ZEGGINGSKRACHT:
Zeggingskracht ontstaat door de combinatie van de vorm (waarmee en hoe is het werk gemaakt: wat), de inhoud (waar gaat het werk over: waarom), en de functie (wat is het doel van het werk: waarom).
WAT IS KLEUR:
De kleur van een voorwerp hangt af van het materiaal waaruit het bestaat of de kleurstof die je erop aanbrengt. Daarnaast is de lichtkleur (wit of zwart) en de lichtintensiteit (lichtsterkte) van belang voor de manier waarop je de kleur van een voorwerp ziet.
KLEURSOORT:
Er zijn primaire, secundaire en tertiaire kleuren.
Kleurzuiverheid: een kleur die niet gemengd is met wit of zwart, kleuren uit de kleurencirkel
Niet kleuren: wit, zwart en grijs
KLEUREN LICHTER EN DONKERDER MAKEN:
Kleurhelderheid: wordt bepaald door hoeveel licht de kleur uitstraalt.
Verhelderen en verdonkeren: als je wit toevoegt verhelder je een kleur, als je zwart toevoegt verdonker je een kleur
Kleurtoon: hoe donker of licht de kleur is
Kleurtint: je kunt van één kleur meerdere tinten hebben
Kleurenfamilie: een aantal kleuren met dezelfde eigenschappen
KLEURCONTRAST
Er zijn verschillende kleurcontrasten:
1. Kleur-tegen-kleurcontrast: als je kleuren in de kleurencirkel naast elkaar gebruikt.
2. Licht-donkercontrast: kan toegepast worden door: lichte en donkere tonen van een (niet-) kleur naast elkaar te zetten, door heldere en niet heldere kleuren naast elkaar te zetten.
3. Warm-koudcontrast: wanneer er warme en koude kleuren gebruikt worden om ruimte te creëren
4. Complementair contrast: als er kleuren die tegenover elkaar in de kleurencirkel staan naast elkaar gebruikt worden.
5. Kwaliteitscontrast: kwaliteit zuiverheid van een kleur. Bijvoorbeeld: groen naast geelgroen
6. Kwantiteitscontrast: als je meer van de ene kleur gebruikt dan de ander.
KLEURGEBRUIK:
Expressief kleurgebruik: wanneer er met kleur een emotie vertoont wordt.
Impressief kleurgebruik: wanneer een kunstenaar kleuren vastlegt zoals hij die waarneemt.
Symbolisch kleurgebruik: als de gebruikte kleuren een betekenis hebben
Functioneel kleurgebruik: als kleuren een functie hebben
Decoratief kleurgebruik: wanneer kleur gebruikt wordt als versiering
Tonaal kleurgebruik: wanneer er een of meer kleuren in verschillende tonen worden gebruikt
KLEURGROEP:
Signaalkleur: opvallend. Worden gebruikt om te waarschuwen
Schutkleur: onopvallend. Worden gebruikt voor bescherming
Steunkleur: worden gebruikt om een deel van een tekst te benadrukken
RUIMTE-UITBEELDING EN STANDPUNT:
Standpunt: de manier waarop je alles ziet
Normaal standpunt: de horizon bevindt zich op ooghoogte
Hoog standpunt: je kijkt neer op de omgeving
Laag standpunt: je kijkt op tegen de omgeving
Vogelvluchtperspectief: de horizon is hoog
Kikkerperspectief: de horizon is laag
RUIMTE-UITBEELDING EN KADER
Afsnijding: de afbeelding lijkt niet compleet
Repussoir: als je op de voorgrond een grote donkere vorm plaatst, drukt deze vorm de rest van de voorstelling naar achteren.
KEITH HARING:
Kenmerken: gestileerd, opvallende kleuren, contouren, bewegingsstreepjes, thema/boodschap.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden