· Chronologisch verband
o De gebeurtenissen worden vaak in de juiste tijdsvolgorde geschreven.
o Signaalwoorden zijn:
Vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk & intussen.
· Opsommend verband
o Er worden dingen achter elkaar genoemd.
o Het wordt vaak aangegeven met liggende streepjes (-),
getallen (1, 2, 3) of met dots.
o Signaalwoorden zijn:
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), bovendien, verder, ten slotte, en, niet alleen & (maar) ook.
· Tegenstellend verband
o Worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd.
o Signaalwoorden zijn:
Tegenover, daarentegen, maar, hoewel, echter, toch, ofschoon, ondanks dat, aan de ene kant & aan de andere kant.
· Toelichtend verband
o Er wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak een voorbeeld.
o Signaalwoorden zijn:
Bijvoorbeeld, zo, zoals, denk aan & neem nou.
· Voorwaardelijk verband
o Als er wordt aangegeven onder welke voorwaarden er iets gebeurd.
o Signaalwoorden zijn:
Als (… dan), indien, tenzij & wanneer.
· Redengevend verband
o Er wordt aangegeven waarom iemand iets doet of vindt; er wordt een reden gegeven.
o Signaalwoorden zijn:
Omdat, daarom, dus, want & de reden hiervoor is.
· Oorzakelijk verband
o Er word een oorzaak aangegeven, en bij een oorzaak gebeurt er iets buiten jouw wil.
o Signaalwoorden zijn:
Doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus & dankzij.
· Concluderend verband
o Er word een conclusie getrokken, maar wel wat eerder in de tekst.
o Signaalwoorden zijn:
Dus, daarom, dat houdt in, kortom & concluderend.
REACTIES
1 seconde geleden