Inleiding
De Polen willen alles en ze willen het nu. Het ging aanvankelijk trager dan in andere Oost-Europese landen, maar uiteindelijk wel beter. De Poolse economie groeit met zes procent per jaar; buitenlandse investeerders zijn enthousiast. Voor jonge Polen doen zich ongekende mogelijkheden voor, en ze steken zich royaal in de spullen.
De jonge generatie Polen straalt van optimisme, vertrouwen en trots. Polen doet het al een tijdje beter dan Tsjechië en Hongarije. En de achterstand op het Westen? Die maken ze binnen tien jaar goed. Dat valt goed terug te zien in de afgelopen drie jaar. Dat komt doordat Polen net als Nederland een handelsnatie is, ze zouden zich op hetzelfde niveau bevinden als ze niet veertig jaar in een ander systeem hadden geleefd.
De Polen willen nu de vruchten plukken van de shocktherapie uit het begin van de jaren negentig die sinds 1994 zorgt voor een economische groei van gemiddeld zes procent per jaar. Het gevaar hierbij is dat de consumptieve bestedingen voor een sterk stijgend tekort op de handelsbalans zorgen. Volgens de OESO was het tekort vorig jaar 12 miljard gulden, voor 1998 komt het tekort uit op ongeveer 17 miljard gulden.
Internationale investeerders hebben vertrouwen in de prognoses en zien de hoge verwachtingen terug in hun eigen cijfers. Eind 1997 was het bedrag aan investeringen van Nederlandse bedrijven in Polen opgelopen tot ongeveer 3 miljard gulden in de afgelopen tien jaar. Polen wordt dan ook gezien als de economische tijger van het Oostblok, een reden te meer om dit land nader onder de loep te nemen.
Basisgegevens
Geografie
Polen ligt aan de Oostzee en grenst aan Duitsland, Tsjechië, Slowakije, Litouwen, Wit-Rusland en Oekraïne. De voornaamste rivier is de Wisla, die in de Karpaten ontspringt en via Kraków en Warschau naar het noorden stroomt en in de Oostzee uitmondt. De rivier de Bug vormt een gedeelte van de Poolse grens met Oekraïne en Wit-Rusland. De grens met Duitsland wordt grotendeels bepaald door de Oder en de Neisse.
Bevolking
Eind 1996 telde Polen 38,6 miljoen inwoners, een aantal dat de komende jaren slechts weinig zal toenemen, gelet op de gemiddelde jaarlijkse groei van 0,14 procent (zie bijlage 1: De bevolkingsgroei van Polen). Deze lage groei wordt veroorzaakt door het lage geboortecijfer, dat niet goedgemaakt wordt door de sterke daling in de zuigelingensterfte die is bereikt. Veel jonge Polen willen eerst meer economische zekerheid en voldoende woonruimte, voordat ze aan kinderen denken. Als gevolg van een hogere gemiddelde levensverwachting (mannen 67,4 jaar, vrouwen 76,0 jaar), neemt het aantal ouderen relatief sterk toe. De verhouding tussen het aantal personen in de productieve fase (15-65 jaar) en in de niet-productieve fasen (0-14 jaar en 65 jaar en ouder) zal de komende jaren weinig verandering ondergaan, maar de groei van het aantal 65-plussers zal in toenemende mate de financiering van de ouderdomsvoorzieningen bemoeilijken. Een hervorming van deze voorzieningen is dan ook onvermijdelijk, maar geeft tegelijkertijd aanleiding tot heftig politiek debat.
De werkloosheid in Polen vertoont een dalende tendens: van de totale beroepsbevolking was in maart 1997 13 procent werkloos (maart 1996 15,4 procent). Dit komt neer op 2,2 miljoen geregistreerde werklozen, waarvan de helft geen enkele uitkering ontvangt( zie bijlage 2: werkloosheidscijfer in Polen). In dezelfde periode nam het aantal niet-vervulde vacatures toe. De verschillen in werkloosheid zijn groot tussen de gebieden rond de grote steden (Warschau, Kraków, Poznan en Katowice: gemiddeld 5,7 procent) en het platteland (in het noorden 22 tot 25 procent). De probleemgebieden vertonen een of meer van de volgende kenmerken: een sterke nadruk op de zware industrie, een afgelegen ligging en een slechte infrastructuur, terwijl de arbeidsmarkt wordt gedomineerd door slechts enkele grote ondernemingen.
Poolse huishoudens gaven begin 1995 ongeveer 40 procent van het gezinsinkomen uit aan voedsel en 20 procent aan huisvesting. Mede als gevolg van de aanpassing aan reële marktprijzen (via geleidelijke opheffing van subsidies) is het consumptiepatroon ten opzichte van 1994 duidelijk verschoven: er moet meer worden uitgegeven aan huisvesting, gezondheid, opleidingen en vervoer; minder geld is beschikbaar voor sport, ontspanning, vakantie en recreatie. In een gemiddeld huishouden werd begin 1995 per gezinslid maandelijks 105 US dollar uitgegeven.
