Spelling, lezen en formuleren

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 8477 woorden
  • 27 januari 2013
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
16 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Leesdoel

Leesstrategie

Aanpak

Snel vaststellen of een tekst interessant is voor jou: onderwerp vaststellen

Oriënterend lezen

Boek: titel, auteur, flaptekst, voorwoord, inhoudsopgave.

Artikel: titel, eerste en laatste alinea, publicatieplaats, tussenkopjes, lead.

De hoofdzaken van de tekst vinden

Globaal lezen

Meestal: eerste en laatste alinea of eerste en laatste zin van tussenliggende alinea.

Tekst helemaal goed begrijpen

Intensief lezen

Tekst helemaal doorlezen, moeilijke woorden begrijpen, onderwerp bepalen met inleiding, in het middenstuk zoeken naar kernzinnen en signaalwoorden die verbanden aan geven, deelonderwerpen vaststellen en hoofdgedachte bepalen.

De betrouwbaarheid van informatie in een tekst beoordelen

Kritisch lezen

-          Is de informatie juist, volledig en niet eenzijdig?

-          Is de auteur deskundig en onpartijdig?

-          Zijn de bronnen van de auteur recent of oud; betrouwbaarheid?

-          Zijn de argumenten van de auteur sterk of zwak?

De inhoud van een tekst onthouden

Studerend lezen

Tekst eerst oriënterend lezen en dan intensief. Eventueel overhoorvragen maken en daarna beantwoorden. Samenvatting maken en aantal keer doorlezen.

Bruikbare informatie in een tekst vinden

Zoekend lezen

Geschikte boeken vinden, dan de juiste pagina vinden en globaal lezen tot dat je de gewenste informatie gevonden hebt.

Lezen

Leesdoel en aanpak:

 

 

 Schrijfdoelen:

  • Informeren: lezers informatie geven over een gebeurtenis.

-          Niet fic. Of zak.: teksten die uitleg geven (uiteenzetten): uiteenzetting, handleiding, recept, studieboek, rapport. Teksten die ‘nieuws’ overbrengen: nieuwsbericht, geboorte- en trouwkaart, notulen.

  • Opiniëren: lezers de gelegenheid geven om een mening te vormen over een onderwerp.

-          Niet fictioneel of zakelijk: beschouwing, recensie, verslag, discussiestuk.

  • Overtuigen: lezers met argumenten overhalen tot een bepaalde mening, een standpunt.

-          Niet Fictioneel of zakelijk: betoog, column, commentaar redactie, ingezonden brief.

  • Activeren: zorgen dat lezers iets gaan doen.

-          Niet-fictioneel of zakelijk: reclamefolder, advertentie, flyer, direct mail, poster.

  • Amuseren: lezers vermaken.

-          Fictionele of niet-zakelijke teksten: Boek, strip, Mop, Cursiefje (klein grappig verhaaltje)

 

De indeling van een tekst:

  • Inleiding

Inhoudelijke kenmerken:

-          Functie: het onderwerp op een aantrekkelijke manier introduceren door geschiedenis, actualiteit, belang voor de lezer, voorbeeld of anekdote.

-          Een inleiding geeft het onderwerp. Beschouwing ook: probleem/vraagstelling. Betoog: het standpunt, de mening die de schrijver gaat argumenteren, dit is ook de hoofdgedachte. 

-          Soms geeft de inleiding ook nog de opbouw van de tekst: welke deelonderwerpen.

Typografische kenmerken: witregels, vetgedrukt/cursief.

  • Middenstuk

Structurerende zinnen: de eerste zinnen kondigen vaak deelonderwerp aan, slotzinnen sluiten het af. Aankondigende en afrondende zinnen heten structurerende zinnen.

 

Verbanden tussen alinea’s / signaalwoorden: kan je herkennen aan signaalwoorden.

Typografische aanwijzingen: witregels en tussenkoppen.

  • Slot:

Inhoudelijke kenmerken: vaak conclusie, hoofdgedachte, samenvatting, afweging, aansporing, toekomstverwachting. 

