3.8 beschouwende teksten
In een beschouwende tekst wordt het onderwerp van meerdere kanten belicht. Hieronder valt het geven van oorzaken, oplossingen en voor en nadelen. Hierdoor trekt de lezer zelf een standpunt in over het onderwerp. Soms wordt er wel de mening gegeven van de schrijver, maar deze wordt niet opgedrukt.
3.9 overzicht betoog en beschouwing
Zie blz. 66
3.10 activerende teksten
Je wilt met deze teksten de lezer activeren en overtuigen, de mening van de schrijver komt duidelijk naar voren. Het taalgebruik is meestal niet te ingewikkeld en de tekst is aantrekkelijk verpakt. De hoofdtekst bestaat uit feiten, meningen en argumenten. Je speelt in op de gevoelens van je doelgroep.
3.11 zakelijke brief
Informerende, uiteenzettende, betogende, beschouwende en activerende brieven
Speciaal: circulair (meerdere personen, informatief + activerend), sollicitatiebrief( zakelijke brief waar je je aanbiedt voor een functie) en ingezonden brief ( persoonlijk getint artikel in een vast rubriek).
Meer uitleg blz. 70-76
3.12 recensie
Je bespreekt iets, je geeft een oordeel en beoordeeld de kwaliteit. Hierbij gebruik je argumenten, voornamelijk literaire argumenten. De recensie is dus persuasief. Soms kan hij ook activerend zijn.
3.13 samenvattend schema
Tekstdoel
Uitgangspunt
Tekstsoort
voorbeelden
Informeren
Objectief
Informerende tekst
Nieuwsbericht
Uiteenzetten
Objectief
Uiteenzettende tekst
Handleiding
Overtuigen
Subjectief
Betogende tekst
Recensie
Activeren
Subjectief
Activerende tekst
Advertentie
Beschouwen
Subjectief
Beschouwende tekst
Achtergrond artikel
Hoofdstuk 4 tekstopbouw
4.1 alinea en kernzin
Een tekst is verdeeld in alinea’s. dit is zichtbaar door witregels of nummering.
Elke alinea is een afgeronde eenheid, met één deelonderwerp en een hoofdmededeling of een hoofdbewering. Ook wel een kernzin genoemd. Deze is meestal te vinden in de eerste of na een inleidende zin. Soms zit hij ook in de laatste zin. Een vragende kernzin moet je zelf verwoorden.
Citeren. Ik heb… daarom aangetoond (r. 45-46)
4.2 onderwerp en hoofdgedachte van een tekst
Onderwerp is waar de tekst over gaat, meestal 1 woord of een kleine woordgroep.
Een hoofdgedachte is een uitspraak van de schrijver over het onderwerp. Niet langer dan 1 zin te noteren.
4.3 hoofdstructuur
Opbouw van een zakelijke tekst (betoog, brief artikel):
Inleiding, middenstuk en slot.
Elke onderdeel heeft een eigen functie. slot en de inleiding is meestal één alinea. Het middenstuk is het grootst.
De inleiding kan 5 functies hebben
- Belangstelling wekken
- Onderwerp introduceren
- Aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
- Aanleiding van de tekst noemen
- De lezer welwillend stemmen
7 manieren om de inleiding pakkend te maken
- Vragen stellen
- Uitspraak geven
- Retorische vraag
- Openingszin
- Anekdote
- Probleem aan de orde stellen
- Aanleiding van het schrijven noemen
In een middenstuk worden de deelonderwerpen uitgewerkt. Elk deelonderwerp in een nieuwe alinea. Deze worden aan elkaar gemaakt door structuren
In een slot kun je 3 dingen doen
- Korte samenvatting maken
- Conclusie trekken
- Aanbeveling maken
4.4 samenvattend schema
Zie blz. 97
Hoofdstuk 5 tekststructuren
5.1 alineaverbanden
Alinea’s staan met verbanden aan elkaar. Dat kan op 4 manieren:
- Herhaling
- Overgangszin
- Aankondigende zin
- Signaalwoorden
Herhaling: er worden woorden of woordgroepen herhaald in de volgende zin
Overgangszin: samenvattende zin aan het begin of het einde van de alinea. Meestal met verwijswoorden als deze, die, dit, dergelijke, zulke, enz.
Aankondigende zin: geven aan wat een lezer kan verwachten
Signaalwoorden: woord of woordgroepen die alinea’s verbinden.
