Tekstdoel: Schrijvers en sprekers schrijven een tekst omdat ze iets willen bereiken.
Tekstdoel: informeren à je wilt de lezer of luisteraar iets nieuw vertellen of je wilt verslag doen van een gebeurtenis of onderzoek. Informeren betekent informatie geven, je blijft objectief en je houdt je aan de feiten.
Tekstdoel: uiteenzetten à Uiteenzetten is een vorm van informeren, maar specifiek gericht op iets uitleggen. Je geeft in een uiteenzettende tekst objectieve informatie. Je kunt een overzicht geven van verschillende mogelijkheden of een ontwikkeling in de tijd schetsen.
Tekstdoel: beschouwen à Een beschouwende tekst belicht een probleem van verschillende kanten en zet je aan het denken. De schrijver analyseert een probleem. Een beschouwing is overwegend objectief.
Tekstdoel: overtuigen à In een overtuigende of betogende tekst probeer je de lezer of luisteraar over te halen om het eens te zijn met jouw standpunt. Je schrijft een betoog, waarin je iedere stap onderbouwt met een argument. Tegenargumenten noem je ook en weerlegt je meteen. Een overtuigende tekst of een betoog is dus subjectief, de mening van de schrijver of spreker staat neutraal.
Tekstdoel: activeren à In een activerende tekst wil je niet alleen overtuigen, maar je wilt ook tot actie aanzetten. De lezer of luisteraar moet iets gaan doen. Een activerende tekst is subjectief. Je wilt de lezer of luisteraar overtuigen dat wat jij zegt waar is en de moeite waar is om voor in actie te komen.
Tekstdoel: Amuseren à In een amuserende tekst wil je de lezers en luisteraars vooral vermaken. Het verhaal dat je vertelt, hoeft niet echt gebeurd te zijn. Je wilt de lezer vooral laten genieten.
Tekstsoort: uiteenzetting à Informatieve tekst, waarin je iets uitlegt, beschrijft, verklaart of meedeelt. Een uiteenzetting is objectief. Je schrijft het in zakelijke stijl. Je blijft onpartijdig en neutraal, maar je geeft wel voorbeelden.
Vaste tekststructuren:
- Inleiding à voorbeeld
- Kern à kernzin vooraan of achterin de alinea.
- Slot à samenvatting of conclusie
Indelingsstructuur Tijdsstructuur
Inleiding |
Onderwerp |
Middenstuk |
Aspecten |
Slot |
Samenvatting |
Inleiding |
Onderwerp of verschijnsel |
Middenstuk |
Verleden / heden |
Slot |
Conclusie / ontwikkeling |
Verklaringsstructuur
Inleiding |
Verschijnsel |
Middenstuk |
Kenmerken/ verklaringen/ oorzaken/redenen |
Slot |
Verklaring |
Tekstsoort: betoog àeen betoog is een overtuigende tekst. In een betoog leg je je standpunt uit met argumenten. En betoog is subjectief. Een betoog schrijf je in zakelijke stijl. Er is ruimte voor emotie en je kunt retorische middelen gebruiken.
Vaste tekststructuur:
- Inleiding àstelling
- Kern à elk argument een nieuwe alinea.
- Slot à conclusie
Inleiding |
Onderwerp |
Middenstuk |
Voordelen/nadelen |
Slot |
Eindconclusie |
Inleiding |
Standpunt |
Middenstuk |
Argumenten voor/argumenten tegen/ tegenargumenten |
Slot |
Conclusie |
Voordelen-nadelenstructuur stelling-argumentenstructuur
Tekstsoort: beschouwing à een beschouwing is een tekst waarin je verklaringen en meningen beschrijft, zodat je lezer of luisteraar zich een mening kan vormen (opiniëren) in je beschouwing kun je argumenten voor en tegen een standpunt behandelen, maar je blijft objectief. Omdat je als schrijver van een beschouwing van een onderwerp van verschillende kanten belicht is het verstandig je goed te documenteren. Een beschouwing is overwegend zakelijk en beschrijvend.