 

Vaste tekststructuren

  • Vraag/antwoordstructuur

Inleiding                                             vraag

Middenstuk                                      antwoord(en)

Slot                                                       samenvatting of conclusie

  • Aspectenstructuur

Inleiding                                             aankondiging onderwerp

Middenstuk                                      verschillende aspecten onderwerp

Slot                                                       samenvatting

  • Verleden/heden/toekomststructuur

Inleiding                                             introductie onderwerp

Middenstuk                                      situatie vroeger, nu en in de toekomst

Slot                                                       conclusie

  • Verklaringsstructuur

Inleiding                                             noemen van een bepaald verschijnsel

Middenstuk                                      kenmerken, voorbeelden, oorzaken en gevolgen

Slot                                                       samenvatting

  • Probleem/oplossingstructuur

Inleiding                                             probleem

Middenstuk                                      gevolgen (waarom is het een probleem?), oorzaken en oplossingen

Slot                                                       de beste oplossing

  • Voor- en nadelenstructuur

Inleiding                                             vraag of stelling              

Middenstuk                                      voor- en nadelen

Slot                                                       afweging, conclusie

  • Argumentatiestructuur

Inleiding                                             stelling, standpunt

Middenstuk                                      argumenten voor de stelling, weerlegging tegenargumenten

Slot                                                       herhaling stelling

 

De alinea

De kernzin van een alinea is meestal de eerste zin, het kan ook de tweede of de laatste zin zijn. De kernzin geeft het belangrijkste van een alinea weer.

 

Tekstverbanden en signaalwoorden

 

Verband

Signaalwoorden

Opsommend

Ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, om te beginnen, ten eerste/tweede…, ten slotte

Tegenstellend

maar, echter, niettemin, toch, daar staat tegenover, desondanks, evenwek, nochtans, daarentegen, ondanks, dat, aan de ene kant … aan de andere kant.

Chronologisch

eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, vroeger nu, later, voordat, nadat

Oorzakelijk

Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat toelichtend verband.

Toelichtend

Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou

Voorwaardelijk

Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij, mits.

Vergelijkend

Zoals, net (zo) … als, evenals, (meer/beter) … dan.

Redengevend (argumenten)

daarom, omdat, derhalve, dus, want, immers, dat blijkt uit, namelijk, aangezien, de reden hiervoor is.

Doel-middel

om te …, met de bedoeling …, opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, voor, door … te.

Toegevend

Ook al, zij het (dat), weliswaar, hoewel, ofschoon.

Samenvattend

Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al.

Concluderend

Dus, daarom, dat houdt in, concluderend, ik kom tot de slotsom dat …, kortom, al met al

 

 

Spelling

 

1. Leestekens

  • Punt:

-          Eind van een zin en bij afkortingen: G.A., enz., m.i.v.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

-          Maten en gewichten en afkortingen die je als woord uitspreekt zonder punt: TROS, NAVO

  • Puntkomma: betekent en.

-          Gebruik als zinnen sterk met elkaar samenhangen: Het is slecht weer; ik ga met de auto.

-          Tussen delen van opsomming, zeker als het om opsommende zinnen gaat.

  • Dubbele punt:

-          Om een opsomming aan te geven.

-          Om de directe reden te zeggen: Ik zei: ‘…’  

-          Om een verklaring aan te kondigen: Ik wil niet naar Engeland: daar regent het altijd.

  • Aanhalingstekens:

-          Bij een citaat

-          Bij een directe reden. Plaats leestekens altijd tussen de aanhalingstekens!

-          Om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal, sarcastisch.

-          Bij een gedachte geen aanhalingstekens!

  • Haakjes:

-          Om informatie als toelichting, zo min mogelijk gebruiken.

  • Beletselteken:

-          Bij een zin die aan het eind niet af is à …

-          Als er bij een citaat een deel is weggelaten.

 

2. Hoofdletters

  • Aan het begin van een zin:

-          Als de zin met een apostrof begint, tweede woord met hoofdletter. ’t Is maar …

-          ‘Wie goed zijn best doet,’ zei jan, ‘kan zeker een acht halen.’

  • Persoonsnamen:

-          Jan van den Hof; J. van den Hof; de heer Van den Hof; Ellen van den Hof-ten Berge

-          Bij namen van vereningen, instellingen, bedrijven en diensten: het Rode Kruis, Vitesse.

  • Aardrijkskundige namen, merknamen, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en films:

-          Noord-Afrika, de Tweede Wereldoorlog, Vondelkade, de Grote Beer, Kerstmis (maar: kerst), Moederdag, Turks fruit, Zwartboek.

