Leesstrategieën
Oriënterend lezen: snel vaststellen of de tekst bruikbaar of interessant is voor jou.
: titel, inhoudsopgave, voorwoord, titel, eerste alinea’s/laatste, auteur etc.
Globaal lezen: de hoofdzaken van de tekst vinden.
: eerste/ laatste alinea’s, tekst snel doorkijken.
Intensief lezen: de tekst hellemaal goed begrijpen.
: tekst hellemaal doorlezen, alles opzoeken wat je niet begrijpt.
Kritisch lezen: de vertrouwbaarheid van de informatie in een tekst beoordelen.
: stel vast dat de informatie juist, volledig is, recent, sterke of zwakke argumenten.
Studerend lezen: de inhoud van een tekst onthouden.
: uittreksel maken, overhoor vragen maken, tekst enkele malen doorlezen om het te onthouden.
Zoekend lezen: bruikbare informatie (in een tekst) vinden.
: je zoekt naar iets, een woord een artikel etc.
Schrijfdoelen
Informeren: lezers vertellen wat er gebeurd is/ wat er geburen gaat. Lezers uitleggen hoe iets in elkaar zit.
Opiniëren: lezers de gelegenheid geven zich een mening te vormen over een onderwerp.
Overtuigen: lezers met argumenten overhalen tot een bepaalde mening, standpunt.
Activeren: lezers aanzetten om iets te gaan doen.
Amuseren: lezers vermaken door iets leuks of interessants te vertellen
Tekstsoorten
Tekststructuur
Vraag/antwoordstructuur
Inleiding vraag
Middenstuk antwoord(en)
Slot samenvatting of conclussie
Aspectenstructuur
Inleiding aankondigging onderwerp
Middenstuk diverse aspecten van een onderwerp
Slot samenvatting
Aspectenstructuur
Inleiding introductie onderwerp
Middenstuk situatie vroeger, nu en in de toekomst
Slot conclusie
Verklaringsstructuur
Inleiding noemen van een bepaald verschijnsel
Middenstuk kenmerken, oorzaken en gevolgen, voorbeelden
Slot samenvatting
Probleem/oplossingsstructuur
Inleiding probleem
Middenstuk gevolgen, oorzaken, oplossingen
Slot de beste oplossing.
Voor- en nadelenstructuur
Inleiding vraag of stelling
Middenstuk voor en nadelen
Slot afweging, conclusie
Argumentatiestructuur
Inleiding stelling, standpunt
Middenstuk argumenten voor de stelling en weerlegging tegenargumenten
Slot herhaling stelling
Tekstverbanden
concluderend verband: dus, daarom, de slotsom is, dan ook, ik kom tot de slotsom dat, concluderend, kortom
doel-middel verband: om te, waarmee, opdat, met de bedoeling, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door
Oorzakelijk verband: doordat, daardoor, als gevolg van, waardoor, het komt door
Opsommend verband: ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, om te beginnen, ten eerste, tweede,
derde , tenslotte
Redengevend verband: want, omdat, daarom, immers, dus, dat blijkt uit, aangezien, de reden hiervoor is
Samenvattend verband: kortom, samenvattend, al met al, samengevat
Tegenstellend verband: maar, echter, toch, enerzijds…anderzijds, aan de ene kant (andere kant), niettemin
evenwel, nochtans,
Voorwaardelijk verband: mits, als, indien, in het geval dat, tenzij
Chronologisch verband: eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger, nu , later, voordat, nadat
toelichtend verband: zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou
vergelijkend verband: zoals, net (zo) ... als, evenals, (meer, beter) … dan
toegevend verband: ook al, zij het (dat), weliswaar, hoewel, ofschoon
REACTIES
1 seconde geleden
T.
T.
niet zo best
7 jaar geleden
Antwoorden