Grammatica: zinsdelen en woordsoorten

Beoordeling 9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas vwo | 623 woorden
  • 24 juni 2021
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 9
4 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode

Nederlands - Grammatica: Zinsdelen en Woordsoorten

Zinsdelen

1. Persoonsvorm

  • Het persoonsvorm (pv) is een werkwoord in de zin die bij het onderwerp hoort. Elke zin heeft een pv. De manieren om een persoonsvorm te vinden zijn:
  • - tijdproef
  •   Hierbij zet je de zin in een andere tijd, het woord dat veranderd is de persoonsvorm. 
  •   Ik krijg een voetbal voor mijn verjaardag - Ik kreeg een voetbal voor mijn verjaardag.
  • - vraagproef
  •   Hierbij maak je van de zin een vraag, het woord dat vooraan staat is het pv
  •   Ik krijg een voetbal voor mijn verjaardag - Krijg ik een voetbal voor mijn verjaardag?
  • - getalproef
  •   Hierbij maak je van een onderwerp in het meervoud het enkelvoud of andersom.
  •   Ik krijg een voetbal voor mijn verjaardag - Zij krijgen een voetbal voor hun verjaardag
  • 2. Zinsdeelstrepen
  • Elke zinsdeel heeft een eigen functie. Eerst zet je om het pv zinsdeelstrepen, alles voor het pv is 1 zinsdeel. Daarna moet je de woord(groep)en husselen voor het pv en kijken of het goed klinkt. Ja = een zinsdeel, nee = geen zinsdeel.

3. Werkwoordelijk gezegde

  • Het wwg zijn alle werkwoorden in een zin. Dus persoonsvorm + alle andere werkwoorden. Het woordje "te" voor een ww hoort ook bij het wwg.
  • Er zijn ook splitsbare werkwoorden waarbij de andere deel bij het persoonsvorm hoort.
  • 4. Onderwerp
  • Dit is het zinsdeel dat de actie uitvoert. Wie of wat + wwg? 

Een zin in de gebiedende wijs heeft geen onderwerp. Om toch erachter te komen wat het lijdend en meewerkend voorwerp is zet je inplaats van het onderwerp het woord "ik". Bvb: Koop een cadeau voor Jan! - Wie of wat + koop + ik ? Voor wie of aan wie + koop + ik?

  • 5. Lijdend voorwerp
  • Het lijdend voorwerp ondergaat iets. Wie of wat + wwg + o?

6. Meewerkend voorwerp

  • Dit zinsdeel moet meewerken zodat de actie lukt. Het mw is meestal een persoon omdat er in de vraag "wie" staat.  Aan wie of voor wie + wwg + o (+lv)?
  • 7. Bijwoordelijke bepaling

  • Het bwb zegt iets over de plaats of tijd, en beantwoord andere vragen zoals: waar? waarom? hoe? wanneer? Het bwb is ook alle andere overige woorden bij een ontleding: toch, niet, wel, zo etc.
  • Woordsoorten

1. Zelfstandig naamwoord

  • Benoemen mensen, dieren, planten, dingen en begrippen. (MEDIPLANDI + BE)
  • Kenmerken zvn:
  • - lidwoorden
  • Voor een zelfstandig naamwoord kan een lidwoord staan (de, het of een)
  • - meervoud
  • Het zelfstandig naamwoord kan meestal in het meervoud
  • - verkleinwoord
  • Van een zlefstandig naamwoord kun je vaak een verkleinwoord maken
  • -eigennamen
  • Namen van mensen, plaatsen, bedrijven etc. zijn ook zelfstandige naamwoorden.
  • 2. Lidwoorden
  • De - mannelijk of vrouwelijk lidwoord 
  • Het - onzijdig lidwoord
  • Een - kan bij beide

(let op! soms is het woord "het" een zvn terwijl het op een lw lijkt: Het is mooi weer)

 3. Bijvoegelijk naamwoord

  • Het bvn noemt een eigenschap van een zelfstandig naamwoord.
  • - het bvn staat meestal voor het zvn, maar het kan er ook achter staan.
  • Mijn geweldige opa - Mijn opa is geweldig
  • - het bvn kan een -e achter zich hebben, maar dat hoeft niet
  • Ik had een leuke vakantie - Ik had een leuk weekend.
  • - stoffelijke bijvoegelijke naamwoorden zijn bvn die vertellen van welk materiaal iets
  • is gemaakt. Meestal eindigt het stflk bvn op -en. - niet altijd
  • Het houten hutje, de plastic fles, een gouden ring.
  • 4. Werkwoord
  • Een woord dat aangeeft wat iemand doet of wat er gebeurt.

5. Voorzetsel

  • Het voorzetsel geeft een tijd, plaats of gevolg aan.
  • - tijd : Ik dacht er sinds gisteren niet meer aan.
  • - plaats : Het glas zit achter het gordijn
  • - gevolg : Door de file was ik te laat voor school.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.