  • Met een kleine letter:

-          Soortnamen: glas bordeaux

-          Historische periodes: de middeleeuwen, de renaissance

-          Windstreken: zuidwesten; maar: het rijke Westen

-          Geloven: christendom, islam

 

3. Meervoudsvorming

  • Meervoud –s

-          Als de uitspraak correct blijft: logés, kanaries, goeroes.

-          Afkortingen: vwo’s, cd’s, cao’s

-          Woorden die eindigen op a, i, o, u, y: bikini’s, piano’s, accu’s, jury’s, lama’s

Maar: etuis, bureaus, jockeys, cowboys, essays (geen uitspraakproblemen)

  • Meervoud –en

-          Als een woord eindigt op een onbeklemtoonde –ik, -es of –et, laatste medeklinker verdubbelt niet: haviken, stommeriken, dreumesen, lemmeten, baretten

-          Klemtoon op –ie: meervoud met –ën: industrieën, melodieën

-          Klemtoon niet op –ie: oliën, bacteriën

  • Vreemde meervouden

-          Basis – bases of basissen

-          Museum – musea of museums

-          Datum – data of datums

-          Maar: musicus: musici en niet musicussen

-          Maar: media: alleen als het een tussenpersoon betreft: mediums


dosis                     - doses, dosissen

luiwammes       - luiwammesen               

historicus           - historici            

gedachte            - gedachtes, gedachten

video                    - video’s

pygmee               - pygmeeën

kolonie                - kolonies, koloniën      

pyjama                - pyjama’s

laboratorium    - laboratoria, laboratoriums

democratie        - democratieën               

introducee         - introducees (vrouwelijk)

garage - garages

café                       - cafés

baby                     - baby’s              

filosofie              - filosofieën

cadeau                                 - cadeaus

spray                                    - sprays

pony                                     - pony’s

pinda                                  - pinda’s

cursus                                  - cursussen

gewoonte                          - gewoontes, gewoonten

idee                                      - ideeën

bewijs                                 - bewijzen

traktatie                              - traktaties

rioolbuis                              - rioolbuizen

vaarskalf                             - vaarskalveren

filosoof                                 - filosofen

seismograaf                         - seismografen

comité                                 - comités

gemenerik                         - gemeneriken

 

 

 

4. Tussenklank in samengestelde woorden: -s of –e(n)

  • Tussen –s

-          Als je hem hoort, dan schrijf je hem.

  • Tussen –en

-          Tussen –en als eerste woord zelfstandig nw. is dat alleen een meervoud heeft op –en.

  • Tussen –e

-          Eerste deel heeft alleen meervoud op –s

-          Het eerste deel heeft twee meervouden, groentepakket

-          Het eerste deel heeft geen meervoud, rijstevlaai, benzinegeur

-          Het eerste deel verwijst naar een uniek exemplaar, zonneschijn, Koninginnedag

-          Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord, beregoed, boordevol

-          Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord, armelui, hogeschool, spinnewiel

-          Het woord wordt niet meer als een samenstelling gezien, elleboog, hazewind, papegaai, ruggespraak, takkewijf.

 


Paard +middel                  -paardenmiddel

Gerst +korrel                    - gerstekorrel   

Zon +bank                          - zonnebank

Asperge +kweker           - aspergekweker

Beroep +ziekte                  - beroepsziekte

Groente +man                   - groenteman  

Reus +leuk                        - reuzeleuk       

Boek +bal                           - boekenbal

Linde +hout                      -lindehout

Kor +pot                             -knorrepot       

Aap +trots                          -apetrots          

Giraffe +hok                     -giraffehok

Huis +verkoop                  - huizenverkoop

Tarwe +brood                  -tarwebrood

dwing +land                      - dwingeland

Eik +boom                         - eikenboom

Staat +schuld                    - staatsschuld

Kat +bel                              - kattebelletje(klein briefje)

Kat +bel                              - kattenbelletje(bel voor kat)

Bes +sap                             - bessensap

Schip +journaal                  - scheepsjournaal

Boord +vol                         - boordevol

Rijst +brij                           - rijstebrij

Hond +leven                    - hondenleven

Pad +stoel                         - paddenstoel

Maan +schijn                    - maneschijn

Kievit +ei                           - kievitsei

Blauw +regen                   - blauweregen

Station +straat                    - stationsstraat

Zon +straal                        - zonnestraal

Oorlog +schip                   - oorlogsschip

 

