Structuurelementen literatuur

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 979 woorden
  • 20 maart 2017
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
27 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak

Nederlands samenvatting structuurelementen

A. Perspectief en vertelinstantie
Vertelsituatie
Ik-vertelsituatie: een ik persoon vertelt wat er gebeurt en wat hij/zij denkt en voelt. Subjectief en onbetrouwbaar. Alleen van de ik-persoon.
Alwetende verteller: een verteller weet alles van alle personen. Kent toekomst en verleden. Geen verhaalpersonage. Alwetende ik-verteller, wij-verteller en jij-verteller.
Personale verteller: vanuit een verhaalpersonage, maar in de hij/zij vorm. Alleen van deze persoon. Verhulde ik-vorm. Subjectief en onbetrouwbaar.
Meervoudig perspectief: afwisselend, b.v. om het hoofdstuk. Door de ogen van verschillende personages. Hoge betrouwbaarheid.

Tijdsperspectief
Het ‘nu’ in het verhaal noem je het verhaalheden.
Vision avec: je beleeft de gebeurtenissen me op het moment dat de hoofdpersoon-verteller ze ook beleeft. Tegenwoordige tijd. Terugblikken kunnen wel.
Vision par derrière: de verteller vertelt het verhaal achteraf. Verleden tijd.

B. Tijd
Ab Ovo: je krijgt eerst een inleiding voor het verhaal. Waar speel het zich af? Wie zijn de personages?
In medias res: het verhaal begint midden in een handeling, bovenaan de spanningsboog.

Post rem: na de zaak. Het verhaal begint na de gebeurtenissen
In ultimas res: het verhaal begint aan het einde.
Door middel van flashbacks wordt her verhaal vertelt.

1. Chronologische volgorde: de gebeurtenissen worden vertelt in de volgorde waarin ze plaatsvinden. Wel vooruit verwijzingen of terug verwijzingen.
2. Niet-chronologische volgorde: het verhaal springt naar verschillende momenten in het leven van de hoofdpersonen. Het verhaal wordt onderbroken en wijkt daarin af van een terug verwijzing of vooruit verwijzing.

Flashback: terug in de tijd
Flashforward: vooruit in de tijd

Vertelde tijd: hoeveel tijd er verloopt tussen het begin en het eind van de gebeurtenissen.
Verteltijd: hoeveel tijd heb je nodig om een verhaal te lezen.

De verteltijd = de vertelde tijd. Dit komt bijna nooit voor, alleen bij dialoogteksten of toneelstukken.
De verteltijd > de vertelde tijd. B.V.: in een dik boek verlopen er slechts een paar uren.
De verteltijd < de vertelde tijd. Dit komt het vaakst voor doordat:
I. Tijdsverdichting: stukken tijd worden samengevat. à niet-continu
II. Tijdsprong: stukken tijd worden overgeslagen. à niet-continu

Een verhaal wordt continu verteld als in het verhaal de gebeurtenissen zonder onderbreking achter elkaar aan bod komen. Dit komt weinig voor.

Het verteltempo wordt beïnvloed door versnelling en vertraging.
Versnelling: bepaalde gebeurtenissen worden sneller vertelt. Tijdsverdichting
Vertraging: er wordt uitvoerig vertelt over een gebeurtenis.


C. Personages en figuren
Round character: dynamisch personage. Een personage dat in de loop van de geschiedenis een ontwikkeling doormaakt. Men krijgt veel over hem te weten en hij heeft een duidelijke, vaak ook complexe, persoonlijkheid. Hoofdpersoon.
Flat character: statistisch personage. Een personage dat nauwelijks of geen ontwikkeling doormaakt in het verhaal. Een statistisch persoon is meestal weinig uitgewerkt. De informatie over het innerlijk en uiterlijk wordt stukje bij beetje gegeven.
Archetype: variant op het flat character, dat bepaald wordt door één menselijke eigenschap. B.V. de droge ambtenaar, de verstrooide professor, de domme politieman.

Hoe beschrijf je een personage?
Uiterlijke beschrijving: uiterlijk, werk, geld, huis, huisdieren, etc.
Innerlijke beschrijving: karaktereigenschappen, gevoelens, gedachten, ideeën over de werkelijkheid, maatschappij van iemand, veranderingen in het boek en normen en waarden.

De gebeurtenissen rond de hoofdpersoon of hoofdpersonen vormen de kern van het verhaal. Daarom is er meestal een nauw verband tussen de hoofdpersoon en het thema.
Thematiek: de boodschap van de schrijver met het boek.
De thematiek kun je vaak beschrijven aan de hand van de kwestie rond de hoofdpersoon of tussen de hoofdpersonen. B.V. toeval bestaat niet: de hoofdpersoon makt allerlei dingen mee die toevallig lijken, maar die uiteindelijk allemaal tot een door het noodlot bepaalde uitkomst leiden.

D. Ruimte

Ruimte: klimaat, weer, land, plaats, binnenruimte en buitenruimte, de dingen die er staan, de kleuren, de geluiden en geuren die beschreven worden.

Functies ruimtebeschrijving:
1. Concretisering: de verteller beschrijft de plaats van handeling nogal gedetailleerd, zodat de lezer zich een voorstelling kan maken van de omgeving.
2. Sfeer: de ruimtebeschrijving kan een sfeer oproepen: eng, lieflijk, etc.
3. Gethematiseerde ruimte: er kan een verband bestaan tussen de ruimte en het thema.
4. Ruimte en bouw: de ruimte kan te maken hebben met de bouw van het verhaal. B.V. verborgen gebreken – Japin: de reis van Italië naar Amsterdam benadrukt de reis van zorgeloze, zonnige jeugd naar zakelijke, soms grauwe volwassenheid.
5. Ruimte en personage: de hoofdpersoon kan een bepaalde voorkeur hebben voor een bepaald soort ruimte en dat kan een grote rol spelen in het verhaal. B.V. claustrofobie kan veel invloed hebben op het verhaal.
6. Symbolische ruimte: de ruimte kan een symbolische betekenis hebben. B.V. het bos is veilig en de stad is gevaarlijk.

Historische ruimte: er wordt precies aangegeven in welke tijd de gebeurtenissen plaatsvinden, omdat dat van belang is om alles te begrijpen.

E. Spanning
Spanning wordt opgeroepen doordat je meeleeft met de personages in het verhaal.

Actiespanning: spanning doordat er werkelijk iets gebeurt.
Psychologische spanning: spanning veroorzaakt door de gedachten en gevoelens van de hoofdpersoon aan iets dat (mogelijk) gaat komen.
Emotionele spanning: spanning door de emoties die een boek bij je oproept.

De schrijver kan spanning oproepen door de lezer met een gebeurtenis te confronteren die hij nog niet begrijpt. Open plek: het moment dat je met een tekort aan informatie zit en daardoor een vraag hebt.
De schrijver kan ook spanning oproepen door de lezer meer informatie te laten beschikken dan de hoofdpersoon. Vooruitwijzing. Bepaalde ruimte – b.v. verlaten steeg.
De schrijver kan ook spanning oproepen door evenveel informatie te geven als de hoofdpersoon. Je vermoedens en vragen zijn dan dezelfde als die van de hoofdpersoon.

Gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord
Open einde: je blijft met vragen zitten of er worden aan het eind zelfs nieuwe vragen opgeroepen.
Cliffhanger: als het einde van een hoofdstuk het moment is waar de spanning op het hoogst is. Vlak voor de climax.

Spanningsbogen: de tijd tussen het begin en einde van een spanning.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.