Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Utilisme met Jeremy Bentham en John Stuart Mill

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • 5e klas havo | 4433 woorden
  • 20 maart 2006
  • 90 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
90 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inhoudsopgave Inleiding: Wat is utilisme
Jeremy Bentham: John Stuart Mill: Verschillen en overeenkomsten: Mijn mening: Conclusie: Literatuurlijst: Inleiding: Ik heb mijn scriptie over het utilisme gehouden omdat ik het een boeiend onderwerp vind. We hebben het er vaker over gehad in de klas vorig jaar en toen had ik geen precieze mening erover. Ik heb bijna over alles wel een eigen mening, maar toen we het over het utilisme hadden in de klas was ik er nog steeds niet helemaal over uit over wat mijn mening was over het utilisme. Ik heb naar veel informatie gezocht en hoopte meer te weten te komen over utilisme en wat het precies inhield. Maar ik wou ook weten welke filosofen zich bezig hielden met het utilisme en of ze dezelfde theorie hadden, of juist veel verschilden van elkaar. Ik ben me vooral bezig gaan houden met de filosofen Jeremy Bentham en John Stuart Mill omdat die een van de belangrijkste utilisten zijn. En heb gekeken of ze veel met elkaar overeen hadden of juist veel van elkaar verschilden. Ik ben ook naar veel informatie gaan zoeken om een goede uitleg te vinden wat utilisme precies inhield zodat ik mijn mening kon geven over het utilisme en of ik het er mee eens was of juist niet. Wat is utilisme: Utilisme is een filosofische stroming met de leuze: ‘Het grootste geluk voor het grootste aantal mensen’. Dit is bedacht door de eerste filosoof die leefde volgens het utilisme, Jeremy Bentham. Het ontstaan van het utilisme heeft niet een precies jaar getal. Wel is Jeremy Bentham de eerste utilist. Hij is de eerste die er een tekst over heeft gepubliceerd: A fragment on government. Utilisme streeft naar het grootste geluk voor het grootste aantal mensen. Hierbij bedoelen ze iedereen die met die keuze te maken heeft en niet de handelende persoon zelf. Het hangt ervan af of het morele een doel op zich zelf is of alleen een manier is om een betere wereld te creëren. Utilisten geloven in het laatste. Alle dilemma’s waar een utilist voor kan komen te staan vallen makkelijk op te lossen door een berekening. Aangezien utilisme voor het grootste aantal geluk na streeft heb je een simpel reken sommetje nodig. De ‘hedonistische rekenmethode’ (hedone = genot). Het geluk of ongeluk dat het iemand oplevert word gekwantificeerd en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal personen dat ervan profiteert of eronder lijdt. Als het eindresultaat eerder goed is dan slecht, dan is de wet of daad goed en juist. De hedonistische rekenmethode was een manier om voor alle morele dilemma’s een uitweg te vinden, door simpel weg op te tellen en af te trekken. Benthams morele systeem kende geen andere god dan nut. Het gaat niet om goede bedoelingen, maar om gewenste resultaten. Dat is moreel. Wat mensen ook nastreven, wat het ook is waar de berekeningen op worden losgelaten, morele daden moeten leiden tot een betere wereld. Benthams rekenmethode is gewoon een mechanisch proces van goede en slechte gevolgen afwegen. Hij hoopte dat mensen haar gebruikte om nooit meer te hoeven twijfelen wanneer ze voor een moreel dilemma kwamen te staan. Zolang een bepaalde daad leidt tot meer nut, of minder pijn, dan al het andere wat je zou kunnen doen, heb je de opgave dat te doen om het algemeen belang te dienen. Het utilisme heeft wel een aantal bezwaren. Ze stellen iedereen gelijk maar hoe kunnen we iemands plezier en leed vergelijken met dat van iemand anders. Het utilitarisme staat geen absolute waarden toe. Niets wordt uitgesloten en alles kan naar gezien de