 

 

 5. Verkleinwoorden

  • Pyjamaatje, cafeetje, parapluutje, skietje, baby’tje. Afkortingen: A4’tje, tv’tje, 6’jes en 7’tjes


Probleem           - probleempje

Glas                      - glaasje

Pony                     - pony’tje

Logé                      - logeetje

Jongen                    - jongetje

Wc                         - wc’tje                               

Kan                        - kannetje

Pudding              - puddinkje

Cd                          - cd’tje

Duw                      - duwtje             

Sms                       - sms’je

Bezem                 - bezempje

Menu                   - menuutje

Cake                     - cakeje              

Vlag                      - vlaggetje, vlagje

Big                         - biggetje

Stok                      - stokje

Bloem                  - bloempje, bloemetje

Bikini                    - bikinietje

A5                          - A5’je

Piano                    - pianootje

Individu              - individuutje

Schip                    - scheepje

Bh                          - bh’tje

La                           - laatje

Diner                    - dinertje

Ring                      - ringetje

Boom                   - boompje

Karbonade         - karbonaadje

Woning               - woninkje

 

 

6. Aan elkaar of los

  • Aan elkaar

-          Samenstelling van 2 of 3 woorden: huissleutel, politieonderzoek, totstandkoming, derdewereldland, televisiekijken, theezetten, pianospelen, gebruikmaken, veelzeggende, energiezuinig, hoogoplopend, koolzuurvrij.

-          Getallen tot honderd en samenstellingen met honderd en duizend: vierendertig, vijfhonderd, vijftienduizend, drie miljoen, zes miljard.

-          Voornaamwoordelijke bijwoorden (bestaan uit er, hier, daar, waar + voorzetsel): waarheen, daarover, eronderdoor, hiertegenover.

Achter + om + kijken                                    - achteromkijken

Ter + beschikking + stellen                         - ter beschikking stellen              

Asiel + zoekers + centrum                          - asielzoekerscentrum

Er + achter + langs                                          - erachterlangs

Veel + besproken                                          - veelbesproken

Er + van + langs + krijgen                             - ervanlangs krijgen

Polsstok + hoog + springen                        - polsstokhoogspringen              

Radio + actief + afval                                     - radioactief afval

Gekke + koeien + ziekte                             - gekkekoeienziekte

Witte + boorden + criminaliteit                                - witteboordencriminaliteit

Geld + verslindende + maatregelen       - geldverslindende maatregelen

Water + drinken                                             - water drinken

Drie + en + zestig + miljard                         - drieënzestig miljard

Lagere + school + hoofd                              - lagereschoolhoofd

Les + geven                                                      - lesgeven

Alcohol + houdende + dranken                       - alcoholhoudende dranken

Science + fiction + film                                  - sciencefictionfilm

Lange + termijn + planning                         - langetermijnplanning

Gevangen + genomen + terroristen      - gevangengenomen terroristen

De hoogst + geplaatste + militair             - de hoogstgeplaatste militair

 

 

7. Liggend streepje

  • Koppelteken

-          Om uitspraakproblemen te voorkomen: koffie-uurtje, ski-jack, maar: reclameafdeling.

-          In de naam van getrouwde vrouwen: mevrouw Jansen - op de Haar

-          In de woorden met de voorvoegsels: adjunct-, aspirant-, ex-, interim-, niet-, non-, oud-

-          Voor een hoofdletter: anti-Russisch, oer-Hollands, pro-Frans, de commissie – Van Dam

-          In combinaties van titels en beroepen: trainer-coach, minister-president, chef-kok

-          Bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn: Zuid-Frankrijk, Nieuw-Zeelander, ’s-Gravenhage.

-          Bij letters, cijfers, andere tekens en St of Sint: mbo-student, 20+-kaas, $-teken, CNV-kantoor, Sint-Janskathedraal.

-          Onoverzichtelijkheid te voorkomen: woon-werkverkeer, huis-aan-huisblad, doe-het-zelver, olie-en-azijnstek, hyena-vel.


