1. Werkwoordspelling
Persoonsvorm
- Vinden van de pv: zin in andere tijd zetten à veranderende ww zijn pv
- Pvtt: stam (+ t) of in meervoud infinitief
- Pvvt: ’t ex-fokschaap
- Zwakke ww: stam + de(n) of te(n)
- Sterke ww: lopen à liepen
- Engelse ww: ook ik-stam gebruiken
- Racen – ik race – hij racet
- Deleten – ik delete – hij deletet – hij heeft gedeletet
In verleden tijd ook ’t ex-fokschaap gebruiken (mixte, volleybalde)
Overige werkwoordsvormen
Infinitief (inf)
- Is het hele werkwoord
- Bv. oppassen, spelen
Gebiedende wijs (gw)
- De stam
- Bv. Kijk om je heen! Loop eens door!
Onvoltooid deelwoord (od)
- Infinitief + d(e)
- Bv. kijkend(e), lopend(e)
Voltooid deelwoord (vd)
- Komt meestal voor naast een vorm van hebben
- + d/t
- Bv. Hoelaat heb je me gebeld?
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
- Zo kort mogelijk, behalve bij onduidelijkheden over de uitspraak
- Bv. de gehate leraar
2. Hoofdletters en leestekens
Hoofdletters
Gebruik een hoofdletter:
- Aan het begin van een zin
- Bij persoonsnamen; als bij een achternaam met voorvoegsels geen voornaam of voorletter staat
- Bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten
- Bij aardrijkskundige namen en namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken/films
Gebruik een kleine letter:
- Bij soortnamen
- Bij historische periodes
- Bij afleidingen van feestdagen
- Bij maanden/dagen/jaargetijden/windstreken
- Bij geloven
Leestekens
Punt:
- Aan het eind van de zin
- Bij afkortingen (behalve afkortingen die als woorden worden uitgesproken (NAVO) en maten/gewichten (mg))
Komma:
- tussen de onderdelen van opsommingen
- Tussen twee persoonsvormen
- Voor of na een aanspreking of een tussenwerpsel
- Voor en na een bijstelling
- (In lange zinnen) voor een voegwoord waarmee de bijzin begint
Puntkomma (betekend “en”):
- tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen
- tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat
Dubbele punt:
- Om een opsomming/verklaring/directe rede aan te kondigen
Aanhalingstekens:
- Bij een citaat
- Bij een directe reden
- Om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal
Let op: plaats de leestekens altijd binnen de aanhalingstekens!
Vraagteken:
- Aan het eind van een letterlijk gestelde vraag
Uitroepteken:
- Aan het eind van een zin met een bevel of uitroep
Haakjes:
- Om toelichting, uitleg of voorbeeld heen.
Beletselteken:
- Aan het eind van een zin die niet af is
- Om onvolledige citaten aan te duiden
3. Meervoudsvorming en verkleinwoorden
Meervoudsvorming
Meervoud op -s
Vaste “s” = als de uitspraak correct blijft
‘s = bij afkortingen en woorden die eindigen op: a/i/o/u/y
Meervoud op -en
Let op: als een woord eindigt op een onbeklemtoonde -ik, -es of -et verdubbelt de laatste medeklinker niet!
Verkleinwoorden
Verkleinwoorden maak je door -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter het zn. te zetten.
Let op:
- Woorden die op een klinker eindigen
- Afkortingen (krijgen een apostrof)
4. Samenstellingen, sommige(n), getallen
Aan elkaar of los
Aan elkaar:
- Samenstellingen van twee of drie woorden
- Getallen tot honderd en samenstellingen met honderd en duizend
- Voornaamwoordelijke bijwoorden (bestaan uit er, hier, daar, waar + voorzetsel)
Tussenklank in samengestelde woorden:
De tussen-s schrijf je als je hem hoort
Tussen-en:
- Als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is dat alleen een mv. op -en heeft.