omstandigheden worden toegelaten. Een voorbeeld van de engelse filosoof Bernard Williams: Stel je voor dat je door een land reist dat een weinig benijdenswaardige reputatie op het gebied van mensen rechten heeft. Je komt terecht in een dorp in een oerwoud waar een vuurpeloton tien doodsbange mensen onder schot houdt. De kapitein van het peloton ziet jou het dorp binnenkomen. Omdat hij bang is dat een buitenlander getuige zal zijn van de gebeurtenissen, aarzelt hij het bevel ‘vuur’ te geven. Je vraagt hem wat er aan de hand is. Hij legt uit dat de dorpelingen ervan worden verdacht onderdak te hebben verleend aan een dissidente oppositieleider die hij moet opsporen. Tot nu toe hebben ze geweigerd de precieze verblijfplaats van de dissident te onthullen, maar hij denkt dat het neerschieten van tien van hen wel de rest op andere gedachten zal brengen. Hij zegt dat het niet ongebruikelijk is, maar dat hij wel een uitzondering wil maken omdat jij in het land bent. Hij zal de levens van tien dorpelingen sparen als jij bereid bent een van hen neer te schieten. Hij verzekert je dat zijn mannen je onmiddellijk zullen neerschieten en de dorpelingen als nog zullen doden als je een geintje probeert uit te halen. Je bent buiten je schuld in deze situatie beland, maar nu krijg je het verzoek of je een moord wilt plegen. Dat is een ingewikkeld moreel dilemma, maar strikt utilitaristisch geredeneerd is het eenvoudig op te lossen. Omdat de dood van een persoon tot minder leed leidt dan de dood van tien mensen, mag je in deze situatie niet alleen een onschuldig iemand doden, maar het wordt zelfs van je verlangd dat je dat doet en dat je moreel laakbaar bent als je weigert. Of je nou wel of niet schiet, de beslissing lijkt gemakkelijker te worden als het niet gaat om één dode tegen tien levenden, maar honderd, duizend of tienduizend. Volgens het voorbeeld moeten we het ene leven tegen het andere leven afwegen. We moeten ook erkennen dat de pijn en het plezier van verschillende individuen uiteindelijk met elkaar kunnen worden vergeleken. Dit is een voorbeeld van een van de bezwaren van het utilisme. We kunnen mensen namelijk nooit met elkaar vergelijken aangezien iedereen anders is. De handeling die een persoon dus doet moet niet tellen voor het individu, maar het gaat om de invloed op de hele wereld. Je moet iedereen mee tellen in je beslissing. Iedereen is ook gelijk aan elkaar volgens het utilisme, het geluk van de een is even belangrijk als het geluk van een ander. Je moet geen onderscheid maken tussen mensen en hun geluk. Als je dat wel doet is het ook onmogelijk om het geluk te meten. Het is dus belangrijk voor een persoon om groot te denken als hij of zij een keuze moet maken. Hij moet een keuze maken die goed is voor de hele wereld, een keuze die goed is voor het meeste aantal mensen. Hij moet er voor streven om voor het grootste aantal geluk voor het grootste aantal mensen te zorgen, en niet alleen aan zichzelf denken en zijn familie en vrienden. Hij moet ook denken aan vreemden, mensen wie hij nooit heeft gezien of ontmoet, of mensen die niet eens in hetzelfde streek of land wonen als hij. Als je zo denkt, er naar streeft voor het grootste aantal geluk voor het grootste aantal mensen, en dus niet alleen aan jezelf denkt, dan denk je als een utilist.