Bestuurlijke organisatie
Polen is een parlementaire democratie. Het huidige staatshoofd is president Aleksander Kwasniewski, die in 1995 werd gekozen als opvolger van Lech Walesa. President Kwasniewski, zelf van SLD-huize, benoemde in oktober 1997 Jerzy Buzek van de winnende AWS tot premier, met als opdracht om samen met de kleinere liberale Vrijheidsunie UW een nieuwe regering te vormen. Beide partijen beschikken samen over 261 van de 460 zetels in de Sejm, de Poolse 'Tweede Kamer'. Tussen de UW (60 zetels), en de AWS (201 zetels) bestaan naast overeenkomstige opvattingen ook duidelijke verschillen: de AWS is conservatief in sociale kwesties en neigt tot protectionisme in de economie, de UW is in sociale kwesties liberaler en gelooft sterker in de vrije markt.
Economische ontwikkeling
Economisch beleid
Uit de belangrijkste macro-economische indicatoren blijkt duidelijk dat de Poolse economie zich de afgelopen zeven jaar zeer voorspoedig heeft ontwikkeld. Geen land in Europa heeft sinds 1994 zo'n snelle economische groei doorgemaakt als Polen (zie bijlage 3: betalingsbalans). De schoktherapie, de abrupte liberalisering en herstructurering van de economie hebben, tezamen met een strak monetair beleid en beperking van de overheidsuitgaven, hiertoe onmiskenbaar bijgedragen. De succesvolle economische ontwikkeling, die ook in 1997 heeft doorgezet, heeft echter de nodige offers gevergd. De industriële productie daalde na de omwenteling in 1989 scherp, door de hyperinflatie werden spaartegoeden weggevaagd en de werkloosheid steeg aanvankelijk sterk. Deze offers hebben er uiteindelijk toe geleid dat Polen nu een hoogconjunctuur kent, met een bevolking van 40 miljoen mensen van wie inkomen en consumptie snel toenemen. De toetreding van Polen tot de OESO, medio 1996, was een mijlpaal in de economische ontwikkeling van het land.
Een belangrijke economische doelstelling van de Poolse regering is de vergroting van het Poolse aandeel in de internationale handel. De regering wil dit bereiken door de economische samenwerking met het buitenland verder te verbeteren. Belastingvoordelen voor het exporterend bedrijfsleven en investeerders, alsmede de in 1994 geïntroduceerde exportkredietverzekeringsfaciliteit, vormen de hoekstenen van dit beleid. De eerste prioriteit van de Poolse handelspolitiek is de verwerving van het lidmaatschap van de EU.
De vrijhandelsovereenkomsten die Polen heeft ondertekend met de EU-, EFTA- en CEFTA-landen, hebben geleid tot liberalisering van de handel met de landen die bij deze organisaties zijn aangesloten. Polen is per 1 juli 1995 ook toegetreden tot de WTO. Op basis van de CEFTA-overeenkomst, ingegaan op 1 maart 1993, dienen de invoerrechten voor een groot aantal industriële producten snel te worden verlaagd, respectievelijk afgeschaft. Tot de CEFTA behoren behalve Polen ook Hongarije, Slovenië, Slowakije en de Tsjechische Republiek. De tariefverlaging in dit handelsblok dient begin 1999 gerealiseerd te zijn.
In april 1996 heeft de Poolse ministerraad het zogenaamde 'Pakket 2000' aangenomen, een vijfjarig economisch ontwikkelingsprogramma dat is ontworpen door de minister van Financiën. Het 'Pakket 2000' wil tot een stabiele economie en voorspelbare richtlijnen in de economische politiek komen. Volgens het programma zal de Poolse economische groei in de komende jaren voornamelijk afhangen van de ontwikkeling van de uitvoer, van de groei van de (buitenlandse) investeringen en van de uitgaven voor woningbouw.
Het 'Pakket' houdt onder meer in dat tot het jaar 2000 de groei van het bruto nationaal product (BNP) moet worden gehandhaafd op gemiddeld 5,5 procent per jaar. Ook de groei van de uitvoer, die momenteel circa 10 procent per jaar bedraagt, dient te worden voortgezet, terwijl de invoer jaarlijks zal moeten worden teruggebracht met 8 procent. De regering wenst bovendien een blijvende groei van de (buitenlandse) investeringen met gemiddeld 9 procent per jaar. Verder dient de inflatie geleidelijk omlaag te worden gebracht, via 13 procent in 1997 tot maximaal 5 procent in het jaar 2000. Op het gebied van de overheidsfinanciering wenst de regering een geleidelijke vermindering van het begrotingstekort, een geleidelijke verlaging van de binnenlandse schuld en zullen maatregelen worden genomen voor een beter beheer van de staatsbegroting. Het 'Pakket 2000' voorziet ook in noodzakelijke veranderingen in het belasting- stelsel: er zouden meer indirecte, en minder directe belastingen moeten worden geheven.
