van
o De uniciteitsthese inzake het nazisme. Dit was evenwel uniek: er is slechts één regime dat zich op zulk een grote schaal heeft bezondigd aan genociden, en schending van mensenrechten. è Alle Nieuwe-orderegimes worden gelijkgeschakeld met het nazisme. o Komt pas vanaf de jaren ’60, door een morele leegte die op mei ’68 volgde. Heel veel is toen aan diggelen gegaan. Er was behoefte aan een andere personificatie van het kwaad. De duivel heeft afgedaan. o è Eenzijdige, onjuiste, zelfstandige voorbeelden. “Alles” wordt fascisme. o Maar: ook niet-fascistische regimes hebben zich bezondigd aan genocide. En niet alle fascistische regimes hebben zich aan genocide bezondigd. o Men beweert: fascismen zijn: conservatief: puriteins, tegen abortus en euthanasie; maar: men ziet: dat de naziepartij voor abortus en voor euthanasie was. o Ook zou enkel de naziepartij homofobisch zijn; men ziet echter dat de communisten dat ook zeker zijn. - Het Italiaanse fascisme § Situering · Het eerste echte Nieuwe Orderegime · Onder leiding van Benito Mussolini
o Geboren in 1883, gestorven in 1945
o Uit een linkse familie: vader was onderwijzer en anarchist. Hij was tegen de gevestigde waarden en instellingen. Hij heette zijn zoon Benito naar Benito Juarez. Deze indiaan vocht immers in Mexico tegen Maximiliaan van Oostenrijk, die door Napoleon III was uitgestuurd om er een keizerrijk van te maken. Maximiliaan werd vermoord en gezien de omstandigheden vond Mussolini dat fantastisch. Benito Juarez werd weer president. Vandaar noemde Mussolini zijn zoon Benito. o Benito Mussolini wordt een prominent lid van een socialistische partij. o Ooit had hij contact met Lenin, en dat is hem zwaar misvallen. o Wel houdt hij van G.Sorel. Deze is de geestelijke vader van het anarchosyndicalisme. ( = het neerhalen van alle gezagsstructuren door gebruik te maken van een vakbond. Hij pleit voor een bewuste elite. Lenin doet dat ook, maar bij Sorel is dat veel minder gehiërarchiseerd. o Is medeaanstichter van de Rode Week: een week waarin de socialistische partijen het land lam legden door alle spoorwegverbindingen te bezetten, evenals de grote stations, de schaarse elektriciteitsvoorzieningen,… o Wordt hoofdredacteur van de volkskrant “Avanti”. o Breekt uiteindelijk met het socialisme, omdat het marxisme aan alle kanten wankelt, en omdat de socialisten tegen de oorlogsdeelname waren. o è allerhande contacten met revolutionaire groepen. Bundelt alle antimarxistische groepen : fascio (komt van ‘fasces’ roedenbundel) o ontstaat in 1919
o komt in 1922 aan de macht. § Hoofdkenmerken: · Binnen de fascistische partij: een grote raad aan het hoofd, onder de leiding van de “Duce del fascismo” (B.Mussolini) Het parlement werd tot het éénpartijsysteem gemaakt. Die partij was dan de fascistische partij van Mussolini. Die hanteerde het democratisch centralisme. Dit wil zeggen dat het lager niveau het hogere kiest, en het hogere het lagere beveelt. De clou was nu dat de “capo del governo” ook de Duce del fascismo was, zijnde B.Mussolini. · In het parlement waren de corporaties en de eenheidspartij (de grote raad) vertegenwoordigd. · De Duce is dan een charismatisch figuur die weet wat het volk wil. · Op economisch vlak is het zeer etatistisch. o Staat moet leemte opvullen
o ENI: § Internationale kas van de industrialisatie. § Bouwt fabrieken in het zuiden van Italië. § Aanvullende kenmerken: · Veroveringsdrang + hegemonisme. o Italië gaat internationaal een eersterangsrol spelen. o Italië wordt de gendarm van de Middellandse Zee. · Voortzetten van het rissorgiamento: o Langs de dalmatische kust, de voormalige Venitiaanse koloniën. · Kolonies zijn belangrijk voor de economische ontwikkeling, dat is wel achterhaald, maar ze huldigen het nog: o = anachronisme
o Ethiopië proberen bezetten è lukt niet · Romeins-Italiaanse roeping: o Oude Rome + Italië o Roeping om de Middellandse Zee te ordenen
o Komt van Petrarca · Geldingsdrang: o De ambitie om zich te profileren. · Onmacht: wel willen maar niet kunnen · Uiterlijke kenmerken: o Leiderscultus (foto’s), leidersgroet ( = zogezegd Romeinse groet) o Massamanifestatie: drukken eenheid uit § Gemilitariseerd § Zwarte hemden (zwart = kleur van het anarchisme) è de zwarthemden
o Mobilisatie van de jeugd

o Gebruik media: voorlichting, intimidatie, cinema
o Teruggrijpen naar Oudromeinse verleden § E.U.R.: architectuur gebaseerd op oudheid § Casa del lavoro § Voor de wereldtentoonstelling ’41
o Archeologie: ara pacis, mausoleum van Augustus, paradeweg
o = afspiegeling van een bepaald gedachtegoed § Mechanisme van machtsverwerving: · Algemene sfeer: o Verlangen naar iets nieuw, niet-liberaal
o Angst voor communisme
o Zoektocht naar iets niet-liberaal en niet communistisch · Concreet: o Sterkte van de fascistische partij (mars op Rome) o Volmachten: om problemen op te lossen, direct kracht van wet. § Acerbowet: de sterkste partij krijgt 2/3 van de zetels è een krachtdadig bestuur. § Met 2/3 kan je de grondwet wijzigen è éénpartijstaat krijgt steun
o Zwarthemden als drukkingmiddel, wil afdreigen · Afloop: o Buitenlandse ambities worden hem fataal: § Slechts weinig van Ethiopië wordt bezet § Libië blijft onrustig
o è Mussolini zoekt bondgenoten: Nazi-Duitsland (1938) In het begin zijn de verhoudingen evenwel niet zo denderend. Maar opeens ziet Duitsland een handige bondgenoot in Italië, vanwege de ligging. è vriendschapsverdrag. o Anti-jodenwetten: afscheiden van Joden en andere mensen (niet consequent toegepast) o Mussolini was boos op de Joden, door de nederlaag in de Volkerenraad. o Bondgenootschap heeft Italië meegesleept in Duitsland. Pas in ’40 worden ze in de Tweede Wereldoorlog betrokken: ze vallen hun satellietstaat Albanië binnen. Tweede Wereldoorlog wordt een ramp voor Italië è populariteit Mussolini daalt. (Was al 20 jaar aan de macht.) o 1943: § geallieerden landen op Sicilië § bondgenoot: maffia: Mussolini had ruzie met de maffia. § è maffia krijgt weer vaste voet aan de grond. § Sicilië was gevallen: · Paniek · Grote Raad laat Mussolini vallen · Mussolini wordt gearresteerd en opgesloten. § Hitler ziet dit: · Parachutisten op Gran Sasso bevrijden Mussolini. · Mussolini wordt knecht van Hitler en laat Duitse troepen toe op Italiaans grondgebied: de republiek van Salo wordt onder Duitse bescherming gezet. · Duitsers gebruiken Italië als een buffer. · Hier verliest Mussolini de steun van de bevolking. · Joden worden vanaf nu gedeporteerd. o 1945: Mussolini wordt geëxecuteerd. § Beoordeling: · Dictatuur: inherent: spreekt namens het volk. Maar geen totalitaire dictatuur: Italië was niet voldoende gedisciplineerd è geen massale arrestaties. Wel interne ballingschap: politieke tegenstanders. (Land uit) · Niet zoals in Duitsland: slechts één tegenstander geliquideerd: Mattesti. · Fascisme = grote ambities, en daaruit volgt: o Weinig resultaat
o Infrastructuur verbetert

o Ontwikkeling zuiden (messogiorno): elektriciteit, sanering van de woningen, industrie. o Infrastructuur wordt weer vernietigd in de oorlog. o Maffia wordt weggeveegd: … … Volmachten. o Een efficiëntere administratie. - De fascistoïde bewegingen/partijen/regimes § Veel uit de Nieuwe Ordebewegingen. § Voorbeeld Portugal: · 1933: Estado Novo ; Salazar · Tijd is blijven stilstaan: in 1911 werd de monarchie door de militairen van die revolutie vermoord. Er is geen stabiliteit binnen de republiek: binnen de 15 jaar hebben ze 8 presidenten, 44 regeringen en 20 staatsgrepen gehad. In 1926 is er nog een staatsgreep van de militairen. · 1926: Salazar: Technocraat (professor economie aan de universiteit) Deze zijn beter op de hoogte van de tendensen: het keynesianisme, de Nieuwe Orde. · Salazar stabiliseert de munt en de en de gehele economie. · Als 1ste minister: nieuwe grondwet: Estado Novo. · Salazar is geen volksleider, en geduld door de militairen. · Grondwet: o 1 partij (voor de stabiliteit) o corporatisme
o sterke uitvoerende macht
o etatistisch: kolonies om de economie van het moederland te activeren
o streven naar autarkie (het zelfbedruipend zijn) · Technocratische dictatuur: o professoren en hoogleraren die instrumenten hebben gebruikt om orde op zaken te stellen. o è partijprofitariaat: men is bij de partij omwille van de voordelen. o è verliest vlug alle bezieling. · Komt aan zijn einde door de koloniale oorlogen. o Salazar wou dat Portugal altarchisch werd: dat de kolonies (Angola en Mozambique) uitgebouwd werden. Dit kwam door de koloniale mythe. De kolonies hebben Portugal meer verarmd dan bijgebracht. Dat kwam voor het grootste deel door de oorlogen: er gaat 50% van wat de staat uitgeeft naar de oorlogen. o Rode Anjerrevolutie in 1974: linkse officieren grijpen de macht. § Voorbeeld: Austro-fascistische dictatuur (Oostenrijk) · Van 1932 tot 1938 · Engelbert Dolffus (lijkt op Salazar) è Niet aan de macht gebracht door het leger. · In het parlement: 1 kartel, en de partij die er niet in wou, werd gewoon verboden. · Dolffus werd door de nazi’s vermoord, omdat hij de Anschluss bij Duitsland weigerde. · In 1938: Anschluss bij das IIIte Reich. § Partijen/Bewegingen · Vb. België: o REX: è sterk belgicisme, klassenverzoening, tegen partijensysteem, Leon Degrelle (Brussels Franstalig advocaat) , wordt wallingantische partij. Deze partij collaboreerde met de Duitsers in WOII. o VNV: è Vlaams Nationaal Verbond, komt voort uit de Frontpartij (Pluralistische partij die de verschillen tussen links en rechts niet meerekent. Ze is pacifistisch en koestert de nooit-meer-oorloggedachte. Ze bepleit het federalisme. Ze spatte uit elkaar door de verschillen die ze niet weggewerkt kregen. Die verschillen: gelovig ó ongelovig. Bij het uiteenspatten gaan de ongelovigen naar de liberale of socialistische partijen, waar de gelovigen eerder naar de VNV gaan. De gelovigen gaan naar het VNV vanwege het belang van het corporatisme, dat ook in christelijke kringen wordt gehuldigd.) Stan Delerq is de voorzitter. Deze partij collaboreert ook met Duitsland, net als REX, en geraakt in diskrediet. o Verdinaso: een beweging è ze geloven niet in een parlementaire staat en zijn dan ook geen partij. Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen. Voor de vereniging van de oude Nederlanden: + de Benelux. De stichter is Joris Van Severen, die komt uit Franstalige kringen, werd bij het begin van de oorlog gearresteerd en preventief neergelegd. Deze beweging pleit voor solidarisme = corporatisme. Dat is evenwel warrig. Hij pleit voor een etatisme. · (Besluit: het interbellum is een periode van verwarring.) - Het nationaal-socialisme § Situering: · Nationaal-socialisme is het regime van Adolf Hitler (een Oostenrijker die in ’14-’18 in het Duitse leger vocht) en zijn NSDAP (Nationaal-socialistische Duitse Arbeiderspartij) · Het is een socialisme in een nationaal kader. · Het komt vrij laat aan de macht:1933 · Niet alleen veel blabla, ook veel geldingsdrang. § Hoofdkenmerken: · Nationaal-socialisme is de toepassing van de Nieuwe-Ordeprincipes: o Etatisme (Keynesiaans (eerste Europees land, daarvoor enkel de VSA)) o In de jaren ’30: economische crisis: regering komt tussen in de economie door middel van investeringen en openbare werken. o De plannen waren er al van ten tijde van de Weimarrepubliek, de uitvoering was door Adolf Hitler, het werd een relatief succes. Er was een snelle inkrimping van het aantal werklozen: door de invoering van de verplichte dienstplicht, door investeringen,… o è populair
o De volkswil wordt afgebeeld door één man, een Führer. Dat verschilt wel met het Italiaans model: § Totalitaire wijze: · Het leven van het individu wordt bepaald door de staat · Terreur § Polycratische dictatuur: · Vele groepen en instanties naast elkaar met elk hun volmachten. De Führer zelf geeft wel de grote lijnen aan. Voorbeeld van zo een instantie: de SS-structuren. · SS (= Schutsstaffel) was een staat binnen de staat. · De Justitie, de staat en het leger kunnen de SS niet tot de orde roepen door de volmachten. · Komt van de SA (= Sturmabteilung of de “bruinhemden”) De SA verliest haar waarde, want Hitler heeft de bedrijven nodig. è SA-top wordt geliquideerd. è de SS neemt de bedrijven en de kampen over. · Het antisemitisme: o Komt voort uit de sociaalbiologische denkbeelden. o Is de rode draad in het regime. o Is de inspiratiebron voor zowat alles. o Komt voor in golven: de christenen, want de Joden vermoordden Christus, de islamieten, want Mohammed had al last gehad met de Joden, die hem betrapt hadden op een tekort aan kennis, waarna hij er 700 liet onthoofden. o “Jood” krijgt een andere invulling. Eerst was het een cultuurbegrip of een godsdienstig begrip, nu werd het een synoniem voor kapitalist. Ze zijn namelijk actief in de handel en het bankwezen. Dat wordt gelijkgesteld aan woeker. Het antisemitisme situeert zich voornamelijk in linkse hoek: § Proudhon (anarchist: “uit Frankrijk zetten of uitroeien”) § Fourier (socialist) o “Jood” krijgt een andere invulling : sociaalbiologisch è · De sociaalbiologisch denkbeelden è raciale wereldvisie
o Het rassenconcept: è er zijn rassenverschillen. Er zijn drie verschillende soorten rassen: § Creatieve: dragen bij tot de vooruitgang in techniek en wetenschap. Dat zijn de Ariërs. De Ariërs is een stam van bij het Aralmeer die helemaal uitzwermde. Daarvan komen de Germanen. Deze zijn het minst vermengd met andere groepen. è De Duitsers è de Swastika: gestileerd symbool van een zonnecultus. § Passieve: Dragen weinig of niets bij, hebben behoefte aan geleid te worden. Groot voorbeeld: de Polen. § Gevaarlijke: twee groepen: de Zigeuners en de Joden. De Zigeuners: vermenging van allerlei groepen. Hebben kleptomanie in de genen. Joden: erger: ze zijn profiteurs: een parasitaire groep, hun voornaamste wapen is de PLUTOCRATIE (hebben de macht van het geld in handen) en hun tweede (krachtige) wapen is het BOLSJEWISME. (de KP is in handen van Joden, en als het Bolsjewisme aan de macht komt, hebben de joden alles in handen. § Degeneratieverschijnsel: creatieve groep kan de creativiteit verliezen. Vandaar de noodzaak tot sturing van het evolutieproces = eugenetica. § Opmerking: · Indiërs waren ook Ariërs, in tegenstelling tot Polen, hoewel die laatste blanker waren. è niet enkel huidskleur. · De Arabieren zijn een creatief volk, voornamelijk omdat ze tegen de Joden zijn. o Invloed van de raciale wereldvisie op het beleid. § Het volk is een biologisch geheel: een lichaam. § è de sociaalbiologische hygiëne: dit gebeurt op een weinig gecoördineerde manier: bijvoorbeeld: · preventieve geneeskunde: o medische onderzoeken
o gezond leef- en arbeidsmilieu
o bescherming van diersoorten
o antirookcampagnes
o vegetarisme
o è R.Proctor: boek: “raciale hygiëne, geneeskunde onder de nazi’s” · behandeling van asocialen: o seksuele delinquentie (o.a. homofilie) o luiheid è beroepsluiheid, werkschuw tuig
o sterilisatie van zwakken op grond van een dossier, aanvraag, commissiebeslissing
o Joden: “cordon sanitair” (term wordt hier gelanceerd § Geen Joodse ambtenaren § Beheer van bedrijven moeten Joden overlaten aan Ariërs § IJveren voor een Joods thuisland: Madagaskar · Algemeen nuttigheidsdenken: Het geheel is belangrijker dan het deel. § Aanvullende kenmerken: · Veroveringsdrang: o Weinig territoriale invloed § Voltooiing van de Groot-Duitse nationale staat. Dat is de Klein-Duitse staat (op basis van Duitstaligheid of historische samenhang met Duitsland, zonder de Habsburgse gebieden) maar mét de Habsburgse gebieden (Oostenrijk + Tsjechië). § Ongedaan maken van het verdrag van Versailles
o Zeer veel territoriale invloed § Verwerven van Lebensraum (economische levensruimte, kolonies zowel buiten als binnen Europa. Binnen Europa: scheppen van protectoraten, vazalstaten. (vooral in Oost-Europa) è implicaties zijn veel groter § Uitschakelen van het Judobolsjewisme § Dit leidt tot WO II · Uiterlijkheden

o Leidersgroet
o Massamanifestaties in Nürnberg
o Discipline en militarisering
o Führerscultus § Mechanismen van machtsverwerving. · Algemeen
o Verlangen naar iets anders: en is uitgekeken op het liberale model, en bang van het communisme. Van het communisme kende men de slechte kanten al, van de NSDAP niet. o De Weimarrepubliek stond zwak. · Concreet
o Zeer laattijdige verkiezingssuccessen § NSDAP: late jaren ’20 § Nooit een absolute meerderheid gehad, net als Mussolini. De beste score die ze ooit haalden (wanneer iedereen nog mee mocht doen) was 33%. Ze waren wel noodzakelijk om in de regering te komen, want de communisten wilden niet meedoen behalve als ze alleen mochten. § Op 30/01/1933 werd Hitler Rijkskanselier. § De naziepartij had slechts 3 ministers, waarvan één zonder portefeuille. De anderen waren technocraten van de Reichsbank. § Maar: Hitler vraagt volmachten wegens de brand in de Rijksdag. è de regering kan besluiten nemen met kracht van wet. Veel sneller dan Mussolini maakte Hitler gebruik van die volmachten: · Regeringscommissarissen(Gauleiters) · Opdoeken van Partijen · Referenda § Nevenorganisaties · SA (bruinhemden) § Regime tijdens WO II · Oorlogsverhaal (zie later) · Het regime perverteert
