Nederlands grammatica samenvatting
Persoonsvorm: ( PV )
- geeft getal en tijd aan in de zin
- altijd een werkwoord
Hoe kom je achter de PV?
- zet de zin in een andere tijd
- de kok had vandaag een lekker toetje gemaakt
PV: had
Zinsdelen:
- zinnen bestaan uit zinsdelen
- een zinsdeel is 1 woord of een groepje woorden die bij elkaar horen
Hoe kom je achter welke zinsdelen bij elkaar passen?
- kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan als je de zin verandert
Onderwerp: ( OW )
- zegt wie of wat iets doet
Hoe kom je achter het OW?
- wie/wat + persoonsvorm?
- In de brugklas moeten leerlingen 3 jeugdboeken lezen
OW: leerlingen
Werkwoordelijk gezegde: ( WG )
- alle werkwoorden in een zin
- zegt wat het onderwerp doet
- Voor haar verjaardag nodigt Lucas al zijn vrienden uit
WG: nodigt uit
- Als de woordjes te of aan het, voor een werkwoord staan, horen ze bij het werkwoordelijk gezegde
- Mijn jongere broertjes zitten naar een film te kijken
WG: zitten te kijken
Lijdend voorwerp: ( LV )
- komt voor in zinnen waarin iets/iemand wat `overkomt´ of `ondergaat´
- begint nooit met een voorzetsel
Hoe kom je achter het LV?
- wat/wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
- Daniëlle mag deze bos bloemen overhandigen aan de koningin
LV: deze bos bloemen
Meewerkend voorwerp: ( MV )
- geeft aan voor wie iets bestemd is
- komt voor bij werkwoorden die te maken hebben met vertellen of geven
Hoe kom je achter het MV?
- aan/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
- Vanwege mijn verjaardag gaf ik vandaag iedereen in de klas een lekkere mars
MV: iedereen in de klas
Bijwoordelijke bepaling: ( BWB )
- geeft antwoord op vragen als: hoe? hoelang? waar? waardoor? waarheen? waarom? waarover? waarvandaan? waar? wanneer?
- Mijn vader gaat elke dag met de auto naar zijn werk
BWB: elke dag, met de auto, naar zijn werk
REACTIES
1 seconde geleden