Vaste tekststructuur:
- Inleiding à beschouwing
- Kern à nieuwe verklaring of oplossing
- Slot à verklaringen, antwoorden of oplossingen
Probleem- oplossingsstructuur Vraag-antwoordstructuur
Inleiding |
Probleem |
Middenstuk |
Probleem/gevolgen/ oorzaken/ oplossingen |
Slot |
Beste oplossing |
Inleiding |
Centrale vraag |
Middenstuk |
Antwoorden |
slot |
Conclusie of samenvatting |
Standpunt en argumenten: Een standpunt is een uitspraak waarmee je als schrijver of spreker je mening geeft over een onderwerp. Een standpunt kan twijfel of tegenspraak oproepen bij een lezer of luisteraar. Daarom moet je je standpunt onderbouwen met argumenten.
Tegenargumenten en weerlegging: als je het niet eens bent met het standpunt van de schrijver of spreker, kun je een tegenargument geven waarmee je zijn standpunt probeert te ontkrachten. Als je het argument van de spreker of schrijver zwak vindt, probeer je te bewijzen dat het argument onjuist is (weerlegging). Een weerlegging maakt een argument minder aanvaardbaar.
Argumentatie: een argumentatie is een standpunt en het geheel van argumenten dat het standpunt ondersteunt of ontkracht.
Objectieve argumenten: objectieve argumenten zijn te controleren. Het zijn feiten of resultaten uit wetenschappelijk onderzoek, daarom noem je het feitelijke argumenten. Het kan zijn dat het objectieve argument na controle niet waar is. Er is meer overtuigingskracht.
Subjectieve argumenten: subjectieve argumenten zijn niet-feitelijk en gebaseerd op gevoel of emotie, overtuiging, ervaring, geloof, normen en waarden of gevoelens. Ze worden waarderende argumenten genoemd. Het gaat erom of je het ermee eens bent, niet of het waar is.
Argumentatiestructuur: Een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. Het standpunt moet altijd bovenaan, daarvandaan moet je takken naar de argumenten die het standpunt ondersteunen ontspringen.
Argumentatie:
- Enkelvoudige argumentatie à 1 standpunt en 1 argument
- Meervoudige argumentatie à 1 standpunt en meerdere argumenten
- Onderschikkende argumentatie: een argument wordt ondersteund door 1 of meerdere subargumenten, dat noemen we ketenargumentatie.
- Nevenschikkende argumentatie: twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt.
- Afhankelijk à de argumenten zijn samen nodig om het standpunt te ondersteunen.
- Onafhankelijk à de argumenten vormen elk op zich een zelfstandig argument voor het standpunt.
Drogredenen: Als je zoveel mogelijk mensen wilt overtuigen, zorg er dan voor dat je deugdelijke argumenten gebruikt en geen onjuiste argumenten. Als je drogreden snel herkent, kun je kritisch zijn op je eigen en andermans redenering.
Tussenkopjes zeggen iets over de deelonderwerpen. Een overgangszin verbindt twee alinea’s met elkaar. Een kernzin zit in elke alinea, meestal in de eerste of de tweede zin of in de laatste zin.
De inleiding van de tekst kan uit 1 alinea bestaan, maar ook uit meerdere. De functie van de inleiding is belangstelling wekken en het onderwerp introduceren. Bij een lange tekst geeft het ook nog aan hoe de tekst is opgebouwd.
De kern bestaat uit het belangrijkste van de tekst, hierin wordt alle informatie verwerkt.
Het slot bestaat uit een samenvatting, conclusie, afweging, aanbeveling, oproep of een toekomstverwachting.
Als je het onderwerp van de tekst wilt weten, lees je de tekst verkennend. Als je de hoofdverdachte van de tekst wilt weten, dan lees je de tekst goed door.
De hoofdzaken zijn de belangrijkste delen van de tekst, dit kan je herkennen aan de titel, de tussenkopjes, de eerste alinea van de inleiding, de laatste alinea van het slot en de kernzinnen van alle alinea’s. De uitleg, toelichting, voorbeelden en details zijn bijzaken.
Er zijn verschillende tekstverbanden:
- Opsommend verband
- Tegenstellend verband
- Temporeel verband (tijdsvolgorde)
- Oorzakelijk verband (oorzaak-gevolg)
- Toelichtend verband (voorbeeld)
- Redengevend / verklarend verband
- Doel-middel verband
- Vergelijkend verband
- Voorwaardelijk verband
- Concluderend verband
- Samenvattend verband
REACTIES
1 seconde geleden