5.2 soorten verbanden
Soorten verbanden met bijbehorende signaalwoorden:
- Tegenstellend, maar, echter
- Redengevend, omdat, want
- Uitleggend, bijvoorbeeld, ter illustratie
- Concluderend, dus
- Voorwaardelijk, als, indien
- Opsommend, en, ook
- Vergelijkend, net als, zoals
- Oorzakelijk, doordat, daardoor
- Verklarend, een verklaring daarvoor
- Argumenterend, daarvoor kunnen de volgende argumenten worden genoemd
- Samenvattend, kortom, samenvattend
- Toelichtend, ter toelichting kan dienen
5.3 samenvattend schema soorten verbanden
Zie blz. 105
5.4 structuurmodellen
Zie 5.5
5.5 samenvattend schema structuurmodellen
Structuur
Hoofdvraag
Middenstuk
Tekstvorm
Voordelen-en-nadelenstructuur
Wat zijn de voor- en nadelen?
Voor- en nadelen
Voor- en nadelen en eigen standpunt
Uiteenzetting of beschouwing
Betoog
Vroeger-en-nu-structuur
Wat is er veranderd?
Alleen veranderingen
Ook eigen standpunt over de veranderingen
Uiteenzetting of beschouwing
Betoog
Vroeger-nu-toekomststructuur
Wat is er veranderd en wat gaat er nog veranderen?
Alleen veranderingen
Ook eigen standpunt over de veranderingen
Uiteenzetting of beschouwing
Betoog
Verschijnsel-en-verklaring structuur
Welke verklaringen zijn voor dit verschijnsel geven?
Alleen verklaringen
Ook oplossingen of andere keuze
Uiteenzetting of beschouwing
Betoog
Verschijnsel-en-bespreking structuur
Welke aspecten kent dit verschijnsel?
Bespreking van de verschillende aspecten
Uiteenzetting of beschouwing
Probleem-en-oplossing structuur
Op welke manier(en) kan het probleem worden opgelost
Alleen oplossingen
Ook eigen keuze van oplossing
Uiteenzetting of beschouwing
Betoog
Bewering-en-argumentstructuur
Waarom is … waar
argumenten
Betoog
5.6 structuurmodellengebruiken bij schrijven en spreken
Zie blz. 112-113
5.7 functies van tekstgedeelten
Zie blz. 114-115
Hoofdstuk 6 argumenteren
6.1 basisbegrippen
Je mening kun je aanduiden met: standpunten, stellingen, beweringen en opvattingen. Meningen herken je doordat je het werkwoord ‘vinden’ bij kunt plaatsen.
Je mening kun je verwoorden mondeling (debat, discussie), of schriftelijk(beschouwing, betoog).
Je gebruikt argumenten om je mening te onderbouwen of om het geloofwaardig te maken.
Als je meerdere argumenten gebruikt voor je mening/standpunt dan wordt dat een redenering genoemd.
6.2 objectieve en subjectieve argumenten
Objectieve argumenten: ze zijn controleerbaar doordat ze gebruik maken van feiten (bewijs). (argument op basis van feiten)
Subjectieve argumenten: de informatie is niet nauwkeurig onderzocht en berusten op je geloof of intuïtie. (argumenten op basis van geloof, argumenten op basis van intuïtie).
6.3 soorten argumenten
Voorbeeld, feiten, empirisch, autoriteit, vergelijking, moreel, emotioneel
Soort redenering
Gebruikte argumenten
Op basis van feiten
Feiten (bewezen)
Op basis van geloof
Morele argumenten (overtuigingen van jezelf, geloof of andere levensbeschouwing)
Op basis van intuïtie
Emotionele argumenten (heel persoonlijk, zo voel je dat)
Op basis van gezag
Autoriteit of gezagsargument (persoon waarvan je aanneemt dat hij/zij de waarheid spreekt en er verstand van heeft)
Op basis van vergelijking (mening die geloofwaardig word gemaakt door te vergelijken)
Voorbeeld (bevat een mening) of empirisch argument (gebaseerd op ervaring van jezelf)
Op basis van (voorspelde) gevolgen
Voorbeeld, empirisch argument, feiten
Op basis van (voorspeld) nut
Voorbeeld, empirisch argument, feiten
6.4 zuiver redeneren
Algemene bewering, concreet voorbeeld (waarneming), conclusie.
6.5 opbouw van redeneringen
Bij redengevend of oorzakelijk verband:
Signaalwoord
volghorde
Eerste hoofdtype
Want
Stelling
Argumenten
Tweede hoofdtype
Dus
Argumenten
Stelling
Mengvorm
Want
Dus
Stelling
Argumenten
Conclusie(stelling)
Je hebt enkelvoudige en meervoudige argumenten
Je hebt nevengeschikte en ondergeschikte argumenten bij een meervoudige argumentatie.
Nevenschikkend: gelijkwaardig
Onderschikkend: hoofd-en-sub argumenten
6.6 beoordelen van argumenten: drogredenen en manipuleren
- Kijk of hij zuiver is
- Kijk of hij volledig is
- Beoordeel argumenten
- Zijn ze zwak?
- Zijn ze fout?
- Is het een foute redenering?
Foute redeneringen worden ook drogredenen genoemd.
Soorten drogredenen:
- Op de man spelen, persoonlijke aanval
- Meelopers motief, algemene mening gebruiken
- Generalisering, overhaaste conclusies getrokken
- Dreigement, het gebruiken van macht
- Cirkelredenering, argument wordt gebruikt, terwijl dat in de stelling zit
- Vertekenen van het standpunt,
- Onjuiste oorzaak-gevolg,
- Beroep op verkeerde autoriteit, geen betrouwbare autoriteit
- Valse vergelijking, vergelijking is niet gelijkwaardig
6.7 bijzonder taalgebruik en stijlmiddelen bij argumenteren
Zie blz. 141-145
6.8 een samenvattende voorbeeldtekst
Hoofdstuk 9
9.1 over taal- en stijlfouten
9.2 verkeerd woord/verkeerde uitdrukking
Niet goed kennen van het woord/uitdrukking.
Met behulp van- met hulp van
Aanmerkingen over- aanmerkingen op
Werkte olie op de golven- werkte als olie op vuur
9.3 moeilijk woord/moeilijke uitdrukking, vakterm, abstract woord/abstracte formulering
Gebruiken van te moeilijke woorden, vaktermen en abstracte formuleringen
Impact- hoe de reorganisatie uitpakt (beter uitgelegd)
Meningitis- nekkramp
Recalcitrante gedrag- ongehoorzaam gedrag
9.4 vreemd woord, barbarisme, belgicisme
Vroeger of later- sooner or later
Chemieker- chemicus
Gekende- bekend
9.5 modewoord of –uitdrukking, vaag woord: plat of grof, archaïsme
Cool, ergens, flikkerde, mede welke
9.6
storende woordherhaling
te vaak een woord gebruiken, oplossing à een van de 2 vervangen door een verwijswoord
foutieve tautologie
maar + echter à een weg
foutief pleonasme
aanwezige toehoorders (aanwezige zijn al toehoorders) toehoorders weghalen
van tevoren reserveren
kans kan zijn
9.7 woord(en) te weinig, telegramstijl
Geen goed doorlopende zin. Woorden toevoegen
9.8 dubbele ontkenning
Voorkomen + niet à een weghalen
Nooit + geen
9.9 contaminatie
2 woorden met zelfde uitdrukking of betekenis
Hollend achteruitvliegt
Behoort tot een van de beste
9.10 woord(en) op de verkeerde plaats
Hierdoor krijgt de zin een andere betekenis
Vb. alle tomaten komen tegenwoordig bijna uit kassen
* Bijna alle tomaten van tegenwoordig komen uit kassen
9.11 congruentiefout
Enkelvoud onderwerp à enkelvoud persoonsvorm, als dit verwisseld word met mv wordt het een congruentiefout
9.12 verwijzingsfout
Landen = zijn en het
Vaak is het zijn i.p.v. haar
9.13 te weinig afwisseling in zinsbouw en zinslengte, te lange zinnen
te weinig punten gezet
9.14 verkeerd aansluitende beknopte bijzin
Begint vaak met lopend, werkend, fietsend,
9.15 losstaand zinsgedeelte
Een punt gezet i.p.v. een komma. Koppelende woorden als , maar, omdat
9.16 foutieve samentrekking
Je laat een herhalend woord of een verwijswoord achter wegen waar het niet mag. De zin loop daardoor ook niet goed
9.17 geen symmetrie
Opsomming die niet goed lopen, ook zinnen die niet helemaal kloppen in verhouding
9.18 tangconstructie
Woorden staat te laat achter het gedeelte van de zin waar het hoorde, vaak wordt een van de laatste woorden na voren gehaald om het te verhelpen
Woorden staat te laat achter het gedeelte van de zin waar het hoorde, vaak wordt een van de laatste woorden na voren gehaald om het te verhelpen
9.19 tussengeschoven bijwoordelijke bijzin
Zinsgedeelte staat niet goed in de zin.
9.20 foutieve inversie
Onderwerp staat achter de persoonsvorm. TE ZIEN AAN MAAR en EN
9.21 niet-bedoelde dubbelzinnigheid
Zie titel
9.22 storend figuurlijk taalgebruik
Past niet goed in de tekst
9.23 verkeerd gebruik van de lijdende vorm
Geleerd wordt – leren, wordt gestart- start
9.24 overdrijving
Erg ongelukkig- niet gelukkig of niet blij
9.25 samenvattend schema taal-en stijlfouten
Zie blz 9.25
Hoofdstuk 10
10.1 waarom moet je teksten foutloos spellen
10.2 twee typen spellingproblemen
10.3 aaneenschrijven
- Zo veel mogelijk zelfstandige naamwoorden aaneen schrijven
- Bijvoeglijke naamwoorden zoveel mogelijk aaneen
- Samengestelde werkwoorden aaneen
- Er, daar, hier en waar vaak eraan plakken
- Getallen aaneen
- Lichaam à linker en rechter aan het woord. Bij de rest niet
10.4 afkortingen
- Veel met kleine letter
- Veel gebruikt à zonder punten ertussen
- Bedrijfsnamen vaak met hoofdletters zonder punten
- Titels met kleine letters en 1 punt aan het einde
- Zijn veel uitzonderingen
10.5 apostrof
- Wordt gebruikt als scheidingsteken of weglatingsteken
- Meervoud eindigend op a,i,o,u,y met apostrof tegen het verkeerd lezen
- Ook bij afkortingen
- Geen leesproblemen? Een apostrof
- Verkleinwoorden van woorden eindigend op een y met daarvoor een medeklinker à apostrof vb. lolly’tje
- Bij afkortingen staat voor het achtervoegsel een apostrof à bv. CDA’er
- Bij iemand/iets dat iets bezit en het eindigt op een a,i,o,u.y à bv. Anja’s
- Bij een sisklank komt alleen een apostrof, geen s erachter
- Bij het weglaten van letter à ‘s middags
10.6 bijvoeglijk en zelfstandig gebruik van woorden als alle(n), vele(n)
- Alle en enkele als het bijvoegelijk is gebruikt, voor een zelfstandig naamwoord à bv. Alle medewerkers
- Allen en enkelen als het zelfstandig is en betrekking heeft op personen à bv. De makelaars verwachten allen
10.7 bijvoeglijke naamwoorden
- Vaak zo kort mogelijk, dus zonder n
- Maar het is gezouten en gemalen
- Stoffen zijn met –en
- Na het woord te moet het hele werkwoord
10.8 hoofdletters
- God, en heilige personen
- Namen van feest en gedenkdagen
- Bedrijven, verenigingen
- (afgeleide) van aardrijkskundige namen
- Merknamen, maar wordt er niet aan het merk gedacht dat met kleine letter
- Namen, deze moeten ook met apostroffen aangegeven worden
10.9 kleine letters
- Afgeleide van feestdagen
- Geloven en aanhang daarvan
10.10 klemtoonteken
- Als er nadruk op móét vallen
- Bij 2 klinkers moet er allebei een klemtoon op
10.11 letters, tekens en cijfers
- Getallen voluit schrijven
- Soms is het duidelijker als een cijfer gebruikt wordt, in dat geval is uitzondering
10.12 leggend streepje
- Bij de kans dat het aaneenschrijvend geheel verkeerd word gelezen
- Bij 2 dezelfde klinkers
- Of soms bij 2 verschillende klinkers
- Gelijkwaardige delen
- Gehuwde vrouw
- Bij afkortingen, letters, cijfers
- Samengestelde aardrijkskundige namen
- Bij ex, niet, non, en oud
- Bij anti alleen als het 2e woord met een hoofdletter begint
- 3-delig à soms 2 strepen gebruikt moeten worden
10.13 meervoud van zelfstandige naamwoorden
Zie blz. 114-115
10.14 trema
10.15 tussenletter(s) –(e)n-
10.16 tussenletter –s-
10.17 verkleinwoorden
10.18 weglatingsstreepje
10.19 werkwoordsvormen
10.20 woorden met een lastige spelling
Hoofdstuk 11
11.1 de functie van leestekens
11.2 de punt, het vraagteken en het uitroepteken
11.3 de komma
11.4 de puntkomma
11.5 de dubbele punt
11.6 aanhalingstekens
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden