Grammatica samenvatting taalkunde:
- Lidwoorden:
-drie lidwoorde; de, het en een.
-twee groepen onderscheiden; bepaalde lidwoorden(m/v) en onbepaalde lidwoorden(onz): I= de en het II= een.
- Zelfstandig naamwoord:
- je kan er de, het of een voor zetten.
- Het zijn eigennamen(= namen va personen,landen, rivieren etc.).
- Bijvoegelijk naamwoord:
- het zegt iets van een zn(het is een eigenschap of kenmerk van het zn).
- Persoonlijkvoornaamwoord: (de functie van het lijdedend voorwerp in de zin)(p.vnw als voorwerp gebruikt: (functie van voorzetselvoorwerp)
Onderwerp in de zin |
Voorwerp in de zin |
|
1e p.ev. |
Ik |
Mij (me) |
2e p.ev. |
Jij (je)/u |
Jou (je)/u |
3e p.ev. |
Hij/zij (ze)/het |
Hem/haar/het |
1e p.mv. |
Wij (we) |
Ons |
2e p.mv. |
Jullie/u |
Jullie/u |
3e p.mv. |
Zij (ze) |
Hen (ze)/ Hun* (ze) |
*het p.vnw hun gebruiken we alleen als het de functie heeft van een meewerkend voorwerp
zonder voorzetsel in de zin.
- Voorzetsel:
- Een vz is meestal een kort woordje dat bij een zinsdeel of een deel van een zinsdeel hoort. Voorzetsels zijn woordendie nooit in hun eentje een zinsdeel kunnen vormen. Ze zitten altijd aan andere woorden ‘vastgeplakt’.
- Een groot aantal van de voorzetsels (dus niet allemaal) kun je vinden door ze te plaatsen op de stippellijntjes voor …………… de kooi of …………… het feest. De woordjes die op de stippellijntjes kunnen worden ingevuld, kunnen voorzetsels zijn. Bijv.: In, op, naast, met (de kooi) en tijdens, voor, gedurende (het feest).
- Bijwoord: een bijwoord kan wat zeggen over de volgende andere woordsoorten:
- Werkwoord
- Bijvoegelijknaamwoord
- Telwoord
- Ander bijwoord
- Wederkerend voornaamwoord: Een wederkerend voornaamwoord keert terug naar het onderwerp van de zin. Het noemt het onderwerp nog een keer. De wederkerende voornaamwoorden horen bij het werkwoordelijk gezegde.
- Bezittelijk voornaamwoord:
- Bezittelijke voornaamworden duiden een bezit aan.
- Ze geven aan vanwie iets of iemand is.:
enkelvoud |
meervoud |
|
1e |
mijn |
Ons/onze |
2e |
Jouw (je) / uw |
Jullie / uw |
3e |
Zijn / haar |
Hun |
- Aanwijzend voornaamwoord: De aanwijzende voornaamwoorden zijn: Dit, dat, deze, die
- Vrangend voornaamwoord: De vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat welke en wat voor (een).
- Bepaald hoofdtelwoord geeft een precies aantal aan.
- Onbepaald hoofdtelwoord geeft geen precies aantal aan.
- Bepaald rangtelwoord geeft een precieze plaats in een rangorde aan.
- Onbepaald rangtelwoord geeft geen precieze plaats in een rangorde aan.
REACTIES
1 seconde geleden