Techniek
3.1 Inleiding
Je spreekt van een overbrenging (transmissie) als er in het apparaat steeds een beweging van het ene onderdeel overgebracht wordt op het volgende. Met overbrengingen laat je dingen draaien, maar ook heen en weer of op en neer gaan.
3.2 Draaien maar: van rotatie naar rotatie
Een aandrijfwiel is het wiel waarmee de beweging begint. Een volgwiel wordt door een ander wiel aangedreven.
Als je bij een overbrenging iets wilt laten draaien, gebruik je vaak snaren, riemen, kettingen en tandwielen. Overbrengingen waarbij de wielen direct tegen elkaar aanzitten, zoals bij tandwielen. Noem je directe overbrengingen.
Overbrengingen met een snaar, riem of ketting noem je indirecte overbrengingen. Een overbrenging met een snaar of riem kan slippen. Een overbrenging met tandwielen en een ketting of met alleen tandwielen kan niet slippen.
3.3 Tandwielen
Je gebruikt overbrengingen om iets juist sneller of langzamer te laten draaien. Wielen zitten meestal aan een as. Bij kegel- en kroontandwielen lopen de assen niet evenwijdig.
Je hebt veel soorten tandwielen. Hiermee kun je allerlei overbrengingen maken.
3.4 Draairichting en draaisnelheid
Als twee tandwielen tegen elkaar aanzitten, draait het volgwiel een andere kant uit. De draairichtingen van het aandrijfwiel en het volgwiel zijn verschillend.
Een overbrenging met een snaar kun je ook gebruiken om de draairichting te veranderen. Een overbrengingsverhouding geeft aan hoe vaak het volgwiel ronddraait, als het aandrijfwiel dat één keer doet. Met overbrenging kun je de draairichting en de draaisnelheid veranderen.
3.5 Van rotatie naar translatie
Een rotatie is een draaiende beweging. Een rechtlijnige beweging is een trans- latie. Met een kruk en een drijfslang kun je een overbrenging maken van rotatie naar translatie en met een nokkenwiel. Ook kan dit met een rondsel en een tandheugel. Een worm is een as met aan de buitenkant een schroefdraad. Als je een as draait dan wind je het touw om de as. Je noemt zo’n as een windas. Met een windas en touw kun je iets omhoog hijsen of laten zakken.
3.6 Van translatie naar rotatie
Door flink aan het touwtje van een tol te trekken (translatie), laat je de spintol draaien (rotatie). Als de tol draait, valt hij niet om.
Aan de windas van een slingeruurwerk hangt een gewicht. Het gewicht zakt (translatie): de windas en alle tandwielen gaan draaien (rotatie). Het anker en de slinger zorgen ervoor dat het gewicht maar heel langzaam naar beneden kan zakken. De tandwielen zorgen voor de juiste overbrengingsverhouding.
Dit zijn allebei voorbeelden van translatie naar rotatie. Dus van een rechtlijnige beweging naar een draaiende beweging.
3.7 Van translatie naar translatie
In een grachtenhuis kun je een grote kast moeilijk via smalle trappen naar boven brengen. De kast kan wel door het open raam. Dit kun je het handigste doen met een katrol. Een katrol werkt als volgt: boven in de gevel zit een balk met een haak eraan. Aan de haak hang je een klein wiel (katrol) met een touw of kabel erover. Je trekt aan het ene eind van het touw (translatie). Aan het andere eind van het touw hangt de kast en die gaat omhoog (translatie). Je hebt nu een overbrenging gebruikt van translatie naar translatie.
En zo werkt een overbrenging die je gebruikt bij het remmen van je fiets: de remhendel is een hefboom. Hiermee vergroot je de remkracht. Met de remhendel trek je aan de remkabel (translatie). Via de kabel breng je de beweging over op remmen (translatie). Twee hefbomen drukken de remblokjes tegen de velg.
Is een systeem gevuld met vloeistof, dan spreek je van hydrauliek (bijv. met twee zuigers, cilinders en leidingen). Is het systeem gevuld met lucht, dan noem je het pneumatiek (bijv. bij graafmachines en bulldozers).
3.1 Inleiding
Je spreekt van een overbrenging (transmissie) als er in het apparaat steeds een beweging van het ene onderdeel overgebracht wordt op het volgende. Met overbrengingen laat je dingen draaien, maar ook heen en weer of op en neer gaan.