Inmiddels zijn er regelingen getroffen met betrekking tot de schulden van de Poolse overheid, wat inhoudt dat multilaterale financieringsinstellingen (Wereldbank, IFC, EBRD en EIB) het land verder steunen bij de structurele aanpassing van zijn economisch systeem naar een westers georiënteerde markteconomie. Evenals voor andere landen in Midden-Europa is het PHARE-programma van de EU ook voor Polen van toepassing. Sinds 1989 heeft Polen uit het PHARE-budget 1,388 miljard ECU toegewezen gekregen. Van dit bedrag is inmiddels 1,150 miljard ECU toegewezen aan diverse projecten. Nederlandse ondernemingen zouden meer op de besteding van deze gelden kunnen inschrijven.
Al in 1990 bereikte Polen met het IMF een akkoord over kredietverlening die was gekoppeld aan een zloty-stabilisatiefonds. Een dergelijk fonds geeft vertrouwen voor een stabiele wisselkoers en vormt daarmee een ondersteuning van het binnenlands beleid. Mede op basis van de economische resultaten is dit akkoord in 1994 verlengd, waardoor nieuwe kredieten beschikbaar komen. Eerder was met de landen van de Club van Parijs al een regeling overeengekomen voor de buitenlandse schuld van Polen, die in 1993 nog 47 miljard US dollar bedroeg en eind 1996 was teruggebracht tot 40,56 miljard US dollar.
Ook is inmiddels een regeling getroffen met de commerciële banken, verenigd in de Club van Londen. Door deze regelingen heeft Polen een betere toegang gekregen tot de internationale kapitaalmarkten. Een bijkomend gevolg is dat de westerse banken die vorderingen hadden uitstaan op Polen, nu eindelijk direct gebruik kunnen maken van de kansen die de aantrekkelijke Poolse markt biedt. De verwachting is dat buitenlandse investeringen daardoor verder zullen toenemen. Tenslotte heeft Polen met Rusland een regeling getroffen ten aanzien van de onderlinge schuldvereffening.
Wat betreft de Poolse industriepolitiek moet worden geconstateerd dat er in de eerste jaren van het transformatieproces naar een vrije-markteconomie van een wezenlijke herstructurering van de industrie weinig is terechtgekomen. Pas in 1993 werden de 'Industrial Policy Guidelines' (IPG) gepubliceerd. Hieruit werd duidelijk dat bij herstructurering van de industrie voorrang zou worden gegeven aan de sectoren en bedrijven met de grootste schuldenlast, zoals de kolenmijnen, de staalindustrie en de wapenindustrie. De gedachte hierachter was dat deze sectoren en bedrijven zonder hulp van de staat niet bij machte zouden zijn om zichzelf te hervormen. Een van de kenmerken van de IPG was dat de herstructurering van de staatsbedrijven werd gekoppeld aan de privatisering ervan. Uiteindelijk bestaan er nu herstructureringsprogramma's voor een geselecteerd aantal industrieën en bedrijven, naast een geheel nieuwe privatiseringsmethodologie. Intussen is een aantal sectoren van de Poolse industrie nog steeds vrijwel geheel in handen van de staat. Dit geldt met name voor de zware industrie, zoals de mijnbouw, de staalindustrie, de petrochemie en de chemische industrie. Besluiten over de wijze van herstructurering van deze industrieën zijn in voorbereiding.
Niet alleen in de industrie, maar ook in andere sectoren vormt het trage verloop van het privatiseringsproces een knelpunt. Volgens gegevens van het toenmalige ministerie van Privatisering waren er in 1990 nog 8.441 staatsbedrijven. Eind juni 1997 was men bij 3.799 bedrijven (zo'n 45 procent) met het privatiseringsproces begonnen. Bij 1.076 bedrijven is de privatisering gestart door middel van 'Capital Privatisation'. Van dit aantal zijn inmiddels 184 bedrijven (17 procent) daadwerkelijk geprivatiseerd. Voor 1.318 van de 3.799 bedrijven is besloten de bedrijfsactiviteiten te beëindigen, wat bij 1.243 bedrijven inmiddels is gebeurd. Voor 1.405 van de eerdergenoemde 3.799 bedrijven is faillissement aangevraagd, hetgeen bij 564 bedrijven inmiddels is afgerond.
Begin 1995 zijn in het kader van het Massa Privatiseringsprogramma (MPP) 512 bedrijven ondergebracht bij een van de vijftien Nationale Investeringsfondsen (NIF). In november 1995 is vervolgens een begin gemaakt met de uitgifte van certificaten van aandelen van deze NIF's. Iedere volwassen Pool kon toen voor 20 zloty een certificaat kopen, met het recht deze in een later stadium om te wisselen tegen aandelen. In november 1996 waren reeds 26 miljoen van de beschikbare 28 miljoen certificaten aan het publiek verkocht. Deze certificaten zijn in juli 1996 voor het eerst aan de beurs van Warschau genoteerd. Sinds april 1997 staan ook alle 15 NIF's genoteerd aan de beurs van Warschau.
De regering van premier Buzek, die na de verkiezingen van september 1997 aan de macht kwam, had begin oktober 1997 nog geen duidelijkheid verschaft over het te voeren economische beleid. De verwachting is echter dat het economische beleid van de vorige regering in hoofdlijnen zal worden voortgezet.
Conjuncturele ontwikkeling
Het Bruto Nationaal Product (BNP) van Polen liep als gevolg van de herwonnen economische vrijheid in 1990 sterk terug, maar is na 1992 snel toegenomen (zie bijlage 4: bruto binnenlands produkt). In 1995 steeg het BNP in reële termen zelfs met 7 procent ten opzichte van 1994, gevolgd door een voortgezette hoge groei van 6,1 procent in 1996.
Slechts weinig landen in de wereld hebben tussen 1994 en 1996 een vergelijkbare economische groei doorgemaakt. Zo kwam in 1995 het Poolse nationaal product alweer op hetzelfde niveau als dat van voor de omwenteling in 1989. Uit de macro-economische ramingen van onder meer de OESO en het IMF blijkt dat het BNP in Polen tot het jaar 2000 jaarlijks met 5 tot 5,5 procent kan toenemen. Ondanks de snelle groei en de gunstige macro-economische ontwikkeling kampt de Poolse economie met enige knelpunten, zoals de inflatie (bijlage 5: inflatie in Polen), de belastingdruk en de werkgelegenheid.
De Poolse Nationale Bank en de opeenvolgende Poolse regeringen hebben de inflatie de laatste jaren aanzienlijk weten terug te dringen, van bijna 600 procent in 1990 tot 20 procent eind 1996 (eind juli 1997 was dit cijfer verder teruggelopen tot 14,8 procent op jaarbasis). Een hoofddoelstelling van het economisch beleid van de vorige regering was de inflatie in 1997 terug te dringen tot 13 procent, gevolgd door een verdere verlaging naar maximaal 5 procent in het jaar 2000.
De totale belastingdruk in Polen bedraagt thans gemiddeld 48 procent van het BNP (ter vergelijking: binnen de EU bedraagt de belastingdruk gemiddeld 45,5 procent). Zowel de directe als de indirecte belastingen zijn in Polen aan de hoge kant. De inkomstenbelasting kent een systeem van drie schijven, met tarieven van 20, 32 en 44 procent. De vennootschapsbelasting bedraagt 38 procent. Daarnaast is er een BTW, met tarieven die 0, 7 en 22 procent bedragen. De totale belastingdruk kan een bedreiging vormen voor de verdere groei van economie, vanwege de remmende werking op de particuliere bestedingen en de ongewenste verdere uitbouw van het 'grijze economische circuit'.
Hoewel de economie in 1996 en in de eerste helft van 1997 een sterke groei doormaakte, nam de werkgelegenheid tot juni 1997 slechts met 0,6 procent toe ten opzichte van dezelfde periode in het voorgaande jaar. Oorzaken hiervan zouden onder meer zijn: de snel doorgevoerde structurele hervorming van de economie en de stijgende productiviteit per werknemer, waardoor het werk met minder arbeidskrachten gedaan kan worden. Daardoor zou de werkloosheid de komende jaren relatief hoog kunnen blijven. Eind juli 1997 bedroeg het aantal werklozen 11,3 procent van de beroepsbevolking en stonden er ongeveer 2 miljoen mensen (0,7 miljoen minder dan eind 1995) als werkzoekend geregistreerd, een zware belasting van de Poolse schatkist. Uit onderzoek is gebleken dat het feitelijk aantal werkzoekenden nog hoger ligt, aangezien vele werklozen niet de moeite nemen zich te laten registreren als werkzoekende. Een reden zou kunnen zijn dat zij reeds werk gevonden hebben in het 'grijze' circuit.
Binnen Polen zelf is sprake van aanzienlijke regionale verschillen in de werkloosheid. In de stedelijke gebieden, zoals Warschau, Krakow en Poznan, is de werkloosheid betrekkelijk laag, dat wil zeggen ongeveer 5 procent; op het platteland daarentegen komen percentages voor tot 25 procent, zoals in het noorden van Polen, waar veel staatsboerderijen en bedrijven met een verouderd machinepark hun deuren hebben gesloten.
De Poolse overheidsfinanciën zijn de afgelopen jaren sterk verbeterd. Het begrotingstekort daalde sinds 1992 van 6 procent van het BNP tot 2,5 procent in 1996; het Maastricht-criterium voor toetreding tot de Europese Munt Unie is 3 procent. Hierbij dient te worden aangetekend dat het Poolse cijfer geflatteerd is, aangezien de opbrengsten van de privatiseringen zijn meegeteld bij de begrotingsinkomsten; zonder deze activa zou het begrotingstekort in 1996 waarschijnlijk zijn uitgekomen op circa 6,5 procent van het BNP. Met het officiële percentage van 2,5 in 1996 ligt het tekort op de Poolse rijksbegroting voor het vierde achtereenvolgende jaar onder het Maastricht-criterium.
Zowel de overheidsinkomsten als -uitgaven zijn in 1996 gedaald, respectievelijk met 1,6 en 1,9 procent van het BNP. Van de totale overheidsuitgaven is in 1996 36,7 procent besteed aan de sociale zekerheid, 13,2 procent aan de aflossing van de staatsschuld en circa 7 procent aan volksgezondheid. Het aandeel van de genoemde sectoren in het totaal van de overheidsuitgaven maakt duidelijk dat een vergaande herstructurering van de overheidsuitgaven strikt noodzakelijk is. Ook dient meer aandacht te worden besteed aan een effectiever en doelmatiger systeem van belastinginning. Het grootste probleem voor de Poolse overheid is echter niet zozeer het begrotingstekort op zich, als wel de hoogte van de uitgaven voor sociale zekerheid, die in 1996 maar liefst 19 procent van het BNP bedroeg. Het totaal van de overheidsschuld bedroeg eind 1996 nog 54 procent van het BNP.
De Poolse economie heeft de afgelopen anderhalf jaar een sterke impuls gekregen door de toename van de consumptieve bestedingen. Hoewel leningen nog erg duur zijn, stegen ze in de eerste helft van 1996 met 46,3 procent. Dit feit, alsmede de stijging van het kopen op krediet heeft de vraag naar consumptiegoederen sterk gestimuleerd. Tegelijkertijd nam ook de spaarquote toe (in de eerste helft van 1996 met 26,6 procent), hetgeen erop wijst dat het beschikbare netto-inkomen weer is gestegen. In 1996 steeg de totale consumptie met 8 procent.
Gemiddeld namen de nettosalarissen in 1996 toe met 13,6 procent, waardoor het gemiddelde salaris in 1996 is uitgekomen op 710 zloty netto per maand (circa 425 gulden). Werkgevers betalen van het brutosalaris 48 procent aan sociale zekerheid, waardoor de totale gemiddelde salariskosten voor een werkgever uitkomen op 1.302 zloty (circa 780 gulden) per maand. In de publieke sector, met name onder leraren en medisch personeel, zijn de salarissen gemiddeld 15 procent lager dan in andere sectoren. Het verschil tussen de inkomens van werknemers in de publieke en de particuliere sector is inmiddels al vrij sterk opgelopen en zal naar verwachting verder toenemen.
Polen wordt vanwege zijn sterke economische groei in de afgelopen jaren wel gezien als de economische tijger van Europa. Sinds de zomer van 1997 verschijnen er echter met een zekere regelmaat berichten als zou de Poolse economie afstevenen op een oververhitting. Als voornaamste oorzaak wordt genoemd de snelle groei van de consumptieve bestedingen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de invoer van consumptiegoederen in 1996 en de eerste helft van 1997 sterk is gestegen. Hierdoor is het handelstekort toegenomen tot 12,7 miljard US dollar eind 1996, vrijwel een verdubbeling vergeleken met 1995. De groei van de consumptieve bestedingen heeft zich ook in de eerste helft van 1997 doorgezet. Het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans is door deze ontwikkeling in 1996 uitgekomen op 6 procent van het BNP. Geraamd wordt dat dit tekort in 1997 verder zal oplopen tot 9 procent van het BNP. Het tekort op de lopende rekening wordt echter nog in belangrijke mate gecompenseerd door de toename van de buitenlandse investeringen in Polen.
De stijging van het handelstekort en daarmee het toenemend tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans zouden, aangestuurd door de valutacrises in de Tsjechische Republiek en in Aziatische landen, op termijn kunnen leiden tot een devaluatie van de Poolse zloty. Vooralsnog is echter niet gebleken dat een dergelijke ontwikkeling zich werkelijk zal voordoen. De ontwikkelingen maken in ieder geval wel duidelijk dat de nieuwe regering-Buzek mogelijk vergaande 'impopulaire' maatregelen zal moeten nemen teneinde de groei van de consumptieve bestedingen verder af te remmen.
De systematische stimulering van economische activiteiten door de Poolse overheid, de vermindering van de winstbelasting en de invoering van maatregelen ter bevordering van investeringen hebben bij veel bedrijven geleid tot een versterking van de kaspositie. Als gevolg hiervan hebben de bedrijven een groter deel van de winst aangewend voor investeringen in modernisering en uitbreiding van de productiecapaciteit. De reële investeringen zijn in 1996 dan ook toegenomen met 22,1 procent. Deze sterke groei heeft zich daarmee voor het vierde achtereenvolgende jaar voorgedaan. Sinds 1993 zijn het vooral de grote bedrijven die meer investeren. Voor die tijd was het daarentegen juist het midden- en kleinbedrijf dat actief investeerde. Vooral de investeringen door de particuliere sector zijn, als onderdeel van het totaal aan investeringen, in 1996 fors toegenomen, en wel met 41 procent.
Buitenlandse handel
Ontwikkeling van de buitenlandse handel
Uit cijfers van het Poolse Centraal Bureau voor de Statistiek (GUS) blijkt dat de waarde van de Poolse buitenlandse handel in 1996 voor het eerst de grens van 60 miljard US dollar heeft overschreden. De waarde van de uitvoer van goederen en diensten (24,4 miljard US dollar) ontwikkelde zich in dat jaar echter minder snel dan de invoer, die een omvang had van 37,1 miljard US dollar. Dit betekent dat de Poolse handelsbalans in 1996 een tekort vertoonde van 12,7 miljard US dollar, het dubbele ten opzichte van 1995.
De groei van de Poolse buitenlandse handel is gerealiseerd na een periode van diepgaande herstructurering van de Poolse economie. Voor de omwenteling in 1989 vond 50 tot 60 procent van de Poolse buitenlandse handel plaats met de (voormalige) Comecon-landen; vanaf 1989 is dit percentage drastisch gedaald tot 16,3 procent in 1995. Sinds 1996 neemt de Poolse uitvoer naar de (voormalige) Comecon-landen echter weer toe; deze bedroeg over dat jaar 17,3 procent.
Het aandeel van de EU-landen in de totale Poolse invoer steeg sinds de omwenteling in 1989, en wel tot 65 procent in 1995; in 1996 daalde het echter tot 63,9 procent. Het aandeel van investeringsgoederen in de invoer daalde sinds 1992 licht, van 14,5 procent tot 14 procent in 1996. In dezelfde periode nam het aandeel van consumptiegoederen in de invoer sterk toe tot meer dan 70 procent.
De belangrijkste leverancierslanden voor Polen waren in 1996: Duitsland, Italië, Rusland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, de Verenigde Staten en Nederland.
De toename van de invoer wordt veroorzaakt door de snel groeiende vraag naar westerse consumptiegoederen en door de gestegen investeringen, zowel van buitenlandse investeerders als het Poolse bedrijfsleven. De minder snelle groei van de uitvoer is te verklaren door het wegvallen van traditionele afzetmarkten in de voormalige Sovjet-Unie, alsmede door de moeilijke concurrentiepositie van Poolse producten op westerse markten. De laatste jaren neemt echter ook de uitvoer naar enkele van de voormalige Sovjet-staten, vooral Rusland en Oekraïne, weer toe, en wel sneller dan de invoer uit deze landen.
Verder blijkt dat de particuliere sector een steeds belangrijker rol in het Poolse handelsvolume speelt. Zo nam het aandeel van het particuliere bedrijfsleven in het totale exportvolume toe van nog geen 5 procent aan het begin van de jaren negentig tot 62,2 procent in de eerste helft van 1996. Voor de invoer liggen deze cijfers op resp. 14,4 procent en 75,5 procent.
De Poolse buitenlandse handel heeft de laatste jaren een steile groei te zien gegeven (zie bijlage 6: de export van polen), maar deze kan iets gaan afvlakken als gevolg van economische ontwikkelingen elders. De grootste bedreiging wordt gevormd door een lagere economische groei in Duitsland en andere OESO-landen.
Bovendien kan een verdere opwaardering van de zloty ten opzichte van valuta als de gulden en Duitse mark de uitvoer afremmen. Cijfers over 1996 en de eerste helft van 1997 wijzen inderdaad op een dergelijke ontwikkeling. De belangrijkste exportlanden waren in 1996: Duitsland, Rusland, Italië, Nederland, Frankrijk, Oekraïne en het Verenigd Koninkrijk. De waarde van geëxporteerde goederen per inwoner is sinds 1993 met 72 procent toegenomen tot 650 US dollar in 1996. Wordt dit cijfer vergeleken met dat van landen met een hoogontwikkelde economie, waar het tussen de 5.000 US dollar en 15.000 US dollar ligt, dan biedt de Poolse uitvoer derhalve een sterk groeipotentieel.
Grondstoffen en halffabrikaten (steenkool, cement, producten van de metaalindustrie) maken nog steeds een belangrijk deel uit van de Poolse uitvoer, maar dit aandeel nam in 1996 af. Daarentegen is het aandeel van verwerkte goederen (machines alsmede mechanische en elektrische apparaten, chemische producten en voertuigen) gestegen. Tot de belangrijkste productgroepen (tien of meer procent van de totale uitvoer) behoren: elektrotechnische producten, niet-edele metalen, metaalproducten, textiel en textielproducten, levensmiddelen en landbouwproducten, minerale en chemische producten. De invoer bestond in 1996 vooral uit machines, mechanische en elektrische apparaten, chemische producten, landbouwproducten en grondstoffen en brandstoffen.
Een positieve ontwikkeling bij dit alles is dat de doelstellingen met betrekking tot de directe buitenlandse investeringen vooralsnog haalbaar zijn gebleken. In 1996 bedroegen de directe buitenlandse investeringen in Polen het record van 5,2 miljard US dollar, twee keer zoveel als in 1995. Dit betekent dat er sinds 1990 door het buitenlandse bedrijfsleven in Polen 12 miljard US dollar is geïnvesteerd (gegevens zijn afkomstig van PAIZ, het Poolse Bureau voor Buitenlandse Investeringen). In werkelijkheid liggen deze investeringen nog circa 2 tot 3 miljard US dollar hoger, omdat in het eerdergenoemde cijfer de buitenlandse investeringen van minder dan 1 miljoen US dollar niet worden meegeteld. Volgens de gegevens van PAIZ heeft het buitenlandse bedrijfsleven in de eerste helft van 1997 reeds 2 miljard US dollar in Polen geïnvesteerd; de raming is dat de investeringen voor geheel 1997 wederom zullen zijn uitkomen op circa 5,0 miljard US dollar.
Handel met Nederland
Polen en Nederland zijn relatief belangrijke handelspartners voor elkaar; in 1996 voerde Nederland voor 2,4 miljard gulden uit naar Polen en kwam de invoer uit dat land uit op 1,7 miljard gulden (zie bijlage 7: de import van Polen). De totale handel tussen beide landen ontwikkelde zich in 1995 en 1996 goed: de som van in- en uitvoer nam ten opzichte van het voorgaande jaar met 11,7 respectievelijk 8,4 procent toe. Nederland heeft sinds 1991 een positieve handelsbalans met Polen; het overschot steeg in 1995 met 8,4 procent en in 1996 met 6,2 procent. Als leverancier aan Polen kwam Nederland in 1996 op de zevende plaats, als afnemer op de vierde. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft volgens gegevens van PAIZ in de periode van 1990 tot december 1996 circa 0,95 miljard US dollar in Polen geïnvesteerd. Gegevens van de Nederlandse Bank wijzen echter op een hoger bedrag. Dit verschil is onder andere te verklaren uit het feit dat vooral het Nederlandse midden- en kleinbedrijf zeer actief in Polen investeert met veel (in Polen niet geregistreerde) investeringen van minder dan 1 miljoen US dollar. Nederland staat dan ook reeds een aantal jaren vermeld op de lijst van de top-5 investeerders in Polen. Volgens gegevens van de Nederlandse ambassade te Warschau zijn er in Polen meer dan 700 Nederlandse bedrijven actief, waarvan er 32 voorkomen op de lijst van 500 grootste buitenlandse investeerders.
Machines, apparaten en voertuigen waren in 1996 goed voor meer dan 30 procent van de Nederlandse uitvoer naar Polen (738 miljoen gulden), industriële producten kwamen met 28,5 procent op de tweede plaats (698 miljoen gulden) en chemische producten met 18,5 procent op de derde (451 miljoen gulden). De samenstelling van het exportpakket kan per jaar op onderdelen sterk wisselen. Zo nam in 1996 de uitvoer van levend vee en voedingsmiddelen duidelijk af ten opzichte van 1995 (van 463 miljoen naar 361 miljoen gulden), maar steeg de waarde van de uitvoer van machines en voertuigen (van 558 miljoen naar 738 miljoen gulden).
Bij de uit Polen ingevoerde artikelen gaat het vooral om industriële producten (47 procent van het totaal, met een waarde van 794 miljoen gulden), op de tweede plaats komen machines en voertuigen (25 procent ofwel 416 miljoen gulden) en op de derde levend vee en voedingsmiddelen (12 procent van de invoer, voor een bedrag van 203 miljoen gulden). De invoer uit Polen werd in 1996 gekenmerkt door een sterke toename van de invoer van machines en voertuigen met circa 120 miljoen gulden ten opzichte van het voorgaande jaar.
Dynamic Diamond Schema
Aan de hand van het Dynamic Diamond Schema van Porter zullen wij trachten een statistische en dynamische verklaringen voor het ontstaan van het internationale handelspatronen een poging te doen enige conclusies te trekken omtrent de fundamenten van het concurrentievermogen van Polen. In dit schema komen de vier determinant ter sprake. Deze vier determinanten bepalen volgens Porter de schittering of juist de ondergang van een economie. Deze determinanten zijn:
- Factorvoordelen
- De aard van de nationale vraag
- Netwerken van concurrerende sectoren
- Nationale concurrentieverhoudingen.
Factorvoordelen
Basic Factors:
- Centrale ligging in het Oostblok
- De Rivieren de Wisla, de Bug, de Oder en de Neisse
- Polen is rijk aan mineralen en metalen (sommige zijn echter niet meer gewild voor toepassing in produktieprocessen)
- Polen heeft een gematigd klimaat in het Westen (Atlantische stromingen)
- In het Oosten en Zuiden is sprake van een landklimaat
- Twee grote zeehavens aan de Baltische zee, namelijk Gdansk en Szczecin/Swinoujscie
- Dalende tendens in de werkloosheidscijfers door nieuw economisch ontwikkelings-programma "Pakket 2000".