Mede + leerling              - medeleerling

Radio + uitzending         - radio-uitzending

College + uren                - college-uren

Oud + leerling                 - oud-leerling

Havo + leerling                  - havoleerling

10% + regeling                    - 10%-regeling

Anti + stof                          - antistof

Koffie + automaat          - koffieautomaat

Giro + envelop                - giro-envelop

Reclame + folder            - reclamefolder               

Kant + en + klaar             - kant-en-klaarmaaltijd

Hbo + student                  - hbo-studenten

RTL5 + presentator         - RTL5-presentator

+ agent                                - politieagent

Vergeet +me +niet +je - vergeet-me-nietje

’s Gravendeel                  - ‘s-Gravendeel

Na + apen                          - na-apen

Giro + overschrijving    - giro-overschrijving

Zo + even                           - zo-even

Mede + inzittende         - mede-inzittende

Noord + Franse                - Noord-Franse

Zee + egel                          - zee-egel

Mode + industrie           - mode-industrie

De werkgroep+Jansen - de werkgroep-Jansen

Micro + Organisme        - micro-organisme

 

8. Trema


Egoisme                               - egoïsme

Chaos                                   - chaos

Begroeiing                          - begroeiing

Ruine                                    - ruïne

Kanaan                                 - Kanaän

Drieenzeventig               - drieënzeventig

Beanstigend                      - beangstigend

Beinvloed                           - beïnvloeden

Waterpoloen                    - waterpoloën

Commercieel                    - commercieel

Elektricien                          - elektricien

Boiler                                    - boiler

Genieen                              - genieën

Cocaine                                - cocaïne

Geantwoord                      - geantwoord

Museum                              - museum

Beeindigen                        - beëindigen

Ideeen                                  - ideeën

Dietiste                                - diëtiste

Australie                             - Australië

Eventuele                          - eventuele

Industriele                         - industriële

Glooiing                              - glooiing

Geuniformeerd               - geüniformeerd

Concierge                           - conciërge

 

 

 

9. Apostrof

-          Op de plaats van een weggelaten letter: z’n zusje, ’s winters, ge-sms’t.

-          Els’ plannen, Beatrix’ hoeden, Maurice’ cursussen

-          Tanja’s kleding, Guido’s hockeystick

-          Vwo’er (maar: havoër, vwo-leerling), VVD’er (maar: VVD-lid), hbo’s (maar: hbo-diploma), 40+’er (maar: 40+-kaas)

 

10. Accenten

-          Café, paté, coupé, ampère, scène, crème, enquête, gêne, maîtresse, twee à drie, coûte que coûte.


Bleren                                 - blèren              

Protege                               - protegé

Tambour-maitre             - tambour-maître

Cacao                                   - cacao 

Beige                                   - beige 

Papier-mache                   - papier-maché

Facade                                   - façade

Deja vu                                - déjà vu

Creme fraiche                  -  crème fraîche

Controle                             - controle

Carriere                              - carrière

Skutsjesilen                      - skûtsjesilen

Centrale                             - centrale

Creche                                 - crèche

Betavakken                       - bètavakken

 

 

11. Getallen

  • Cijfers :

-          Bij getallen boven de twintig, uitgezonderd de ronde getallen : 27 miljard euro, 953 doden, zestig kandidaten

-          Maten, gewichten, bedragen, data, adressen, tekeningnummers: 10 mei 1996, 25 meter, $3,50. Breuken: drie vierde, vijf zesde, behalve in samenstelling: vierkwartsmaat.

  • Letters

-          Getallen tot en met twintig, ronde getallen

 

12. Sommige of sommigen?

  • Met –en

-          Het om personen gaat …

-          Het zelfstandig gebruikt wordt.

-          Zelfstandig gebruikten bijvoeglijke naamwoorden: doven, ouderen, alleenstaanden.