o Vb.: T4-programma § Euthanasie op terminale patiënten. In september ’39 op bevel van Hitler, die ook strikte geheimhouding eiste. Ze moesten plaats maken voor gekwetste soldaten. § è veel onrust, want iedereen zag oma X en opa Y plots verdwijnen. § Gebaseerd op het idee dat het geheel boven het deel staat. § Uitbreiding van de concentratiekampen. Economisch was dat nodig (goedkope arbeid), medisch (experimenten op gevangenen) en voor de Judeocide (massale moord op Joden). · de dictaturen - Hoofdkenmerk: aan de macht door middel van een leger, en 1 man krijgt de macht - Het doel bestaat er niet in te vernieuwen, maar eerder een conservatieve houding aan te nemen, en eventueel bepaalde Nieuwe Orde-ideeën te beproeven. Er is dus altijd wel een beetje verandering. Nieuwe Orde-ideeën die werden uitgetest: corporatisme, eenheidspartij, … è de scheiding tussen een dictatuur en een fascistoïde regimes is soms dus vaag. - Bijvoorbeeld: Generaal Franco: § Conservatief § Fascistische elementen § Maar: geen echt fascistisch regime want die hebben een populaire leider die vaak door verkiezingen aan de macht, omdat hij een “volkswil” promoot § Franco daarentegen: Spaanse burgeroorlog: 1936-1939 · Conservatieve krachten (o.a. Kerk) Phalange (rechtse partij) De leider van die coalitie werd dan Franco. · Tegen de volksfrontregering (communisten én liberalen) · parlementaire regimes - onder ontzettende druk: - worden bedreigd door § fascisme § communisme § staatsgrepen § etc. - vele van die regimes worden opgedoekt - er is één sector binnen Europa waar ze overeind blijven: Noordwest Europa § Scandinavië § Groot-Brittannië § Benelux § Frankrijk - è deze zitten dieper geworteld, want zijn ook al de oudere parlementaire regimes binnen de Europese ruimte. · het communisme - het communistische regime/de communistische staat op Russische bodem § gevolg van de oktoberrevolutie § Dat regime is opgebouwd door Lenin en Stalin. § Lenin: (aan de macht van 1917 – 1924) · Vladimir Iljitsj Oeljanov · 1870 – 1924 · Organisator van een radicale maatschappijhervorming
o De KP voltrekt de revolutie van het proletariaat § Streng georganiseerd § Democratisch centralisme · Democratisch: lager niveau verkiest het hoger niveau · Centralisme: hoger niveau kan zich altijd in de plaats stellen van een lager niveau en beveelt het ook. o Top = CCCP = centraal comité van de communistische partij. · Stichter van de USSR (viel 10 jaar geleden uit elkaar) o USSR = unie van de socialistische sovjetrepublieken. o Socialistische sovjet: men werkt aan het socialisme en door middel van volksvergaderingen wordt er beslist, maar aangezien dat volk moet willen wat het behoort te willen, moet er een elite zijn: de KP. o Unie der republieken: verschillende republieken binnen een federale staat: Lenin gaf bepaalde minderheden een vorm van autonomie. · Stichter van de Komintern: o Communistische internationale, verbond dat de samenwerking tussen alle communistische partijen bewerkstelligt, met een hoofdzetel in Moskou. o Doel: overal communisme doen zegevieren. o Praktijk: Moskou beveelt aan alle andere partijen. · MAAR: o dit stuit op enorme weerstanden: § Die weerstanden waren verdeeld en de communisten waren enthousiast. § Weerstand tegen de terreur van de dictatuur. § Lenin had de boerenbevolking eigen gronden beloofd, maar toen hij aan de macht kwam schafte hij het privé-bezit af. § è Russische Burgeroorlog · Roden tegen Witten: · Roden: Zeer goed georganiseerd door Trotski, een genadeloze maar goede strateeg. · Witten: heterogeen gezelschap van oude elites, boerenbevolking, alle partijen die niet tot het communisme behoorden (buiten de wet gesteld). Deze hadden Westerse steun. · De Witte legers werden verslagen door hun verdeeldheid. Lenin beloofde een paar groepen één en ander, en weekte ze daardoor los. Bijvoorbeeld de boerenbevolking mocht gronden pachten voor 99 jaar. Dat is ongeveer privé-bezit, maar in theorie toch niet. o Dit is een economische ramp: § Het is een gevolg van · Oorlog (WO I & Burgeroorlog) · Onwerkzaamheid van het systeem
o Industriële productie herneemt niet. o N.E.P.: nieuwe economische politiek. o = soort liberalisering van de landbouw: ze mogen gronden pachten en voor eigen gebruik kweken. o = er worden een aantal markt-mechanismen ingebouwd. § Stalin (aan de macht van 1924 – 1953) o Echte naam = Jozef Djoegosjwilli

o 1979 – 1953
o bewogen carrière: als jongeman in het seminarie, maar las marxistische literatuur en was derhalve “gesjeesd”. · Organisator van de tweede socialistische revolutie
o Hij stelt: de N.E.P. in oncommunistisch, we moeten terug naar de puurste vorm. Dat wil zeggen: geen toegiften, geen liberale experimenten. · PLANNIFICATIE: o Geleide economie in plaats van markteconomie: dat wil zeggen: de staat beslist hoeveel van wat er geproduceerd moet worden. Om de vijf jaar moest een bepaalde maatstaf worden gehaald. è uiteraard corruptie: het was de grootste bureaucratie ooit: 3 à 4 miljoen mensen op de dienst. Door de corruptie draaide de economie evenwel niet. o Doel: snelle industrialisatie, om de paradijselijke toestand te creëren: de overvloed. (è industrialisatie: het samenbrengen van arbeid en kapitaal, waarbij het kapitaal de term is voor de machines, de grondstoffen en het geld.) o Stalin probeert in een aantal vijfjaren plannen (in totaal zo’n 15 à 20 jaar) te bereiken wat West-Europa in meer dan een eeuw heeft bereikt. Maar: vanwaar haalt hij het kapitaal en de arbeid? § Kapitaal: de landbouwproducten moesten aan de staat verkocht worden, en die verkocht ze door met winst. Daarmee werden de machines en de mensen betaald. § Arbeid: het versneld doen afnemen van de werkende krachten in de landbouw. Dat is de zwakke schakel: de landbouw is een sector die dus altijd onder druk staat. Dat is de zwakke schakel. § De industrialisatie is dus maar mogelijk ten koste van de landbouw. (Dit in tegenstelling tot het Westen, dat eerst de landbouw moderniseerde, waardoor er arbeidskrachten vrijkwamen, die dan ingezet konden worden in de fabrieken. · Organisator van totale terreur
o Geen echt verschil met Lenin. o Wie niet akkoord gaat met de staat, of wie ‘gevaarlijk is voor de revolutie’, krijgt een genadeloze behandeling. o Bepaalde klassen worden geviseerd, dus een klasse wordt een ras met eigen biologische kenmerken. We zien – net zoals bij het nazisme – ook hier sociaaldarwinistische elementen. o De strafkampen krijgen een economische bestemming: de dwangarbeiders moeten aan – vooral – ontginning van grondstoffen doen. Het sterftecijfer lag op ½, maar het was niet zo dat eens je erin zat, je er nooit meer uit kwam. Het was mogelijk dat je erin zat, een jaar later eruit was, en er een paar maanden later terug in zat. Eens erin geweest, werd je wel gewantrouwd. o Massaliquidatie: § Opvallender: het vuurpeloton. § Subtieler: hongerdood. (Voorbeeld: in Oekraïne moest de bevolking gestraft worden, en daarom werden er zo’n danig hoge eisen gesteld wat betreft afgeven van landbouwproducten dat de bevolking niet genoeg over hield voor zichzelf, en daardoor stierven ze de hongerdood. Het gaat hier over zo’n zes miljoen mensen.) o Geviseerde groepen: § Oude elites (Koelaki) (Massadeportatie en executies waren aan de orde van de dag.) § Kozakken: vrije boeren (èboerenmilitie) die de rand van het Tsaristische Rusland moesten gaan koloniseren. Deze vielen in ongenade. § Tegenstanders van de staat. o De vervolgingen gebeurden door de Tsjeka, die later de G.P.U. werd, en nog later de K.G.B. Enkele genadeloze leiders van de Tsjeka waren Dzerjinski, Jagoba en Beria. · Hij is de schepper van het Oostblok na WO II. o Albanië o Oost-Duitsland
o Tsjecho-Slowakije
o … … … o = satellietstaten - Communisme in de rest van Europa § Overal in Europa ontstaan er na WO I communistische partijen. § Die KP’s: · Van waar? o Afsplitsingen van de socialistische partijen. o Volgen de toepassing van Lenin, baseren zich op het sovjetmodel. o In 1920 in België, uit de socialistische partij. · Ze zijn slaafs tegenover de KOMINTERN uit Moskou. o Bevel: gematigde partijen niet helpen tegen de nazi’s, ze zijn nodig om het liberale systeem omver te werpen. o Spanje: ‘reken af met de anarchosyndicalisten’ o Spanje: De goudvoorraad mag niet in handen van Franco vallen, dus speel ze door naar Moskou. · Successen: o Duitsland: § 1919: 5% van de stemmen § 1920: 18% van de stemmen § Deze partijen komen tijdens het interbellum niet aan de macht, op twee uitzonderingen na: · Spanje, in de volksfrontregering: 1936 – 1939 · Frankrijk: de KP steunt Léon Blum, premier van Frankrijk, zodat die een parlementaire meerderheid heeft. - Illustratie bij het communisme: § Document 1: kernzin: “We roeien de bourgeoisie als klasse uit.” voorts: “De bolsjewieken hebben beslist enkele sociale groepen op te heffen bij et en ook fysiek.” § Document 2: de concentratiekampen van de nazi’s zijn ontworpen naar voorbeeld van getuigenissen van ontvluchte gevangenen uit Rusland. § Document 3: Niet alleen op proefdieren experimenteren: er zijn inferieure sociale groepen. Die kunnen maar beter eens iets nuttigs doen voor de mensheid. d. de positie van het nazisme in de geschiedenis · de traditionele visie - recent ( van de jaren ’60 en in mei ’68 groeit dat