Samenvatting Tekst Analyse, Nederlands
Vorm en Inhoud:
* Vorm: de manier waarop de inhoud wordt gepresenteerd (bv. Gedicht).
* Inhoud: bepaald welke vorm er wordt gekozen.
* Vorm > 2 groepen: proza en poëzie:
* Proza: teksten waarvan de regellengte afhankelijk is van de breedte van het papier.
* Poëzie: regellengte onafhankelijk van de bladspiegel.
* Inhoud > 2 groepen: fictionele en zakelijke teksten.
* Zakelijke teksten: iets dat echt gebeurd is, wordt behandeld.
* Fictionele teksten: teksten die geheel of gedeeltelijk verzonnen zijn.
* Vier hoofdgenres:
- epiek: verhalende literatuur.
- lyriek: teksten waarin rechtstreeks gevoelens worden uitgedrukt (‘Wat is dat prachtig!’)
- dramatiek: term voor alle toneelstukken. Er wordt niet over personen vertelt, hun daden worden getoond.
- didactiek: zakelijke teksten waarin een boodschap ligt.
Epiek:
* Eenvoudige vormen: sprookje, sage, mythe en legende:
- Sprookje: kort verhaal gebaseerd op een tegenstelling (goed-kwaad), erg fantasievol.
- Sage: langer verhaal. Meestal over belangrijke personen en indrukwekkende gebeurtenissen. Kleine kern van waarheid. Volk van herkomst: Grieks Romeinse, Germaanse en de Keltische.
- Mythe: verhaal over bovennatuurlijke gebeurtenissen en personen, primitieve mens verklaarde hier zaken mee die ze niet konden begrijpen. Zelfde indeling van volk van herkomst. Oorspronkelijk didactisch.
- Legende: christelijk genre. Kort verhaal waarin men toont hoe god zich rechtstreeks met het leven van de mens bemoeit. Didactisch karakter.
Nauw verwant aan de eenvoudige vormen:
- Ballade: gedicht dat gezongen kan worden, eenvoudig verhaal wordt verteld.
- Epos/heldendicht: lang dichtwerk waarin een heldhaftig persoon avonturen beleeft. Geschreven in een plechtige taal.
Didactiek:
* Zakelijke teksten:
* Overtuigende teksten: auteur geeft zijn persoonlijke visie op het onderwerp en probeert de lezer van de juistheid te overtuigen. Taalgebruik moet gericht zijn op een breed publiek.
Genres bij overtuigende teksten:
- Autobiografie: beschrijving van eigen leven.
- Biografie: levensbeschrijving over een ander.
- Essay: subjectieve verhandeling in zeer verzorgde taal over een wetenschappelijk of letterkundig onderwerp.
- memoires: te boek gestelde herinneringen.
- recensie: kritische beschouwing over een boek, film, tijdschrift, cd, enz.
* Activerende teksten: wordt lezer niet alleen overtuigd, maar ook geactiveerd om iets te doen (handelen). Verzetsliteratuur is een voorbeeld hiervan.
* Leerdicht: lange middeleeuwse didactische teksten.
* Vijfde hoofdgenre: episch-didactische literatuur:
- Fabel: kort verhaal over dieren waarin een levensles (moraal) wordt gegeven.
- Satire: verhaal waarbij op humoristische wijze bestaande zaken worden bespot.
- Parodie: type satire, tekst waarin een andere tekst wordt bespot door dezelfde stijl te gebruiken, maar een ander onderwerp te nemen.
Lyriek:
* Elegie/klaagzang: gedicht waarin gevoelens van verdriet en wanhoop worden verbeeld.
* Ode/lofdicht:gedicht waarin gevoelens van bewondering voor iets of iemand worden uitgedrukt, meestal op plechtige toon.
Dramatiek:
* Twee genres:
- Tragedie/treurspel: ernstig toneelstuk.
- Komedie/blijspel: vrolijk stuk.
* Andere genres:
- Klucht: kort toneelstuk met weinig verfijnde humor.
- Tragikomedie: stuk met afwisseling van ernstig en vrolijk.
- Melodrama: romantisch-sentimenteel stuk vol verrassende wendingen en special effects.
* Omwerking van toneeltekst naar toneelopvoering = enscenering/mise-en-scène
Fabel en Sujet:
* Ab ovo: het verhaal beginnen vanaf het ei.
* In medias res: verhaal vanaf het midden vertellen.
* Post rem: verhaal vanaf het einde vertellen.
* Fabel: verhaal in zijn logische en chronologische volgorde vertellen.
* Sujet: manier waarop fabel in de tekst is weergegeven.
* Verhaal – of romantheorie: het onderdeel van literatuur die zicht bezighoudt met de fabel en sujet enzo.
Opbouw boek:
* Voorwerk, eigenlijke tekst, nawerk
* Voorwerk: alles wat vooraf gaat aan het eerste hoofdstuk: omslag, titel, opdracht, motto, proloog, inhoudsopgave.
* Opdracht: als boek aan iemand opgedragen is.
* Motto: citaat van iemand anders, past goed bij het boek volgens de auteur.
* Proloog: voorwoord, hoe het boek tot stand gekomen is.
* Nawerk: heel kort, epiloog (nawoord), op de achterzijde meestal een kleine inhoud van de tekst.
Handeling:
* Handeling: alle gebeurtenissen samen.
* Thema: korte samenvatting over de handeling.
* Onderwerp: verkorte samenvatting van het thema.
* Dubbelroman: twee thema’s in een boek.
* Ingelast verhaal: als een kort verhaal van een 2e roman in de 1e verwerkt is.
* Raamvertelling: verhalen bij elkaar houden in één roman.
* Spanning: eigenschappen van een roman om de lezer te laten lezen en de afloop te weten willen komen.
* Gesloten einde: zaak is opgelost.
* Open einde: zaken nog niet afgelopen, nieuwe spanning, hoe gaat het verder.
Stof en Motief:
* Externe motieven: buiten het verhaal ook in kwestie voorkomen.
* Interne motieven: die slechts in één verhaal voorkomen.
* Een stof: terugkeren van het hele verhaal en niet alleen een onderdeel.
Personages:
* Type: personage waarvan slechts één karaktertrek aanwezig is.
* Vlak karkater: personage waarvan je weinig weet, meestal bijpersonage. Globale karaktereigenschappen.
* Rond karakter: personage waar we bijna alles van weten.
* Psychologische romans: waar de karakters heel diepgaand zijn beschreven.
* Sociale romans: beschrijving van een maatschappelijk bepaalde groep.
* Zedenroman: gewoonten van een bepaalde tijd staan primair.
Perspectief:
* Innerlijke monoloog: directe weergave van het denkproces.
* Anachronieën: afwijking van de chronologische volgorde.
* Perspectief: vanuit een bepaald persoon het verhaal meemaken.
* Personeel verhaal: ik-persoon
* Auctrioneel verhaal: via de schrijver
REACTIES
1 seconde geleden