Jeremy Bentham: Jeremy Bentham is geboren in Londen, op 15 februari 1748, in een familie vol juristen. Al heel vroeg bleek dat hij geen gewoon kind was maar een wonderkind Op zijn derde jaar las hij al serieuze verhandelingen, hij bespeelde viool toen hij vijf jaar oud was en op zes jarige leeftijd studeerde hij Latijn en Frans. Toen hij twaalf jaar was werd hij toegelaten tot de universiteit van Oxford. Daarna heeft hij rechten gestudeerd op Lincoln’s Inn. Met zijn studie heeft hij weinig gedaan, hij verkoos de theorie boven de praktijk en richtte zich op de gedachte achter het recht in plaats van op het recht zelf. Hij verdiepte zich in de morele basis van onze wetten. Hij gaf het grootste deel van zijn leven aan het schrijven over het rechtssysteem en de overheid. Het fundament waarop hij stuitte was dat van hun nut. Bentham definieerde dat als de mate waarin iets bij draagt aan plezier, voorspoed of geluk, of rampspoed, pijn, kwaad of ongeluk voorkomt. Deugden worden gewaardeerd op grond van hun nut en de mate waarop ze tot het algemeen welzijn bijdragen. Benthams definitie van nut was een hedonistische: ‘geluk’ staat gelijk aan plezier. Hij geloofde dat iedereen plezier najoeg en pijn probeerde te vermijden. Wat mensen het gelukkigst maakt of ze het meeste plezier geeft is volgens hem dus moreel juist. Zelf leidde Bentham niet een luxe leven. Zijn leven stond in het teken van eenvoud, hard werken en morele rechtschapenheid: zijn hedonistische verlangens werden het best bevredigd wanneer hij twaalf uur per dag aan wethervormingen zat te schrijven. John Stuart Mill gebruikte ook de woorden geluk en plezier maar maakte een onderscheid tussen hogere en lagere vormen van genot. Beïnvloed door David Hume ontwikkelde Jeremy Bentham een theorie in An introduction of the principles of morals and legislation (1789). Hij noemt dit zelf utilisme of utilarisme, in een brief in 1801. Hierdoor verwierf hij zijn bekendheid. Uitgaande van de psychologische wet dat alle mensen het aangename zoeken en het onaangename mijden, stelt Bentham het ethisch beginsel op dat handelingen moeten worden goedgekeurd of afgekeurd, naar het aantal geluk van alle betrokkenen, en niet alleen van de handelende persoon zelf. Volgens Benthams theorie zijn de principes van het utilisme juist, of in ieder geval niet onjuist. Bentham vermijdt echter het woord plicht. Volgens hem is een plicht iets wat is vastgelegd met regels, die gevolgd kunnen worden door sancties. Volgens hem heeft een mens dan ook geen vaste rechten. Bentham had veel kennis van het uitvoeren en de inhoud van het wettelijk systeem en bekritiseerde het hevig. Hij schreef een boek Handboek of Political Fallacies in 1824, waarin hij de retoriek en logica van het debat besprak. Bentham staat hevig tussen de kleine groep mannen die bekend staat als de radicale filosofen, maar zijn utilisme is pas goed en wel opgenomen rond de helft van de negentiende eeuw. Toen werd een groot deel van zijn werk gepubliceerd, hoewel een deel ervan pas in 1940 voor het eerst de drukkerij zag. Zijn invloed op het rechtssysteem blijkt vooral uit het volgende: voor hem is het systeem van het strafrecht noodzakelijk ter afschrikking van de asociale handelswijze. Het moet op die manier worden toegepast worden dat de meest minimale straf tot de grootste afschrikking leidt. Hij was ook de ontwerper van de modelgevangenis, het zogenaamde panopticum. Hij verwachte dat goede wetten, de druk van de openbare mening en het besef dat eigen belang en gemeenschappelijk belang samenvallen, het individu ertoe bewegen zoveel mogelijk rekening te houden met het welzijn van anderen. Op economisch gebied pleitte hij voor het vrijhandelsprincipe, ook wel laissez-faire liberalisme genoemd. Bentham stierf in Londen op 6 juni 1832. Naar zijn wil werd zijn lichaam voor zijn vrienden grondig geanalyseerd. Zijn skelet, geheel gekleed, en voorzien van een hoofd van was, het origineel werd gemummificeerd, wordt nog steeds bewaard, achter glas, aan de University College te Londen. Hij had meegeholpen aan de stichting van de University College. Hij had namelijk zijn vermogen aan de universiteit nagelaten op voorwaarde dat hij alle bestuursvergaderingen zou mogen bijwonen. John Stuart Mill: John Stuart Mill is geboren op 20 mei 1806. Hij was een Engels filosoof en econoom. Hij was de meest invloedrijke