Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Stijlfiguren

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 674 woorden
  • 10 december 2010
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 5
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1. Allusie : Verwijzing naar iets anders
Vb: Hij is gezien, hij is niet onopgemerkt gebleven

2. Amplificatie : Herhaling van hetzelfde begrip in een of meer synoniemen
Vb: Schokkende, bokkende bossen

3. Anticlimax : Een in kracht afnemende rij
Vb: Hij is wereldberoemd, nou ja... in Nederland, eh in Zaltbommel dan. Ik bedoel: daar hebben ze van hem gehoord.

4. Antithese : Als tegengestelde begrippen worden verbonden om mooi nog mooier te maken door het naast lelijk te zetten. Of andersom.
Vb: Terwijl de wereld bad voor vrede, bereidde Sadam zich voor op de oorlog

5. Archaisme : Ouderwets, verouderd woord
Vb: Gebezigd wordt (gebruikt wordt)

6. Contaminatie : Bij een contaminatie worden er 2 uitdrukkingen door elkaar gehaald
Vb: Is alles weer gelijmd. Bestaat uit: Is alles weer koek en ei. Relatie lijmen

7. Ellips : Stijlfiguur waarbij een lopende zin wordt afgebroken, die echter door de lezer gemakkelijk kan worden afgemaakt.
Vb: Hij is niet helemaal...

8. Enjambement : Het zonder pauze doorlopen van de ene versregel in de volgende, waardoor zinsdelen die syntactisch bij elkaar horen, worden gescheiden; bij een functioneel enjambement krijgen beide zinsdelen hierdoor extra aandacht.
Vb: Mijn vader verkoopt aardappelen en uien.

9. Enumeratie : Opsomming, bedoeld om iets te benadrukken
Vb: Er zijn leugens, pertinente leugens en statistieken

10. Eufemisme : Het is op een verzachtende manier of nette manier onder woorden brengen van iets wat niet zo prettig of netjes is
Vb: Mijn opa heeft tijdelijk met eeuwigheid verwisseld

11. Hyperbool : Bij een hyperbool wordt iets op een overdreven manier uitgedrukt. Je gebruikt een hyperbool om iets te laten opvallen
Vb: Ik ben in een seconde terug

12. Inversie : Als je de zin op een andere volgorde zet dan normaal is
Vb: Vanochtend heb ik Jan nog gezien.

13. Ironie : Ironie wordt vaak gebruikt om te laten merken dat je het ergens niet mee eens bent.
Ironie is eigenlijk milde spot. Wie ironiseert, heeft echter nog niet de bedoeling bitter te zijn of mensen te kwetsen. Typisch voor veel ironische uitlatingen is, dat het tegengestelde gezegd wordt van hetgeen men bedoelt. Je merkt geregeld aan de ietwat overdreven toon, dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent. Zo zou een leraar kunnen zeggen tegen een leerling die een slecht cijfer haalt:
Vb: "Je hebt je zaken wel goed geleerd, moet ik zeggen!"

14. Litotes : De litotes lijkt op een understatement. Het is een stijlfiguur waarbij je schijnbaar iets ontkent of verkleint met het doel datgene wat je bedoelt des te meer uit te laten komen.
Vb: Daar ben ik niet blij mee

15. Neologisme : Een nieuw woord dat voor het eerst wordt gebruikt
Vb: Recente voorbeelden zijn chippen en pinnen

16. Paradox : Een paradox is een schijnbare tegenstelling. Hij bestaat uit een combinatie van dingen die op het eerste gezicht niet kan, maar die, als je nog eens nadenkt, wel degelijk mogelijk is
Vb: Hoe gespecialiseerder iemand is, des te minder kan hij.

17. Parallellisme : Je gebruikt 2x (of meer) dezelfde zinsbouw en inhoud
Vb: Ik ween om liefde die niet is ontloken

18. Pleonasme : Je zegt twee keer ongeveer hetzelfde met verschillende woorden en de woorden behoren tot verschillende woordsoorten. Je gebruikt het om een eigenschap van iets te benadrukken
Vb: De gele zonnebloemen, In deze witte sneeuw

19. Repetitio : Je gebruikt twee keer hetzelfde woord
Vb: Je hebt mensen en mensen

20. Retorische vraag : Een vraag waar je geen antwoord op kan geven
Vb: Hebben wij dat allemaal niet eens gewild?

21. Sarcasme : Wie het heeft over een sarcastische uitlating, spreekt in de eerste plaats over een uiting van grove, bijtende spot, van bitter woordgeweld, van agressie. Het effect van sarcasme is intenser en directer dan dat van ironie. De sarcastische leerkracht zal een zwakker presterende leerling misschien zo aanspreken
Vb: Nou ja, we kunnen niet allemaal een atheneumdiploma halen,’ zei de leraar tegen Philip toen die weer eens een drie had gehaald

22. Understatement : Het op een spottende manier iets verkleinen of verzwakken. Het verschil met het eufemisme zit hem in de spot.
Vb: ‘Slordigheidje meneer,’ zei de politieagent tegen de inbreker, toen hij de schurk op heterdaad betrapte.

23. Woordspelling : Een woordspeling gebruik je om een grappig effect te bereiken. Bij een woordspeling worden een of meer woorden in twee betekenissen tegelijk gebruikt
Vb: In het steakrestaurant hing een grillige sfeer

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.