beeld) - uniciteitsthese § het nazisme is uniek in zake · drijfveren · intenties · … § het is het ergste dat ooit gebeurd is § al de rest staat in de schaduw · de recentere visie: - Elk historisch fenomeen is uniek én gelijksoortig. - Uniek: eigen verschijningsvorm - Gelijksoortig: gemeenschappelijke kenmerken - è ook het nazisme is uniek en gelijksoortig (bepaalde mechanismen en drama’s zijn terug te vinden bij andere feiten) Het nazisme wordt vaak vergeleken met andere regimes, en nog het meest met het communisme, zo bijvoorbeeld in “het verleden van de illusies” van F. Furet en “het zwarte boek van het communisme” van S. Courtois. · Vergelijking nazisme – communisme op basis van die twee werken. - Algemeen: § Beide regimes zijn perverse toepassingen van heilstheorieën die zouden steunen op wetenschap. · Perverse toepassing: doel heiligt de middelen è leven heeft geen waarde. · Heilstheorieën: dienen het perspectief van een paradijs op aarde. · Wetenschap: deze theorieën beweren correct te zijn, want ze zijn wetenschappelijk bewezen. · Deze laatste twee vormen een gevaarlijke combinatie. Nazisme Communisme solidaire gemeenschap solidaire gemeenschap
gezonde gemeenschap steunt op Sociaalbiologische denkbeelden steunt op marxisme en de toevoegingen van
en op de Nieuwe Orde Lenin (niet echt coherent) (duidelijke samenhang) MAAR: MAAR: heil geldt voor enkele groepen met de juiste heil geldt voor een groot deel van de bevolking
sociaalbiologische kenmerken enkel tegen de bourgeoisie = particularistisch = oogt lekkerder Ze hebben dus gemeenschappelijke wortels, maar ook verschillen: het is
niet zwart -wit, maar twee tinten grijs · Concreet: - Punten van overeenkomst: § Maakbaarheidsdenken: betere samenleving door toedoen van de staat. § Die staat is totalitair: het geheel moet goed draaien: · Eenheidspartij: anders is de massa verdeeld · Elite weet wat het volk behoort te willen, het volk is dan bij het nazisme de natie en bij het communisme de arbeiders. Ook zijn er grote massamanifestaties. · Nuttigheidsdenken: de maatschappij is een machine, alles moet goed draaien. De mensen zijn de radertjes, en die kunnen vervangen worden. · Geringe individuele vrijheid. · Belang van de leidersfiguur: dit is vooral bij de nazi’s explicieter: o Hitler
o Lenin

o Stalin
o Mao: “de grote roerganger in het schip van de staat” o Ken Il Sung: “ochtendgloren” o Ceaucescu: megalomane fantast met een enorme leiderscultus: “het genie van de Karpaten” · Verabsolutering van het vijandbeeld: o Het vijandbeeld is een metahistorisch fenomeen: de mens heeft behoefte aan een vijand. o Het vijandbeeld weegt zwaar op de heilstheorieën: het doel is zo verheven dat het de middelen wel heiligt. o è een ongenadige strijd tegen de vijand: bijvoorbeeld § Het nazisme: dat steunt op het sociaaldarwinisme è de joden zijn een gevaarlijke sociaalbiologische entiteit è judeocide. § Het communisme: tegen klassen è massamoorden op klassen. § Mao in China § Cambodja: Rode Khmers · Pol Potregime ’74 · Indochina: tweede indochinese oorlog: kadert in de Koude Oorlog. Amerika probeert het communisme tegen te houden in Laos, Vietnam en Cambodja, maar met averechts effect: de Rode Khmers krijgen een ‘bevrijdend’ karakter. · De Rode Khmers willen een egalitaire samenleving, en dat kan alleen door allemaal primitief te zijn è de primitieve landbouwstaat (= een deviatie van het marxisme) Want: ontwikkeling brengt handel met zich mee, en handel brengt op zijn beurt geld en macht mee. · De Rode Khmers namen Phnom-Pen in en ontvolkten het in drie dagen. Al wie dan achterbleef werd afgemaakt. Alle zwakke schakels werden afgemaakt, want enkel de sterke samen konden een gezonde bevolking vormen. Dat is het opofferen van mensen aan een abstractie. · Enkele kenmerken van hun regime: o Isolement
o Kennis = heidens è dokters en iedereen die gestudeerd hebben. Ook brildragers en politieke tegenstrevers werden opgeruimd. o Komt ten val in ’79: de Vietnamezen zijn binnengevallen in Cambodja en hebben de Rode Khmers – gedeeltelijk – verdreven. · Dus: er zijn verschillen, maar ook zeer gemeenschappelijke wortels in de praktijk: bijna hetzelfde: Massamoord… · Vergelijking in een ruimer perspectief - Alles kan ontsporen. - Niet eigen aan de 20ste eeuw. § Genocide op de Armeniërs § Franse revolutie: Robbespièrre - Besluit: je kan aantallen vermelden, maar het leed niet vergelijken. - Bijlagen: § Stéphane Courtois: · Communisme: o Heeft men niet zo goed bestudeerd
