woordsoorten

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 500 woorden
  • 19 oktober 2011
  • 126 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
126 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Woordsoort    Afkorting    Regel    Voorbeelden
Lidwoord    LW        De, het, een
Zelfstandig
Naamwoord    ZN    Woord voor mens, dier, ding
Ook namen en abstracte zaken
Kan in het meervoud, je kan er een verkleinwoordje van maken
Er kan een LW,een BN, een AV en een BZV voor     
Verdriet, emotie

De man, het leuke kind, die man, mijn zoon
Bijvoeglijk naamwoord    BN    Een woord dat iets zegt over een ZN    Het gezellige feest.
Het feest was gezellig.
Werkwoord    ZW, KW en HW    Een ZN is een werkwoord dat zegt wat iemand doet

Praten, lachen, schrijven, zoenen, denken

kw    Een KW is één van de ZwaBBeLS:
Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
hw    Alle werkwoorden die voorkomen in de zin samen met het zelfstandig of koppelwerkwoord noemen we hulpwerkwoorden
hebben, zullen, zijn, worden, willen, moeten, mogen, kunnen enz
Geef nooit als antwoord hoofdwerkwoord of pv, dat zijn woorden die je gebruikt bij de zinsontleding niet bij het benoemen van de woordsoorten

Voorzetsel    VZ    Alle woordjes die je voor de kooi, het feest of het weersbericht kan zetten    In, uit, op, onder, naast, binnen, buiten, voor, achter, tussen, aan, boven,zonder, met, gedurende, tijdens, sinds, na, tegen ….
Bijwoord    BW    Woord dat iets zegt over plaats/tijd/manier waarop

Het kan iets over een bijvoeglijk naamwoord zeggen, een werkwoord of een ander bijwoord    Daar, altijd, hier, vanavond,zachtjes, ook, misschien, zo
Het schilderij is heel mooi
Hij fluit hard
Hij fluit erg hard
Telwoord    HTW

RTW    Geven een hoeveelheid aan

Geven een volgorde aan    Twee, drie…honderd, veel, een paar
Tweede, derde, honderdste, meeste
Tussenwerpsel    TUW    Woord dat niet echt bij een grammaticale zin hoort. Staat vooraan, achteraan of ergens in het midden van de zin    Ach, goh, hé, pats, duh

Voegwoord    VW    Verbindt woorden of zinnen met elkaar

Woorden: Jan en Piet, Jan of Piet, zowel Jan als Piet
En, maar, want, of
Dat, omdat, hoewel, indien,als, terwijl, zodat enz (let op bij of)

De voornaamwoorden
Woordsoort    Afkorting    Regel    Voorbeelden
Persoonlijk voornaam-woord    PSV    
Ook na een voorzetsel
Ook als lijdend of meewerkend voorwerp    Ik, jij, hij, jullie enz
Voor jou, met mij
Jou,mij, ons

Vragend voornaam-
woord    VRV    Een VRV vraagt naar een persoon of ding, NIET naar hoe, wanneer, waar, waarom, dit zijn nl. bijwoorden    Wie, wat welke
Aanwijzend voornaam-
woord    AV    Wijzen iets of iemand aan

Kunnen ook zelfstandig voorkomen    Die jongen, dat kind, deze jas, dit boek
Dat had ze me nog niet verteld
Betrekkelijk voornaam-woord    BTV    Wijst terug op een eerder genoemd woord (antecedent)
Wat gebruik je alleen bij een onbepaald iets of als het terugslaat op de hele zin    Het boek, dat ik las. De man,die daar loopt. Alles wat ik je vertel
Hij gaf me een klap in mijn gezicht, wat ik nogal vreemd vond
Bezittelijk voornaam-
woord    BZV    Een BZV staat op de plaats van een LW.
LET OP: Dit is van jou: jou is hier een PSV
Dit is jouw cadeau: jouw is BZV    Mijn, jouw, onze enz.
DAT    Kan een VW, een AV en een BTV zijn:
Ik wist niet dat dat boek, dat ik voor je kocht, zo slecht was.
HET    Kan een LW en een PSV zijn:
Het paard staat op stal, het eet hooi

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.