Geen tussen-en, maar als nodig tussen-e
- Als het eerste deel alleen een meervoud op -s heeft
- Als het eerste deel twee meervouden (op -s en -en) heeft
- Als het eerste deel geen mv. heeft
- Als het eerste deel verwijst naar een uniek exemplaar
- Als het eerste deel een bijv. nw. Versterkt (pikkedonker, reuzeleuk)
- Als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is
- Als het woord niet meer als samenstelling wordt gezien (takkewijf/elleboog/hazewind).
Sommige of sommigen
Met een -e:
- Als de woorden bijvoeglijk gebruikt worden (vele vriendinnen, de aanwezige mensen)
- Als ze betrekking hebben op zaken of dieren (de aapjes waren alle verzwakt)
- Als het woord betrekking heeft op personen die eerder genoemd werden kun je -e schrijven.
Met een -en:
- Als ze zelfstandig gebruikt worden en het personen zijn (de meesten stemden op de PVV)
- Zelfstandig gebruikte bijvoeglijke naamwoorden met -en (doven en slechthorenden, ouderen, alleenstaanden, alle aanwezigen)
Getallen
Gebruik cijfers:
- Bij getallen boven de twintig, uitgezonderd de ronde getallen (27 miljard, 953)
- Voor maten, gewichten, bedragen, data, adressen, rekeningnummers (10 mei 1955,
25 meter, € 3,50.
- Schrijf breuken los! (drie vierde)
Gebruik letters:
- Voor getallen tot en met twintig, voor de tientallen (vijftien, veertig)
- Voor getallen als honderd, duizend, miljoen, miljard, biljard à ronde getallen
5. Liggend streepje, trema, apostrof, accenten
Liggend streepje (koppelteken, weglatingsteken, afbreekteken)
Koppelteken:
- Om uitspraakproblemen te voorkomen (auto-ongeluk)
- In de naam van getrouwde vrouwen (mevrouw Jansen-van der Burg)
- In woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, ex-, interim-, niet-, non- en oud-.
- Voor een hoofdletter (anti-Russisch)
- Bij combinaties van titels en beroepen (trainer-coach)
- Bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn (Zuid-Frankrijk)
- Bij letters, cijfers, andere tekens en St./Sint (mbo-student)
- In woorden die anders onoverzichtelijk worden (woon-werkverkeer)
Afbreekteken:
Als het woord niet meer op de regel past (breek alleen tussen twee lettergrepen)
Afbreken:
- Als er één alleenstaande tussenmedeklinker staat breek je af voor die medeklinker
- Breek bij twee tussenmedeklinkers af tussen die twee medeklinkers (klet-sen)
- Gebruik bij samenstellingen de oorspronkelijke woorden (bagage-drager)
- Tussen voor- of achtervoegsel (on-gevaar-lijk)
Bij woordafbreking verdwijnt de trema (coëxistentie à co-existentie)
Weglatingsteken:
Zet een streepje op de plek waar een deel van een woord is weggelaten: voor- en nadelen, binnen- en buitenbanden. Schrijf niet ijs- en bruine beren!
Trema
Een trema voorkomt uitspraakproblemen in woorden die geen samenstelling zijn.
Plaats een trema op de tweede klinker waar het leesprobleem kan ontstaan (poëzie).
Let op deze woorden:
Linoleum, verfraaiing, opticien, geautomatiseerd, officieus, geuit.
Apostrof
- Op de plaats van een weggelaten letter (z’n zusje)
- Op de plaats van een weggelaten bezits-s (Els’ plannen)
- Om uitspraakproblemen bij het mv. en bezitsaanduidingen te voorkomen (Tanja’s kledingskast (bij: ik hou van y’s)
- In afleidingen van letter- en cijferwoorden (vwo’er; 40+’er)
- Bij verkleinwoorden op –y (baby’tje)
Accenten
Accent aigu (é) = café, paté, coupé à klemtoon (dat is dé oplossing).
Accent grave (è) = ampère, scène, crème
Accent circonflexe (ê) = enquête, gêne
Andere vormen = maîtresse, twee à drie liter, coûte que coûte
De cedille onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat een c als s klinkt, wanneer die voor een a, o of u staat (reçu, Curaçao)
REACTIES
1 seconde geleden