vrije denker van de 19e eeuw, en hij was een voorstander van het utilisme. Zijn peetvader was Jeremy Bentham. John Stuart Mill werd geboren in Londen, als de oudste zoon van James Mill. Hij kreeg onderwijs van zijn vader, met advies en assistentie van Jeremy Bentham en Francis Place. Hij kreeg een strenge opvoeding en werd afgeschermd van andere jongens van zijn leeftijd. Zijn vader, een navolger van Bentham, had als specifiek doel om John zo te onderwijzen dat hij de doelen van het utilisme zou uitvoeren na de dood van Bentham en hemzelf. Tegen de tijd dat hij drie was kon John het Griekse alfabet opnoemen, en toen hij acht werd had hij Aesops Fables gelezen en wist hij van Plato. In 1818 begon hij aan een studie logica en het jaar erop kreeg hij te maken met politieke economie. John publiceerde zijn eerste belangrijke boek in 1842, The system of logic. In 1869 publiceerde hij Subjection of Women, waarin hij de vrouwenrechten verdedigde. Hij was dan toen vier jaar parlementslid waarin hij opkwam voor het vrouwenkiesrecht en de liberalen steunde. Na een volledige cursus politieke economie’ verhuisde John naar Frankrijk om filosofie te studeren. In die studie was hij zo succesvol dat hij op zijn zeventiende aan het hoofd stond van een vereniging rondom zijn eigen filosofie. John Stuart Mill was het eens met Benthams filosofie in hoofdlijnen: 'het komt er inderdaad op aan het genot te vergroten'. De slogan van de utilisten - het grootst mogelijke geluk voor zoveel mogelijk mensen - onderschrijft hij van harte. Geluk moet bereikbaar zijn voor alle mannen en vrouwen vond hij. Mill was voorstander van emancipatie van alle minderbedeelden en rechtelozen. Ieder mens heeft het recht op een zekere mate van genot en geluk vond hij. Ieder mens heeft het recht op gelijke behandeling’, schrijft hij in Utilitarianism, ’behalve in die gevallen waarin dat, zoals bij misdadigers, sociaal gezien niet gepast is. Hij zegt dan ook: ‘Alle sociale ongelijkheid die men niet langer als gepast kan beschouwen, moeten wij als “onrechtvaardig” stigmatiseren. Ze moeten ons zo tiranniek voorkomen, dat we ons afvragen waarom we ze ooit getolereerd hebben.’ Het is de taak van de politiek om het recht op geluk handen en voeten te geven. ‘Systemen die dit in twijfel trekken, handelen in hot air en niet in redelijkheid.’ Mill was buitengewoon energiek in zijn politieke strijd voor het groots mogelijke geluk, tot hij zich op een zondagmiddag gedachte-experimentje bedacht: ‘Stel je nu eens voor dat al je wensen verwezenlijkt worden; dat al die veranderingen die je zo graag wilde aanbrengen in de instituties en opinies op dit moment gerealiseerd zouden worden: zou het je vreugde en geluk brengen?’ Na lang nadenken bedacht Mill dat het antwoord op zijn gedachte-experiment nee moest zijn. Alles waar hij voor leefde was in een keer weg. Hij dacht dat al zijn geluk in het najagen van dat doel lag. Maar zijn doel was weg. Hij had niets meer om voor te leven dacht hij. Mill belandde in een depressie die twee jaar duurde. Niets raakte hem meer. Hij somberde dat zijn opvoeding hem tot een ‘made man’ had gemaakt. Grieks en Latijn en differentiaalrekening waren nuttig geweest, en dat vond hij ook wel leuk om te leren. Maar hij vroeg zich af hoe het met het andere geluk zat, zoals lekker voetballen. Daar had zijn vader hem niet in toe in de gelegenheid gesteld. Hij was wel gelukkig geweest in zijn jeugd, maar hij had dit geluk niet uit zichzelf nagejaagd. Het was hem overkomen. Hij zegt dan ook: ‘Naar mijn gevoel stond wetenschappelijk vast dat ik een hulpeloze slaaf van vroegere omstandigheden was; alsof mijn karakter - en dat van iedereen eigenlijk - gevormd was door factoren waar ik geen grip op had.’ De ‘hervormer van de wereld’ - zoals Mill zichzelf noemde - besluit zichzelf te hervormen. Hij wou gevoeliger worden, emoties onderzoeken, gedreven zijn door eigen motieven. Hij wou andere soorten geluk leren kennen dan die hij had mee gemaakt in zijn jeugd. Hij had toen ook een tijdje geluisterd naar opera’s, hij las poëzie; zaken waar hij zich tot dan toe niet mee bezig had gehouden. Langs die weg kruipt hij uit de put. Geluk is niets anders dan genot, concludeerde Mill - daarin had Bentham gelijk - maar het ene genot is het ander niet. Je kunt het luisteren naar een opera niet vergelijken met het leren lezen van het Grieks en het Latijn bedacht hij. Daarvoor zijn ze te verschillend. Een mens kan niet alleen toe met intellectueel vermaak. Hij heeft meerdere soorten geluk tegelijkertijd nodig. Wie alleen intellectueel mee maakt, mist het genot van de gevoelens. En wie alleen gevoelens krijgt aangereikt, mist het intellectuele genot. Het echte geluk, concludeert Mill, bestaat uit een combinatie van ‘genoegens van het intellect, van de gevoelens en van het voorstellingsvermogen’. De kunst is om een zeker evenwicht te vinden in deze soorten geluk: niet alleen poëzie, kinderspel of differentiaalrekening, maar een prettige mix van dit alles. Bentham stelde dat ieder mens met een voldoende hoeveelheid geluk, of het nou gevoels- of intellectueel geluk is, automatisch gelukkig zou zijn. Mill was het hier niet mee eens, hij vond: de hele dag Plato lezen maakt niet gelukkig. De hele dag voetballen ook niet. Een tijdlang probeert hij de ideale mix van geluksgevoelens te bedenken. Misschien 40 procent poëzie, 10 procent platte lol en 40 procent intellectueel vermaak? Hij overweegt dit soort zaken, maar hoe meer hij erover nadenkt, des te ongelukkiger hij wordt. Het werkt niet om het geluk zo te kwantificeren. Hij besluit het anders aan te pakken. Het heeft geen zin om zo heftig naar geluk te streven. Geluk kun je alleen bereiken door het niet als hoogste doel na te jagen. Kijk maar naar mensen die gelukkig zijn. Ze zijn niet gefocust op hun geluk. Ze richten zich op andere zaken; op het geluk van hun medemens, op de vooruitgang van de mensheid, op hun werk of op een andere bezigheid. Ze jagen die dingen niet na om gelukkig te worden, nee ze zien die zaken zelf als het ideale doel. Ze richten zich dus op iets anders en vinden daardoor het geluk.’ Geluk kun je alleen bereiken, door iets anders te verwerkelijken. Maar toen hij dit bedacht zat hij met de vraag: waar moet je dan naar streven? Het doet jezelf geen goed om dingen na te streven die het geluk van anderen in de weg staan. Het keert zich tegen je en eigenlijk wil je in goede harmonie met anderen leven. Je kunt dus maar beter naar iets streven waarbij een zekere mate van geluk voor iedereen mogelijk wordt. Dan wordt je eigen leven ook gezelliger. Mill probeert dit uit in de praktijk. Om de mogelijkheidsvoorwaarden voor geluk te creëren neemt hij zitting in het Engelse parlement. Daar komt hij op voor de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van denken en de vrijheid om het leven zo veel mogelijk naar eigen inzicht in te vullen. Hij pleit voor kies- en stemrecht van vrouwen en trekt op met socialistische radicale om een eind te maken aan de uitbuiting van de arbeiders. In zijn strijd vindt hijzelf weer het geluk. Hij merkt dat zijn vader hem heel aardig heeft uitgerust voor het politieke leven. Als hij ook nog een lieve vrouw vindt is hij heel gelukkig. Hij schrijft: Ik was haar leerling’, en zij was niet alleen een ‘bron van geluk en vooruitgang’, maar ook een ‘inspirer of my best thoughts’. Als hij in 1866 de verkiezingen verliest trekt hij naar Avignon, waar hij ‘het prettige plattelandsleven’ leidt. Hij sterft in 1873, een gelukkig man. Verschillen en overeenkomsten: Jeremy Bentham en John Stuart Mill hebben veel dezelfde gedachtes. Misschien komt dat ook wel omdat Bentham de peetoom en soort van leraar was van John Stuart Mill. Maar in bepaalde opzichten dacht Mill wel anders dan Bentham. Mill zegt ook: 'Geluk is niets anders dan genot, maar het ene genot is het ander niet. Je kunt het luisteren naar een opera niet vergelijken met het leren lezen van het Grieks en het Latijn. Daarvoor zijn ze te verschillend. Een mens kan niet alleen toe met intellectueel vermaak. Hij heeft meerdere soorten geluk tegelijkertijd nodig'. Mill ziet verschillen in geluk en denkt ook dat mensen niet toe kunnen met maar een soort geluk, hij moet meerdere soorten geluk mee maken. Bentham zegt: 'Geluk is niets anders dan genot' Bentham zegt ook: 'dat ieder mens met een voldoende hoeveelheid geluk, of het nou gevoels- of intellectueel geluk is, automatisch gelukkig zou zijn' Maar Mill gelooft dat mensen meer soorten geluk nodig hebben om echt gelukkig te worden. Mensen worden niet gelukkig door de hele dag te lezen of de hele dag televisie te kijken. Je moet meer mixen met mogelijkheden. Zodat je met meerdere dingen bezig bent en daardoor ook gelukkiger wordt. Mijn mening: Na veel informatie te hebben gezocht over wat utilisme precies inhield, vond ik het als nog niet makkelijk mijn mening te geven over utilisme. Het doel van het utilisme vind ik heel goed. Ze denken aan de meerderheid en niet alleen aan zichzelf. Het gaat erom dat je de meerderheid gelukkig maakt, ook al ken je de mensen niet die je gelukkig maakt. Het gaat niet om het individu. Dat vind ik juist goed. Er is minder egoïsme. Er wordt gedacht aan de meerderheid en het beter maken van de wereld. Maar als je je strikt moet houden aan de regels van het utilisme dan ben ik het er niet helemaal mee eens. Ze werken vaak met de hedonistische rekenmethode. Dat betekend dat het geluk moet optellen, en de keuze die het meeste geluk bezorgd, die moet je maken. En in veel opzichten zal het ook wel werken maar ik veel opzichten ook weer niet. Ze zien iedereen als gelijk, en je moet dus iedereen gelijk behandelen. Maar stel dat twee jongens er van genieten om een kleinere jongen te pesten. Dan moet je die twee jongens dus hun gang laten gaan omdat dat het meeste geluk op zal leveren. Maar ik zou nooit twee jongens een kleinere jongen kunnen laten pesten. Ik vind dat niet juist. Het zal misschien wel meer mensen gelukkig maken als je die twee jongens hun gang laat gaan maar ik vind het niet juist. En als ik zo denk dan kan ik me ook niet strikt aan de regels van het utilisme houden. In veel gevallen kan het een goede werking hebben. Dat je de mensen gelukkig maakt die het ook echt verdienen. Een mens heeft zijn hele leven lang met keuzes te maken, bijna bij alles wat je doet, moet je keuzes maken en het utilisme zal dan ook wel goed van pas komen bij een hoop van die keuzes, maar bij niet allemaal. Ik persoonlijk zou me ook niet strikt aan de regels van het utilisme kunnen houden, omdat ik mensen niet als gelijk zie. Iedereen is anders. Als ik zou moeten zeggen of ik voor of tegen het utilisme was dan zou ik moeten zeggen dat ik tegen ben. Het kan veel voordelen opleveren in de wereld. Iedereen doet zijn best om iedereen gelukkig te maken. Maar er zijn ook grote nadelen, en ik vind die nadelen te groot om ze te laten zitten en doen als of ze niet bestaan. Het utilisme stelt iedereen als gelijk, maar dat kan je niet doen, niemand is gelijk aan elkaar. Je kan het geluk van een persoon niet vergelijken met het geluk van een andere. Sommige mensen zijn gemakkelijker gelukkig te maken dan anderen. Een kind die in de derde wereld woont is heel erg gelukkig te krijgen als je hem belooft dat je hem elke dag een warme maaltijd zal geven. Terwijl veel kinderen in Nederland dit zien als normaal, veel kinderen in Nederland zijn pas gelukkig al krijgen ze een computer of een mobiel, en dan zijn ze maar voor even gelukkig, tot dat er weer iets nieuws en mooiers komt. Je kan het geluk van een persoon dus niet vergelijken met het geluk van een andere en dit geld ook voor het leed van iemand. Een ander nadeel vind ik is dat als je er van uit moet gaan dat je de meerderheid gelukkig moet maken dat je soms de verkeerde partij gelukkig maakt. Ik heb natuurlijk niet het recht om te zeggen wat de goede en de slechte partij is, maar als ik moet kiezen tussen moordenaars of slachtoffers, dan kies ik voor de slachtoffers. Al zijn er meer moordenaars in de wereld dan maak ik de meerderheid niet gelukkig. Ik vind ook dat mensen soms ook een keer aan zichzelf mogen denken. Je moet natuurlijk niet iets doen wat andere mensen ongelukkig maakt, maar soms moet een mens ook aan zichzelf denken. Het klinkt misschien wel heel egoïstisch, maar als je je hele leven keuzes maakt die meer mensen gelukkig maakt, een waarbij je dus niet aan jezelf mag denken, dan denk ik dat je als persoon niet gelukkig wordt. En dit geld voor de hele wereld. Iedereen denkt dan wel aan anderen, maar als je nooit aan jezelf denkt dan word je zelf ook niet gelukkig en dus uiteindelijk is niemand meer gelukkig. Je moet alleen niet bepaalde dingen doen die andere mensen ongelukkig maken, zodat jij gelukkig wordt. Je moet dus altijd wel om anderen denken, maar soms moet je ook een beetje aan jezelf denken. Ik ben het dus niet helemaal met het utilisme eens omdat ik persoonlijk de nadelen te groot vind om er helemaal mee eens te zijn maar het doel op zich van het utilisme vind ik wel goed. Ik vind wel dat er altijd aan anderen gedacht moet worden en niet alleen aan jezelf. Maar ik denk dat dat dan op een andere manier moet dan hoe de utilisten het aanpakken. Conclusie: Ik heb vooral veel informatie gevonden in filosofie magazine en van internet af. Ik ben er achter gekomen dat utilisme vooral naar het meeste geluk streeft en dat je niet naar de handelende persoon moet kijken maar de meerderheid. Ik kwam er ook achter dat ze een bepaalde reken methode, de hedonistische rekenmethode, gebruiken om het geluk te berekenen wat jouw keuze op zal leveren. En de keuze die het meeste geluk oplevert, die moet je maken. Verder had het utilisme ook wat bezwaren. Ze stellen iedereen gelijk, het geluk van de een is even belangrijk als het geluk van een ander. Maar je kan iemands geluk moeilijk vergelijken tegen het geluk van een ander. Sommige mensen zijn eerder gelukkig met iets dan een ander. Verder heb ik veel informatie gevonden over de filosofen Jeremy Bentham en John Stuart Mill. Ik vond het leuk om te weten dat Bentham een soort leraar en de peetoom was van Mill. En dat Mill dus ook veel overeenkomsten had met Bentham maar bepaalde dingen ook anders aanpakte. Bentham vond de kwantiteit van geluk belangrijker en Mill de kwaliteit. Literatuur lijst: Boek: - Mill over vrijheid - Filosofie magazine: 2001 nr. 8 - Filosofie boek op school (met verzamelde scripties) Internet sites: -
www.filosofiemagazine.nl - www.wikkipedia.nl - http://www.xs4all.nl/~mkalk/mill.htm - http://www.liberales.be/cgi-bin/showframe.pl?figuur&mill - http://home.hetnet.nl/~herakleitos/Ethiek/Mill/Mill.html - www.google.com (om alles te vinden)

REACTIES

A.

A.

Hoi! Ik studeer nu af aan de opleiding maatschappelijk werk en moest 1 filosofische opdracht maken. Complimentje voor je uiteenzetting van utilisme. Heb er het nodige aan gehad!

Groetjes,
Anouk

14 jaar geleden

C.

C.

Goede tekst, ik heb er veel aan gehad. Ik moest het denken van o.a. John Stuart Mill en Jeremy Bentham bestuderen en dit heeft me zeker geholpen

13 jaar geleden

R.

R.

erg blij met deze scriptie ziet er ook goed uit. Mijn tip is dat je bronnen wel anders moet verwoorden. Wikipedia is geen bron en google ook niet. Verder uitstekend gedaan.

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.