o Het leek minder erg, want het was zogezegd voor een goed doel. o USSR: 20.000.000 doden § massa-executies § georganiseerde hongersnoden
o Latijns-Amerika: § Fidel Castro § Guerrillabewegingen
o Afrika: in Ethiopië was er een wreed regime aan de macht. · Fascisme en Nazisme: o Italië: terreur niet zo echt aanwezig
o Nazi’s: gewelddadige dictatuur, maar perverteert tijdens de oorlog. · è bagatellisering van het leed § Tekeningen: · Een typische sociaaldarwinistische karikatuur
o Schema: § rechts: judeobolsjewisme (tekstje: van de 503 USSR-regeringsleden, zijn er 406 Joden: er is dus een manie om te monopoliseren bij de Joden. § links: kapitalisme § = twee manieren om te parasiteren. o Tekening: Joden (hoge hoed) en communisten (arbeiderspet) worden buitengekuist. § Gie Van Den Berge · Klaagt de uniciteitsthese aan. · Karikaturale voorstelling van het communisme · Joden beklemtonen de holocaust om eigen wandaden te relativeren: instrumentaliseren. · Uniciteitsthese: Rechts wordt een vies woord = Pavlovreflex · Instrumentalisering: het geval is erg, maar bruikbaar. e. begrippen · progressief ó conservatief - algemene formele betekenis: § progressief: · sterke bereidheid tot verandering · vernieuwend § conservatief: · gehecht aan tradities. - Politieke, specifieke betekenis (vanaf de 19e eeuw) § Progressief: · Stromingen die de seculiere vooruitgangsgedachte ondersteunen aan de hand van de verlichting. · Eerder theoretisch en abstract. § Conservatief: · Kritische houding tegenover de maakbaarheid. Men maakt zich niet te veel illusies: je krijgt geen goede mens door receptjes. · = Britse betekenis. · = Eerder praktische en concrete bedenking. - Opmerkingen: § Op het ene vlak kan je progressief zijn, en op het andere eerder conservatief. § Conservatief is niet hetzelfde als reactionair. Reactionair betekent immers: zich verzetten tegen alles dat nieuw is, en denken dat je kan terugkeren naar een uitgangspositie in het verleden. Dat is de fout van het islamitisch fundamentalisme. · Links – Rechts - = Politiek - = een poging tot ordening van het politieke leven aan de hand van twee polen, vanaf de vroege 19e eeuw in Europa. - = afgeleid van de concrete politieke inhoud van het woord “progressief” - Links: § Stromingen die steunen op de Verlichting, of die dat etiket krijgen. - Rechts: § De antistroom van links - Aanvankelijk: § Links = liberalen (John Locke) - Later: (al vlug) § Links = Rousseau (egalitarisme) · Sociaal-economische gelijkheid. · Beschouwen zichzelf als dragers van de Verlichting. · Onder hen: o Marxisten: § Socialisten § Communisten
o Anarchisten · Opmerking: o Steeds boel tussen de communisten en de anarchisten

o Steeds boel tussen de communisten en de socialisten § Rechts = wat ertegenin gaat (bonte groep) · Oude machten: (reactionair) o Adel
o Kerk · Conservatieven (Britse betekenis: dus met twijfel over de maakbaarheid…) · Liberalen: individuele vrijheid · Nieuwe Orderegimes (Tijdens het Interbellum, maar niet direct) - Opmerkingen: § Extreem links of rechts: · Geen compromissen · Niet bereid de eerste stap te zetten · Communisme, nazisme, fascisme, totalitaire regimes § Links – Rechts is niet hetzelfde als Democratisch – Ondemocratisch · Democratisch: erkennen van vrijheden, rechten en pluralisme (tot op zekere hoogte) § Interne rivaliteiten: · Communisten: boel met socialisten en anarchisten · Nieuwe Orde: boel met liberalen en conservatieven § = Camouflage voor de gemeenschappelijke kenmerken van links en rechts. - Besluit: § De Links ó Rechtsindeling is een vereenvoudigde, evoluerende en betwistbare indeling en dus geen stabiel historisch begrip. § Wat nu links is, was dat vroeger niet. - Aanvulling: Links – Rechts nu § Nieuw-links · Diffusie van uiteenlopende elementen · Stukken Marx: o Wat niet: § Etatisme § Alternatief voor kapitalisme
o Wat wel: § Historisch vijandbeeld § Anti-Amerikanisme § Tiermondisme: derdewereldbinding · Marx stelt: rijkdom van Westen komt voort uit het uitzuigen van de Koloniën in Afrika. § Maakbaarheidsgedachte § Antiautoritaire tendens · Autoritair = alles dat klassiek is · Andere dingen: o Libertair denken: § Uitleven § Er moet veel kunnen § Zo weinig mogelijk remmen § Geen normen § Rechts = alles dat daartegen ingaat.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.