 

Abonnees

Accommodatie

Achttien

Acuut

Adellijk

Adolescent

Agressie

Alinea

Alleszins

Allochtoon

Althans

Apparaat

Baby’tje

Barbecueën

Begrafenis

Begroeiing

Burgemeester

Burgerlijk

Carrière

Caissière

Chagrijnig

Cheque

Comité

Commissaris

Consequent

Daarentegen

Debacle

Decennium

Dichtstbijzijnde

Discipline

Diskette

Eigenlijk

Eczeem

Excuus

Enigszins

Enthousiast

Enquête

Faillissement

Fascisme

Financieel

Financiële

Financiën

Geenszins

Gefascineerd

Gerechtelijk

Gewelddadig

Gezamenlijk

Hardnekkig

Hartstikke

Hiërarchie

Hopelijk

Hygiënisch

Identiteit

Illusie

Insect

Interessant

Interview

Juffrouw

Klerezooi

Kopiëren

Legitimatie

Liniaal

Litteken

Luxueuze

Manoeuvreren

Millimeter

Namelijk

Niettemin

Nochtans

Onmiddellijk

Onverbiddelijk

Opticien

Oeuvre

Parallellen

Penicilline

Per se

Practicum

Procedé

Product

Professor

Publicatie

Pyjama

Racisme

Recensie

Rechterlijk

Reëel

Reële

Represailles

Sowieso

Staatsiebezoek

Toentertijd

Toernooi

Tournee

Twijfelen

Uittreksel

Vacuüm

Wederrechtelijk

Weifelen

Weliswaar

yoghurt

 

Formuleren

1. Dubbelop

  • Onjuiste herhaling: als een vast voorzetsel ten onrechte twee keer gebruikt wordt. Vast voorzetsel hoort bij een werkwoord of zelfstandig naamwoord.

Op zo’n partij zou hij niet op moeten stemmen. (Fout)

Op zo’n partij zou hij niet moeten stemmen. (Goed)

  • Tautologie: als hetzelfde twee keer wordt met twee woorden die hetzelfde betekenen.

Zoals bijvoorbeeld…

  • Pleonasme: wordt een deel van de betekenis van een woord of woordgroep herhaalt in een ander woord, meestal van een andere woordsoort.

De aanwezige bezoekers, de export van textiel naar het buitenland...

  • Contaminatie: Als twee woorden of uitdrukkingen gemengd worden.

Overnieuw (opnieuw/over), nachecken (checken/nakijken), uitprinten (uitdraaien/printen).

  • Dubbele ontkenning: in zinnen met een werkwoord waar al ontkenning in zit (misbruiken, verbieden, ontkennen) nog een ontkenning toevoegen.

 

2. Fouten met verwijswoorden

  • Onjuist verwijswoord: eerst kijken naar welk woord het verwijst, antecedent, en als het een woordgroep is waarnaar het verwijst, het kernwoord vinden.

Antecedent

Pers. Vnw.

Bezitt. Vnw.

Aanw. Vnw.

Betr. vnw.

Man. de-woord

Hij, hem

Zijn, z’n

Deze, die

Die

Vrouw. de-woord

Zij, ze

Bij niet-personen: ze!

Haar, d’r

Deze, doe

Die

Het-woord (onzijdig)

Het

Zijn, z’n

Dit, dat

Dat

mv. zelf. Nw.

Onderwerp: zij, ze

Lijd.vw: hen

Meew.vw: hun

Hun

Deze, die

die

 

                Vrouwelijke woorden: - ing, -heid, -nis, -schop, -ie, -teit, -tuur.

  • Hen of hun?

Hen: lijdend voorwerp, na een voorzetsel

Hun: meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel!), nooit als onderwerp

  • Dat of wat?

Wat alleen bij: een onbepaald voornaamwoord, overtreffende trap à het beste wat … en het beste boek dat … , hele zin.

  • Verwijs naar de-woorden met die en deze, naar het-woorden met dat en dit.
  • Gebruik bij personen wie en zaken waar.

 

3. Incongruentie

  • Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in het getal.

 

5. Foutieve samentrekking

  • Betekenis hetzelfde van het deel dat je weglaat
  • Vorm hetzelfde (enkelvoud/meervoud)
  • Grammaticale functie (onderwerp, lijdend voorwerp, …)

 

6. Foutieve beknopte bijzin

  • Bijwoordelijke bijzin: Omdat hij (ow) er ging (pv) studeren, …

Beknopte bijzin: Om er te gaan studeren …

In een beknopte bijzin staat geen persoonsvorm en onderwerp. Het ‘denkbeeldige’ onderwerp van de beknopte bijzin moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dat niet zo is, klopt de zin niet.

In een beknopte bijzin staat geen persoonsvorm en onderwerp. Het ‘denkbeeldige’ onderwerp van de beknopte bijzin moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin. Als dat niet zo is, klopt de zin niet.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.