3.2 Draaien maar: van rotatie naar rotatie
Een aandrijfwiel is het wiel waarmee de beweging begint. Een volgwiel wordt door een ander wiel aangedreven.
Als je bij een overbrenging iets wilt laten draaien, gebruik je vaak snaren, riemen, kettingen en tandwielen. Overbrengingen waarbij de wielen direct tegen elkaar aanzitten, zoals bij tandwielen. Noem je directe overbrengingen.
3.3 Tandwielen
Je gebruikt overbrengingen om iets juist sneller of langzamer te laten draaien. Wielen zitten meestal aan een as. Bij kegel- en kroontandwielen lopen de assen niet evenwijdig.
Je hebt veel soorten tandwielen. Hiermee kun je allerlei overbrengingen maken.
3.4 Draairichting en draaisnelheid
Als twee tandwielen tegen elkaar aanzitten, draait het volgwiel een andere kant uit. De draairichtingen van het aandrijfwiel en het volgwiel zijn verschillend.
Een overbrenging met een snaar kun je ook gebruiken om de draairichting te veranderen. Een overbrengingsverhouding geeft aan hoe vaak het volgwiel ronddraait, als het aandrijfwiel dat één keer doet. Met overbrenging kun je de draairichting en de draaisnelheid veranderen.
3.5 Van rotatie naar translatie
Een rotatie is een draaiende beweging. Een rechtlijnige beweging is een trans- latie. Met een kruk en een drijfslang kun je een overbrenging maken van rotatie naar translatie en met een nokkenwiel. Ook kan dit met een rondsel en een tandheugel. Een worm is een as met aan de buitenkant een schroefdraad. Als je een as draait dan wind je het touw om de as. Je noemt zo’n as een windas. Met een windas en touw kun je iets omhoog hijsen of laten zakken.
3.6 Van translatie naar rotatie
Door flink aan het touwtje van een tol te trekken (translatie), laat je de spintol draaien (rotatie). Als de tol draait, valt hij niet om.
Dit zijn allebei voorbeelden van translatie naar rotatie. Dus van een rechtlijnige beweging naar een draaiende beweging.
3.7 Van translatie naar translatie
In een grachtenhuis kun je een grote kast moeilijk via smalle trappen naar boven brengen. De kast kan wel door het open raam. Dit kun je het handigste doen met een katrol. Een katrol werkt als volgt: boven in de gevel zit een balk met een haak eraan. Aan de haak hang je een klein wiel (katrol) met een touw of kabel erover. Je trekt aan het ene eind van het touw (translatie). Aan het andere eind van het touw hangt de kast en die gaat omhoog (translatie). Je hebt nu een overbrenging gebruikt van translatie naar translatie.
En zo werkt een overbrenging die je gebruikt bij het remmen van je fiets: de remhendel is een hefboom. Hiermee vergroot je de remkracht. Met de remhendel trek je aan de remkabel (translatie). Via de kabel breng je de beweging over op remmen (translatie). Twee hefbomen drukken de remblokjes tegen de velg.
Is een systeem gevuld met vloeistof, dan spreek je van hydrauliek (bijv. met twee zuigers, cilinders en leidingen). Is het systeem gevuld met lucht, dan noem je het pneumatiek (bijv. bij graafmachines en bulldozers).
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
P.
P.
Jemie...wat goed gedaan!!!!!
hahahaha!!!!
-x-xx-x- die liefste Petie Klaar!
hahahaahaha!
22 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
wat een *piep* verslag wat heb ik hier aa?
n
18 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
Zohoo. Goed gedaan hoor! Xx.
12 jaar geleden
AntwoordenI.
I.
Zij heeft hier ook haar best op gedaan hoor...
Heel erg bedankt
12 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
Heel goed, ik heb maandag mijn toetsweek , en ik denk dat het helemaal goed hiermee komt !
bedankt !
12 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Echt bedankt, heeft heel erg veel geholpen!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
10 jaar geleden
AntwoordenY.
Y.
Echt goed verslag heb morgen pw dit helpt me dankje
9 jaar geleden
AntwoordenS.
S.
Welke methode is dit? Hij is wel goed, maar ik wil het wel zeker weten of ik dezelfde methode heb. Als het dezelfde is dan is die perfect (I think)
9 jaar geleden
Antwoorden