Taal en Spelling Hoofdstuk 5 en 6

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 791 woorden
  • 26 juni 2007
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
23 keer beoordeeld

Hoofdstuk 5 Taal Academici = mensen die een studie aan de universiteit hebben afgerond
Affiniteit = betrokkenheid
Alternatieven = andere mogelijkheden
Altruïstische = niet op eigen belang gericht
Anticiperen = rekening houden met dat naar verwachting gaat gebeuren
Arbitrair = het gebonden zijn door een baan
Dienstverband = willekeurig // zoals het toevallig uitkomt
Geëngageerde = betrokken bij maatschappelijke problemen
Hoogconjunctuur = welvaart

Ideële = gezegd van organisaties die helpen zonder winst te maken
Inspraak = gelegenheid om je mening te laten horen
Investeren = tijd en aandacht aan iets besteden
Op non-profitbasis = niet bedoeld om winst te maken
Op projectbasis = voor korte tijd met bepaalde werkzaamheden bezig zijn
Paradox = uitspraak die niet lijkt te kloppen // schijnbare tegenstrijdigheid
Participeren = deelnemen
Prestigieuze = aanzien hebbende
Principes = vaste overtuigingen
Professionalisering = tot een beroep maken
Recessie = teruggang in de welvaart Spelling Een koppelteken (verbindingsstreepje) komt voor: 1. in woorden die anders onoverzichtelijk worden (doe-het-zelzaak, kop-en-schotel, peper-en-zoutstel…) 2. in samenstellingen, tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken (na-apen, auto-ongeluk, zo-even, maar à koffieautomaat, politieagent) 3. bij letters, cijfers, andere tekens en St of Sint (50-plusser, $-teken, CDA-lid…) 4. bij aardrijkskundige namen of woorden die daarvan afgeleid zijn (Zuid-Engeland…) 5. in woorden met ex-, non-, niet-, pseudo-, semi-, quasi-, loco-, vice-, oud-, en privé- (ex-vrouw, non-verbaal, niet-roker pseudo-wetenschappelijk, vice-premier…) Een weglatingsteken gebruik je als je een deel van een woord weglaat; in- en uitvoer, huisvaders en –moeders, maar niet als je een heel woord weglaat; korte en lange treinen. Een trema gebruik je om te voorkomen dat twee klinkers samen worden uitgesproken. Het trema komt altijd aan het begin van de nieuwe lettergreep: kopiëren, financiële, reëel, reële, reünie, ruïne, geëist, geïllustreerd, geüniformeerd. Maar: buiig, begroeiing, geantwoord, geordend, gekopieerd, financieel. Let op: je gebruikt het trema niet bij samenstellingen, daar gebruik je het koppelteken! De apostrof gebruik je: 1. als weglatingsteken (’s-Gravenhage, ’s avonds, Max’ zusje…) 2. in meervouds- en bezitvormen die verkeerd uitgesproken kunnen worden (logo’s, Carla’s rok) 3. in afleidingen (baby’tje, cd’tje, 50’ers, CDA’ers…) 4. in meervouden van afkortingen (nv’s, cd’s…) Woorden als enkele(n), weinige(n), sommige(n), alle(n) schrijf je met –n: als ze personen aanduiden én zelfstandig gebruikt worden, en anders zonder n. Let op in dit geval; De meeste reizigers waren op tijd, maar enkele hadden de trein gemist. Dan is het woord ‘enkele’ niet zelfstandig gebruikt. Telwoorden als tientallen en duizenden hebben altijd een –n. Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden duiden altijd personen aan; ze eindigen ook op –en. Hoofdstuk 6 Taal Archaïsmen = woorden of zinnen die ouderwets zijn

Babylonische spraakverwarring = toestand waarin iedereen langs elkaar heen praat en niemand de ander begrijpt
Chauvinisme = overdreven liefde voor het vaderland
Essentie = het belangrijkste // de kern
Etnische = van een bepaald volk
Etymologie = wetenschap die onderzoekt waar woorden en betekenissen vandaan komen
Jargon = vaktaal of groepstaal
Lacunes = ontbrekende gedeeltes // hiaten
Leenwoorden = woorden die overgenomen zijn uit een andere taal
No-nonsense = zakelijk // zonder poespas
Pictogrammen = eenvoudige afbeeldingen waarmee iets wordt aangeduid
Prestige = aanzien // overwicht
Provocerend = uitdagend
Puristen = mensen die een taal zuiver willen houden
Reducties = afkortingen
Taalvervuiling = het lelijker of slechter maken van de taal

Turbotaal = korte en krachtige taal
Typografie = verzorging van een gedrukte tekst
Vocabulaire = alle woorden die iemand kent // woordenschat
Voertaal = taal die dagelijks wordt gesproken en geschreven Spelling Samenstellingen zijn gemaakt van 2 woorden en worden aan elkaar geschreven. Soms zit er niets tussen (deurbel), en soms één of meer tussenletters: - en: krantenbezorger
als het 1e deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud op –en heeft, gebruik je –en ((boerenbedrijf, bramenjam)). - e: gerstenat
Je schrijft een e als tussenletter: a) als het 1e deel geen zelfstandig naamwoord is ((wittebrood)) b) als het 1e deel geen meervoud heeft ((benzinegeur)) c) als het 1e deel verwijst naar iets waar er maar één van is ((maneschijn, Koninginnedag)) d) als het 1e deel (ook) een meervoud op –s heeft ((groente(n/s) = groenteboer)) e) als het woord niet meer als samenstelling herkenbaar is ((elleboog, paddestoel)) - s: verzekeringsagent

als je een s hoort schrijf je die ook ((jongensfiets)), maar soms is het lastig te horen. Vervang dan het 2e deel van het woord door iets anders, en als je hem dan nog hoort schrijf je hem ook ((oorlogsspel à oorlogsverklaring)). Soms zijn beide manieren goed; spelling(s)toets, geluid(s)overlast. Als één woord schrijf je in ieder geval: 1. woorden die aan elkaar gekoppeld zijn met de verbindingsletters -s-, -e- of -en- ((vervoersbedrijf, lachebek, ganzenmars)). 2. twee delen van een splitsbaar werkwoord die in dezelfde volgorde naast elkaar staan als in de infinitief ((ze keek niet om, terwijl ik wel omkeek)). 3. woorden als ervoor, hierlangs, waarom die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar plus een voorzetsel ((daarover wil ik het vandaag met u hebben)). Je moet ook de uitdrukkingen uit hoofdstuk 5/6 leren!!

REACTIES

S.

S.

Is het:
De Politie vangt de boef.
of
De politie vangt de boef. ??????

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.