Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Verhaalanalyse, Hoofdstuk 1 t/m 7 en 9 t/m 11

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1373 woorden
  • 6 februari 2009
  • 47 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
47 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Literatuur Nederlands verhaalanalyse.

Hoofdstuk 1: Laagland en persoonlijke smaakontwikkeling.
Persoonlijke smaakontwikkeling: door zelf te bepalen welke boeken en/of schrijver jou aanspreekt of het beste vindt.
Lees motivatie: 1. lezen om te ontspannen.
2. lezen om informatie te krijgen, om kennis op te doen, om iets te leren.
3. Lezen om kennis te maken met andere mensen, hun problemen, hun
ideeën en meningen.
4. Lezen om te genieten van een mooie, kunstvorm van het boek als kunstwerk.

Literatuuropvatting: je mening over een boek, dit ligt niet voor altijd vast.
Verwachtingen: wat je er van verwacht.
Leeshouding: je instelling op een verhaal, gedicht en roman.
Tekstsoorten: genres; detectives, trillers enz.
Verwachtingen worden gewekt door: titel, flaptekst, omslag en informatie over literaire boeken.

Hoofdstuk 2: Openplekken en spanning.
Openplekken: plekken in het verhaal die vragen oproepen.
Actief lezen: door nauwkeurig en speurend te lezen, je wilt de openplekken invullen.
Openplekken worden verschillend ingevuld: 1. Ze worden vrij snel ingevuld.
2. Ze worden na lange tijd ingevuld
3. Soms worden ze helemaal niet ingevuld.
Open eind: een openplek die niet wordt ingevuld.
Spanning wordt opgeroepen door een onbeantwoorde vraag. Daar zijn verschillende technieken voor (manipulatie technieken): - achter houden van informatie.
- wekken van vermoedens.

- dwaal spoor.
- een vooruitwijzing inlassen.
- vertraging.
- op een ander verhaallijn overschakelen.
Spanningsboog: de tijd die verloopt tussen de vraag en antwoord.


Hoofdstuk 3: fictie, non-fictie, literatuur en lectuur.

Non-fictie: werkelijkheid.
Fictie: verzonnen.
Verbeelding en fantasie gebruik je om het voor je te zien.
Autobiografische verhalen: eigenbelevenissen of ervaringen die de schrijver in een verhaal verwerkt (autobiografie= het eigen leven beschrijven).
Werkelijkheid als uitgangspunt: De werkelijkheid van bijvoorbeeld een moord in je verhaal betrekken maar dat zo veranderen dat het fictie wordt.
In onze tijd tref je fictie aan in de vorm van proza, poëzie of toneel.
Proza: teksten waarin verhalen in worden verteld. Je hebt drie soorten: 1. Roman: uitgebreid verhaal over de hoofdpersoon; 2. Novelle: korte roman (80-100blz.); 3. (kort)verhaal; <30 blz. een niet zo uitgebreid verhaal.

Poëzie: gedichten en liedjes, je kunt ze herken aan veel wit en onvolmaakte regels
Lectuur: alles wat literatuur niet heeft, heeft dit boekje wel
De instelling van de schrijver bepaald wat het wordt schrijvers van lectuur willen geen kunst maken, ze zijn niet artistiek gericht. Schrijvers van Literatuur willen kunst maken en passen zich nauwelijks aan de, aan de smaak van de lezer of aan de mode. Literaire recensenten beoordelen in kranten en tijdschriften de nieuwe verschenen literaire boeken zo weten we wat wel en niet literair is.
Literatuur: - raak vlakken met de werkelijkheid
- thema, motieven
- diepgang
- moraal
- normen en waarden
- ingewikkelde structuur
- visie op het leven
- tijdsprongen, flashbacks

Hoofdstuk 4 personages.
Personages: mensen of vermenselijkte dieren, vormen de kern van de gebeurtenis, hoofdpersoon is het belangrijkst daarnaast heb je nog bijfiguren, zij zijn minder belangrijk.
Personages hebben een bepaalde functie in de tekst: zij vervullen een rol. De voornaamste rollen zijn: - hoofdpersoon: belangrijkste persoon, hij heeft een bepaald
doel. Hij wil altijd iets.

- helper: een bijfiguur, hij helpt de hoofdpersoon bij het
bereiken van zijn doel
- tegenstander: een bijfiguur, die de hoofdpersoon dwars zit.
Personages hebben een relatie met elkaar bijvoorbeeld vriend - vriendin enz.

Hoofdstuk 5 Tijd en structuur.
Geschiedenis: een serie chronologische, dus in tijd op elkaar volgende en met elkaar verbonden gebeurtenissen, die worden veroorzaakt of onder gaan door personages.
Fabel: een chronologische geordende geschiedenis.
Samenvatten: de geschiedenis/fabel samenvatten: de in chronologische gebeurtenissen die de personages meemaken.
Afwijkende volgorde: de gebeurtenissen staan dan niet in de volgorde zoals ze in volgorde van tijd hebben plaats gevonden.
Kunstingrepen: in grijpen in de geschiedenis van het verhaal, dit wordt naar de hand van de schrijver geschreven. Waarom wordt er in gegrepen?: Het verhaal spannend maken, de lezer actiever bij het verhaal betrekt, nieuwsgierig maken en/of de thematiek verduidelijken.
Sujet: de volgorde van het van de gebeurtenissen in een verhaal.

Fabel en sujet zijn hetzelfde als de schrijver geen kunstgrepen toepast.