Advanced Factors:
- De telecommunicatie is in Polen een van de meest winstgevende sectoren
- Hoog scholingsniveau van beroepsbevolking
- Verdubbeling havenafslag in 2010, d.m.v. enorme investeringen zullen er nieuwe container-, ferry- en vloeistoffenterminals worden gebouwd.
- Steeds meer buitenlandse multinationals vestigen R&D-afdelingen in Polen, dit om de arbeidskosten te drukken (Unilever).
- Yamal-gaspijpleiding
- De financiële sector is nog stevig in handen van de staat, privatisering verloopt traag.
- Steeds meer buitenlandse banken worden toegelaten tot Poolse bankwereld.
De aard van de nationale vraag
- De consumptieve bestedingen vertonen een snelle groei, gevaar hierbij is een toename van het handelstekort, omdat luxe artikelen geïmporteerd worden.
- Toename van de buitenlandse investeringen in Polen
- Polen stellen steeds hogere eisen aan hun consumptiegoederen.
- De binnenlandse vraag heeft in de afgelopen jaren een sterke groei doorgemaakt. Deze groei is verontrustend omdat dit kan leiden tot oververhitting van de economie.
Netwerk van concurrerende factoren
- Telecommunicatiesector
- Havenindustrie
- Voedselverwerking
- Verpakkingsindustrie
- Computerindustrie
Nationale concurrentieverhoudingen
- Door de verscherping van de mededingingswet uit 1996 is de consument uitvoerig beschermd tegen monopolisten, hierdoor is de concurrentie toegenomen.
- Het communisme is dusdanig teruggedrongen binnen de Poolse economie, dat de staatsinterventie steeds beperkter wordt.
- De Poolse wet op de openbare aanbestedingen bepaalt dat de overheid voor orders met een waarde van meer dan 500.000 zloty (312.000 gulden) open tenders uit moet schrijven. Hierdoor kunnen ook buitenlandse bedrijven meedingen, waardoor de concurrentie in verschillende sectoren toeneemt. (Onder andere het eerder genoemde "Pakket 2000" regelt dit).
- De tendens in het management is dat er steeds meer Westerse invloeden en denkwijzen doorgevoerd worden in Poolse bedrijven. Dit komt mede doordat er vele joint-ventures zijn met buitenlandse bedrijven.
Conclusie
Omdat Polen nog sterk verankerd is in de zware industrie (zoals staal), kun je het land (nog) moeilijk vergelijken met een dienstverlenende natie als Nederland. De Poolse economie neigt wel steeds een dienstverlenend karakter te krijgen. Alleen door grote infrastructurele projecten van de grond te krijgen zal het de Poolse economie lukken de huidige industrie westers georiënteerd te krijgen. Door versoepeling van de wetgeving middels onder andere "Pakket 2000" zullen de buitenlandse investeringen toenemen en de verschillen met dit ex-communistische land en andere voortvarende handelsnaties binnen een aantal jaren verdwijnen. De Poolse beroepsbevolking zal het pakket van maatregelen en investeringen met gejuich ontvangen, de mensen krijgen meer te besteden en zijn ook in staat zich luxeartikelen te veroorloven. Dat is ook waarom je steeds meer Poolse vakantiegangers over de landsgrenzen heen ziet gaan. Polen staat er heel goed voor en zal zich als hoogconjunctuureel land ontwikkelen, enige aandachtspunten zijn de toenemende vergrijzing, het hoge tekort op de handelsbalans en de nog nijpende milieuproblemen.
REACTIES
1 seconde geleden
R.
R.
Geweldig wat een werkstuk, precies wat ik nodig heb. Alleen kanik ook nog wel wat bronnen die je gebruikt hebt gebruiken.
Oké bedankt
23 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
erg leuk om te lezen hoe deze persoon het zag en heeft onderzocht. Zijn vermoedens liggen geheel in lijn zoals de economie zich ontwikkelt. Er zijn wel andere niet genoemde sectoren die de economie heel erg hard aanjagen. Zoals de huizenmarkt. Gemideld is een huis in polen, de grote steden duurder per m2 als in Nederland. De besteding voedsel in verhouding tot het woongenot heef de laatste 3 jaar een drastische wending genomen. Je ziet nu ook in tegenstelling tot vroeger dat het individualisme toeslaat, er geen tijd meer is voor elkaa en de lang gekoesterde familiebanden net als in het westen onder druk komen te staan. De verhouding uitgave wonen en levensmiddelen hebben een ongezonde verhouding aangenomen. Ik durf te stellen, dat Polen in een gevaarlijke zeepbel aan het veranderen is.
16 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Hallo, super werkstuk! zou ik aub je bronnen mogen? Zou fantastisch zijn :). Thanks!
12 jaar geleden
Antwoorden