Structuur= bouw= de manier waarop het verhaal is opgebouwd.
Chronologische volgorde: de gebeurtenissen komen logisch voort uit de vorige en je leest ze na elkaar wat er na elkaar gebeurd is, zoals de werkelijkheid.
Niet-chronologische volgorde: het verhaal begint op het moment dat er al het nodige is gebeurd en dat je verderop in het verhaal door een flashback achter vroegere gebeurtenissen komt.
Flashback: gebeurtenissen uit een vroegere tijd worden verteld.

Verhaallijn: als een serie gebeurtenissen worden beschreven en alle details zijn weggelaten.
Samenhang: de gebeurtenissen zijn met elkaar verbonden en de ene gebeurtenis komt voort uit de andere.
Losse structuur: verhalen en gedichten waarin dingen gebeuren die weinig verband vertonen of waarin de ene gebeurtenis niet duidelijk uit de ander voortkomt.
Hechte structuur: verhalen en gedichten waarin alles samenhangt met wat er gebeurt, ook al zal je dat soms op het eerste gezicht niet zeggen.
Vooruitwijzing: vooruitwijzen naar iets wat verderop in het verhaal gaat gebeuren
Terugverwijzing: wordt verwezen naar iets wat al gebeurd is.

Verhalende teksten hebben niet altijd een verhaallijn. Het komt ook voor dat een roman meer verhaallijnen bevat: twee of meer reeksen gebeurtenissen die van elkaar kunt (onder)scheiden en waarbij elke gebeurtenissenreeks een eigen ontwikkeling kent.


Bedoeling en effect kunstgrepen: de spanning verhogen, de lezer nieuwsgierig maken en hem aanzetten tot actiever lezen.
Functies flashbacks: het duidelijk maken van bijvoorbeeld hoe moeilijk het voor een personage kan zijn om van het verleden los te komen of informatie geven over het verleden van personages zo dat het duidelijker wordt voor de lezer.

Hoofdstuk 6 Perspectief.
Verteller: de gene die aan het woord is, je ziet door zijn ogen het verhaal.
Perspectief: de verteller bepaald dit, hij bepaalt wat je te zien krijgt.

Ikvertelsituatie: de ikpersoon vertelt wat er gebeurt. Je ziet het door zijn of haar ogen. Je komt de gedachten en gevoelens van de ikpersoon te weten, hierdoor leef je ook met hem mee. Je komt van de andere personen niks te weten.
Onbetrouwbaar perspectief: als je niet zeker weet of iets waar is.
Alwetende vertelsituatie: de verteller weet alles van alle personen. De verteller kan in de toekomsten en in het verleden kijken. Hij vertelt de personages in de hij/zij vorm.
Personale vertelsituatie: je ziet het verhaal door de ogen van 1 personage het verhaal staat in de hij/zij vorm. Het is een subjectief verhaal.
Meervoudig perspectief: wanneer je het verhaal afwisselend door de ogen van verschillende personages ziet.

Hoofdstuk 7 Thematiek.
Interpreteren: uitleggen of verklaren.

Als je iets moet interpreteren doe je dit aan de hand van argumenten en tekstvoorbeelden. Iedereen heeft zijn eigen interpretatie over een verhaal.

Verhaallaag: de gebeurtenissen, de structuur en de personages bevinden zich in deze laag.
Betekenislaag of thematische laag. De betekenislaag vertelt je wat er eigenlijk met het verhaal bedoeld wordt. Als je in 1 woord of zin opschrijft wat volgens jou de betekenis van een tekst is, dan heb je de thematiek genoteerd.

In literaire teksten komen herhalingen voor. Herhalingen (van gebeurtenissen, situaties, ervaringen, voorwerpen) in verhalen of gedichten noemen we een motief.
Als een motief telkens weer in een verhaal opduikt noem je dit een leidmotief.
Literaire motieven: motieven die in de literatuur vaak voor komen.

Motto: een korte tekst die voor in het boek staat. Het is vaak een citaat van een andere schrijver of dichter.

Hoofdstuk 9 Literaire auteurs.
Een boek noemen we autobiografisch als een schrijver zijn persoonlijke ervaringen gebruikt.
Bij schrijvers die over hun eigen belevenissen schrijven, is het mogelijk een roman of verhaal te bestuderen vanuit hun levensbeschrijving(=biografie).

Wat de opvatting van de schrijver over literatuur is, heeft temaken met wat hij met zijn boeken wil bereiken.
Sommige schrijvers hebben een duidelijke boodschap of bedoeling met hun werk. Zulke schrijvers noemt men geëngageerd.

Hoofdstuk 10 literaire kritiek.
In recensie van literatuur in kranten en tijdschriften wordt een oordeel uitgesproken over het boek. Van een literaire criticus mag je verwachten dat hij of zij dat oordeel onderbouwt met argumenten en in de meeste gevallen is dat ook zo. Naast het uitspreken van een oordeel bestaat een deel van de recensie vaak uit het samenvatten van de inhoud en het geven van enige achtergrondinformatie. Verder geven critici soms een beknopte analyse van het boek.

Hoofdstuk 11 literatuur en maatschappij.

Bestsellers: echt winstgevend zijn boeken die in korte tijd enige tienduizenden exemplaren verkomen.
Context: de achtergrond waartegen een literair boek verschijnt.

REACTIES

L.

L.

heleee goede samenvatting! net wat ik nodig had om het even snel te leren..toppie!!

12 jaar geleden

P.

P.

Net wat ik zocht

12 jaar geleden

W.

W.

He-Le-Maal Super

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.